vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
zaaknummer / rolnummer: C/05/381972 / HA ZA 21-20 1571 / 1496
Vonnis in incident en in de hoofdzaak van 2 februari 2022
de vereniging van eigenaars
[VVE]
,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. P.J.F.M. de Kerf te Nijmegen,
[gedaagde in de hoofdzaak/eiser in het incident]
,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. W.G.A. van Hoogstraten te Beuningen.
Partijen zullen hierna [VVE] en [gedaagde in de hoofdzaak/eiser in het incident] genoemd worden.
2 De kern van het geschil
2.1.
[gedaagde in de hoofdzaak/eiser in het incident] is als appartementseigenaar lid van [VVE] . [gedaagde in de hoofdzaak/eiser in het incident] heeft een aanbouw (tuinkamer) aan zijn appartement gerealiseerd. [VVE] verlangt dat de aanbouw wordt verwijderd, omdat daarvoor niet de volgens het splitsingsreglement vereiste toestemming is verleend, althans niet aan de aan toestemming verbonden voorwaarden is voldaan. [gedaagde in de hoofdzaak/eiser in het incident] beroept zich erop dat hij de vereiste toestemming wel heeft.
3. De feiten
in de hoofdzaak en in het incident
3.1.
[VVE] is de Vereniging van Eigenaren van appartementsrechten van het gebouw aan de [adres 1] . Het gebouw is gesplitst in zeven appartementsrechten. [gedaagde in de hoofdzaak/eiser in het incident] heeft één appartement in eigendom, Stichting Fundatie Ottho Gerhard Heldring (hierna: De Fundatie) heeft vijf appartementsrechten in eigendom die zij verhuurt. Het resterende zevende appartement behoort toe aan een andere particuliere eigenaar.
3.2.
In het reglement van splitsing van [VVE] - overeenkomstig het Modelreglement als vastgesteld door de Koninklijke notariële beroepsorganisatie, model 2006 (hierna: het Modelreglemen) - staat onder meer het volgende vermeld. Eigenaren mogen zonder voorafgaande toestemming van de vergadering geen op-, aan-, onder-, of bijbouw aan hun appartement aanbrengen (artikel 22 van het Modelreglement) en geen verandering aanbrengen waardoor het architectonisch uiterlijk of de constructie van het gebouw gewijzigd zou worden (artikel 23 lid 3 van het Modelreglement). In artikel 24 van het Modelreglement is bepaald dat aan een gegeven toestemming of ontheffing voorwaarden kunnen worden verbonden.
3.3.
In april 2019 bestond bij [gedaagde in de hoofdzaak/eiser in het incident] de wens om aan zijn appartement een aanbouw (tuinkamer) te realiseren. In verband daarmee heeft hij de vereniging van eigenaars hiervoor op de vergadering van 8 april 2019 toestemming gevraagd. In de notulen van deze vergadering staat hierover het volgende vermeld:
b. Verzoek tot het creëren van een aanbouw (tuinkamer)
De heer [gedaagde in de hoofdzaak/eiser in het incident] wil graag een tuinkamer aanbouwen, op eigen terrein. De aanwezigen willen graag zien wat de plannen zijn. De heer [naam 1] hecht deze aan de notulen ter info.
De vergadering acht dit plan onder voorbehoud akkoord. De volgende opmerkingen worden gemaakt:
- de heer [naam 2] vraagt of het gemaakt wordt met een fundament
- de heer [naam 1] neemt aan dat bij een monument, of een bepalend gebouw, niet zonder meer wijzigingen aan het uiterlijk gemaakt mogen worden
- de heer [gedaagde in de hoofdzaak/eiser in het incident] zal de Omgevingsdienst van de [naam gemeente] zelf moeten benaderen om toestemming in te halen
De Fundatie zegt toe zelf ook wat te gaan onderzoeken. Zodra de goedkeuring definitief verstrekt wordt, stuurt de heer [naam 1] de heer [gedaagde in de hoofdzaak/eiser in het incident] voorwaarden toe om de VvE te vrijwaren van (mogelijke) kosten van, bij of door deze aanbouw.
Actielijst behorende bij de Vergadering van eigenaars van [straat] , gehouden op 08-04-2019
6.
|
Tuinkamer van de heer [gedaagde in de hoofdzaak/eiser in het incident] , onder voorwaarden akkoord (afhankelijk van diverse genoemde factoren die nog onderzocht dienen te worden
|
De heer [gedaagde in de hoofdzaak/eiser in het incident]
|
3.4.
In of omstreeks juli 2019 heeft [gedaagde in de hoofdzaak/eiser in het incident] een begin gemaakt met het realiseren van de aanbouw.
3.5.
In een brief van 29 juli 2019 geeft [VVE] aan [gedaagde in de hoofdzaak/eiser in het incident] aan dat in de vergadering van 8 april 2019 was besloten dat hij eerst nadere informatie aan [VVE] diende te verstrekken en aan bepaalde voorwaarden moest voldoen alvorens een besluit over de aanbouw zou worden genomen. In de brief staat verder vermeld dat dergelijke informatie niet is ontvangen, dat [gedaagde in de hoofdzaak/eiser in het incident] zonder toestemming is begonnen met de bouw en dat hij wordt gesommeerd om de bouwactiviteiten te staken.
3.6.
Op 2 september 2019 heeft wederom een vergadering van eigenaars plaatsgevonden. In de notulen staat het volgende vermeld:
Hoewel de goedkeuring nog niet definitief verstrekt was, heeft de heer [gedaagde in de hoofdzaak/eiser in het incident] zijn tuinkamer al laten realiseren.
De Fundatie heeft zich beraden, zoals ook aangegeven in de vorige algemene ledenvergadering. Zij stelt de volgende voorwaarden voor goedkeuring:
1. alle vereiste vergunningen dienen aanwezig te zijn (o.a. de omgevings- c.q. de bouwvergunning en de toestemming van de VvE); (…)
2. inzage in tekeningen, bestek en de vergunningen;
3. de uitvoering van de aan-/uitbouw en het gebruik van de materialen dient te passen respectievelijk aan te sluiten bij de bestaande bouw, e.e.a. ter beoordeling door de VvE;
4. de kleurstelling van de aan-/uitbouw dient te passen bij de huidige respectievelijk toekomstige kleurstelling van de bestaande bouw, e.e.a. ter beoordeling door de VvE;
5. toezicht op de uitvoering waarbij de eventuele kosten voor rekening van de heer [gedaagde in de hoofdzaak/eiser in het incident] zijn;
6. de aan-/uitbouw dient zodanig plaats te vinden dat de gevel bereikbaar is voor onderhoud respectievelijk de extra kosten voor onderhoud als gevolg van de aan-/ uitbouw zijn voor rekening van de heer [gedaagde in de hoofdzaak/eiser in het incident] ;
7. het onderhoud van de aan-/uitbouw respectievelijk de extra kosten voor onderhoud van de bestaande bouw als gevolg van de aan-/uitbouw zijn voor rekening van de heer [gedaagde in de hoofdzaak/eiser in het incident] ;
8. schade als gevolg van de zonder toestemming gepleegde uitbouw is voor rekening van de heer [gedaagde in de hoofdzaak/eiser in het incident] ;
9. voor zover relevant dient een en ander worden opgelegd als een kettingbeding dat bij verkoop mee overgaat naar de opvolgende eigenaar;
10. een en ander in briefvorm vastleggen en voor akkoord laten tekenen door de heer [gedaagde in de hoofdzaak/eiser in het incident] .
Ter vergadering worden deze voorwaarden aan de heer [gedaagde in de hoofdzaak/eiser in het incident] , en de overige leden, overhandigd. Mocht de overheid geen vergunning verlenen, of de heer [gedaagde in de hoofdzaak/eiser in het incident] komt niet alle voorwaarden na, zal de tuinkamer afgebroken moeten worden. Er wordt dan namens de VvE formeel geen toestemming verstrekt.
3.7.
[gedaagde in de hoofdzaak/eiser in het incident] heeft op 7 september 2019 bij de [naam gemeente] een vergunning aangevraagd voor de bouw van de aanbouw.
3.8.
In het najaar van 2019 is de aanbouw door [gedaagde in de hoofdzaak/eiser in het incident] voltooid.
3.9.
Op 27 december 2019 heeft opnieuw een vergadering van eigenaars plaatsgevonden. Daarin is vastgesteld dat [gedaagde in de hoofdzaak/eiser in het incident] niet heeft voldaan aan de voorwaarden die in de vergadering van 2 september 2019 zijn gesteld. De vergadering van eigenaars besluit daarop dat de aanbouw moet worden verwijderd en dat [gedaagde in de hoofdzaak/eiser in het incident] daarvoor drie maanden de tijd krijgt.
3.10.
Bij brief van 22 maart 2020 heeft de [naam gemeente] aan [gedaagde in de hoofdzaak/eiser in het incident] kenbaar gemaakt dat voor het realiseren van de aanbouw geen vergunning noodzakelijk is.
3.11.
Bij brief van 23 april 2020 heeft [VVE] aan [gedaagde in de hoofdzaak/eiser in het incident] bericht dat in de vergadering van eigenaars van 27 december 2019 is besloten dat hij uiterlijk 27 maart 2020 zijn aanbouw had moeten hebben verwijderd, dat hij dat niet heeft gedaan en dat hij wordt gesommeerd om daaraan uiterlijk 22 mei 2020 alsnog te voldoen.
3.12.
Omdat de aanbouw op 22 mei 2020 nog niet was verwijderd, is opnieuw een vergadering van eigenaars bijeengeroepen. In de concept-notulen van de op 22 juli 2020 gehouden vergadering is onderaan de derde en laatste pagina het volgende opgenomen:
Actielijst behorende bij de Vergadering van eigenaars van [straat] , gehouden op 22-07-2020
1.
|
Juridische procedure opstarten voor verwijdering aanbouw
|
mr De Kerf
|
3.13.
De aanbouw is tot op heden niet verwijderd.
4 Het geschil in de hoofdzaak en het incident
4.1.
[VVE] vordert in de hoofdzaak dat de rechtbank bij voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. voor recht verklaart dat de aanbouw aan de woning is gebouwd in strijd met de statuten van [VVE] (de rechtbank begrijpt dit aldus dat met “de statuten” wordt bedoeld het splitsingsreglement als omschreven onder de feiten),
II. [gedaagde in de hoofdzaak/eiser in het incident] veroordeelt om binnen één maand na betekening van dit vonnis de aanbouw te verwijderen en de woning in de toestand te brengen zoals die was op 1 januari 2019, op straffe van een dwangsom,
III. [VVE] machtigt om de aanbouw zelf te verwijderen in het geval [gedaagde in de hoofdzaak/eiser in het incident] de aanbouw niet binnen één maand na betekening van dit vonnis heeft verwijderd en/of de tuin in de toestand heeft gebracht zoals deze was op 1 januari 2019,
IV. voor recht verklaart dat de kosten die [VVE] heeft gemaakt in verband met het verwijderen van de aanbouw door [gedaagde in de hoofdzaak/eiser in het incident] aan [VVE] vergoed moeten worden,
V. primair: [gedaagde in de hoofdzaak/eiser in het incident] veroordeelt tot betaling van € 9.991,00 aan [VVE] , te vermeerderen met wettelijke rente en tot betaling van de kosten vanaf 31 oktober 2020 tot aan de dag dat deze kwestie is afgewikkeld, nader op te maken bij staat,
subsidiair: [gedaagde in de hoofdzaak/eiser in het incident] veroordeelt tot betaling van de proceskosten aan [VVE] .
4.2.
[gedaagde in de hoofdzaak/eiser in het incident] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.3.
In het incident vordert [gedaagde in de hoofdzaak/eiser in het incident] dat [VVE] niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vorderingen. [gedaagde in de hoofdzaak/eiser in het incident] legt hieraan ten grondslag dat de vergadering van eigenaars het bestuur van [VVE] niet heeft gemachtigd om deze procedure te voeren. Ook op de stellingen van partijen in het incident wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
6 De beoordeling in de hoofdzaak
Verwijdering van de aanbouw
6.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde in de hoofdzaak/eiser in het incident] op grond van de hiervoor onder punt 3.2 genoemde bepalingen in de statuten voor het realiseren van een aanbouw aan zijn appartement de voorafgaande toestemming van de vergadering van eigenaren nodig had.
6.2.
[gedaagde in de hoofdzaak/eiser in het incident] heeft allereerst aangevoerd dat hem op de vergadering van de vereniging van eigenaars van 8 april 2019 toestemming is verleend om de aanbouw te realiseren. Hij heeft zich hiervoor beroepen op de notulen van die vergadering. De enige voorwaarde die aan die toestemming was verbonden, was het verkrijgen van een bouwvergunning, aldus [gedaagde in de hoofdzaak/eiser in het incident] . [VVE] heeft betwist dat überhaupt toestemming is verleend.
6.3.
Uit de notulen van de vergadering van 8 april 2019, zoals hiervoor onder punt 3.3 weergegeven, blijkt dat de vergadering van de vereniging van eigenaars zich onder voorbehoud akkoord heeft verklaard met het bouwplan, aldus dat zij in beginsel toestemming heeft verleend om de aanbouw te realiseren maar tevens dat die toestemming nog niet definitief was, dat wil zeggen: nog geformaliseerd moest worden, en dat daaraan voorwaarden zouden worden verbonden. Aan de kant van de leden van [VVE] bestonden op dat moment nog vragen en zowel [gedaagde in de hoofdzaak/eiser in het incident] als De Fundatie moest nog nader onderzoek verrichten. Verder staat vermeld dat als de goedkeuring definitief is, aan [gedaagde in de hoofdzaak/eiser in het incident] nog voorwaarden zullen worden toegestuurd. De rechtbank leidt hieruit af dat De Fundatie voorwaarden heeft voorgesteld, dat [VVE] die voorwaarden heeft overgenomen en heeft bepaald dat zij pas formeel een besluit tot goedkeuring kan nemen, als aan die voorwaarden is voldaan. Anders dan [gedaagde in de hoofdzaak/eiser in het incident] betoogt, heeft [VVE] op dat moment dus nog geen definitieve en onvoorwaardelijke toestemming gegeven en evenmin was daaraan slechts één voorwaarde verbonden, namelijk dat [gedaagde in de hoofdzaak/eiser in het incident] een bouwvergunning moest verkrijgen (hetgeen overigens later niet nodig bleek). Dat een zodanige toestemming nog niet was verleend, is bevestigd in de vergadering van 2 september 2019. In de notulen van die vergadering, zie hiervoor onder punt 3.6, is immers de tekst opgenomen “Hoewel de goedkeuring nog niet definitief verstrekt was, heeft de heer [gedaagde in de hoofdzaak/eiser in het incident] de tuinkamer al laten realiseren.” Niet gesteld of gebleken is dat [gedaagde in de hoofdzaak/eiser in het incident] tegen die opmerking heeft geprotesteerd, zodat het ervoor moet worden gehouden dat ook hij op 2 september 2019 van mening was dat hem voordien nog geen definitieve toestemming voor het realiseren van de aanbouw was verleend.
6.4.
[gedaagde in de hoofdzaak/eiser in het incident] heeft zich er vervolgens op beroepen dat op de vergadering van eigenaars van 2 september 2019 het besluit is genomen om hem toestemming voor de aanbouw te verlenen. Hiervoor verwijst [gedaagde in de hoofdzaak/eiser in het incident] naar de notulen van die vergadering (zie wederom punt 3.6). Volgens [gedaagde in de hoofdzaak/eiser in het incident] moet hieruit worden afgeleid dat hij de aanbouw mocht realiseren en dat hij deze zou moeten afbreken als hij geen bouwvergunning zou verkrijgen of als hij de in die vergadering door De Fundatie genoemde voorwaarden niet zou nakomen. Later is gebleken dat de aanbouw zonder bouwvergunning mocht worden gebouwd, aldus [gedaagde in de hoofdzaak/eiser in het incident] .
6.5.
Allereerst blijkt uit de notulen van de vergadering van 2 september 2019 dat de vergadering van eigenaars er op dat moment vanuit ging dat de tuinkamer al was voltooid. Anders dan [gedaagde in de hoofdzaak/eiser in het incident] stelt heeft de vergadering van eigenaars hem op dat moment geen toestemming gegeven om de aanbouw af te maken, met de bepaling dat deze moest worden afgebroken als niet aan de door De Fundatie gestelde voorwaarden werd voldaan. Uit de inhoud van de notulen blijkt dat de vereniging van eigenaars, ervan uitgaande dat de aanbouw al gereed was, alsnog voorwaarden heeft opgesteld waaraan door [gedaagde in de hoofdzaak/eiser in het incident] moest worden voldaan om toestemming voor de aanbouw te krijgen. Daarbij is bepaald dat de aanbouw moest worden afgebroken, als aan die voorwaarden niet zou worden voldaan. Voor zover dit besluit van [VVE] moet worden opgevat als een voorwaardelijk besluit of een voorwaardelijke toezegging in de zin dat bij de enkele vervulling van die voorwaarden definitieve toestemming zou zijn verleend, kan daarvan niet worden uitgegaan nu [gedaagde in de hoofdzaak/eiser in het incident] niet heeft toegelicht en ook niet is gebleken dat aan die voorwaarden is voldaan, waardoor ook dat tot toewijzing van de vordering moet leiden.
6.6.
In de vergadering van 27 december 2019 is vervolgens het besluit genomen om [gedaagde in de hoofdzaak/eiser in het incident] te bevelen de aanbouw te verwijderen, omdat hij naar het oordeel van de vergadering van eigenaars niets heeft ondernomen om aan de gestelde voorwaarden te voldoen. Dat hij niet aan de voorwaarden heeft voldaan, wordt door [gedaagde in de hoofdzaak/eiser in het incident] overigens niet betwist. Dit leidt tot het oordeel dat [gedaagde in de hoofdzaak/eiser in het incident] in beginsel gehouden is de aanbouw te verwijderen, omdat hij niet heeft voldaan aan de door [VVE] gestelde voorwaarden om toestemming te verkrijgen.
6.7.
Ten slotte heeft [gedaagde in de hoofdzaak/eiser in het incident] zich er nog op beroepen dat zijn belang bij het behoud van de aanbouw zwaarder dient te wegen dan het belang van [VVE] bij verwijdering daarvan. [VVE] heeft betwist dat voor een belangenafweging plaats is. Overwogen wordt dat [gedaagde in de hoofdzaak/eiser in het incident] de aanbouw zonder voorafgaande toestemming van [VVE] heeft gerealiseerd en daarmee onrechtmatig jegens de VvE heeft gehandeld. [VVE] heeft [gedaagde in de hoofdzaak/eiser in het incident] nog de mogelijkheid gegeven om, door te voldoen aan bepaalde nader genoemde voorwaarden, alsnog toestemming te verkrijgen maar [gedaagde in de hoofdzaak/eiser in het incident] heeft daaraan niet voldaan. In die situatie kan niet worden geoordeeld dat bij [VVE] ieder belang bij verwijdering van de aanbouw ontbreekt, zodat de situatie van artikel 3:303 BW zich hier niet voordoet. Voor afweging van de wederzijdse belangen is in deze procedure geen plaats, zodat niets aan de verplichting tot het verwijderen van de aanbouw in de weg staat.
6.8.
Nu [gedaagde in de hoofdzaak/eiser in het incident] zijn aanbouw dient te verwijderen, zullen de vorderingen onder I en II worden toegewezen. Om te voorkomen dat [gedaagde in de hoofdzaak/eiser in het incident] tot iets anders wordt veroordeeld dan het verwijderen van de aanbouw, zal de vordering worden afgewezen voor zover daarmee is beoogd om de woning terug te brengen in de staat waarop deze zich op 1 januari 2019 bevond. In plaats daarvan zal [gedaagde in de hoofdzaak/eiser in het incident] worden veroordeeld om de woning in de toestand te brengen die deze zou hebben gehad wanneer er nimmer een aanbouw was aangebracht. Aan de veroordeling om de aanbouw te verwijderen zal, zoals gevorderd, een dwangsom worden verbonden. De dwangsom zal worden bepaald op € 100,00 per dag dat [gedaagde in de hoofdzaak/eiser in het incident] niet aan de hoofdveroordeling voldoet en worden gemaximeerd op € 50.000,00, het bedrag dat de rechtbank in dit geval passend acht. De vordering onder III zal worden afgewezen. [VVE] heeft niet gesteld waarom zij, ook wanneer er een dwangsom is opgelegd, tevens dient te worden gemachtigd om de aanbouw zelf te verwijderen in het geval [gedaagde in de hoofdzaak/eiser in het incident] daartoe niet overgaat.
6.9.
[VVE] vordert dat [gedaagde in de hoofdzaak/eiser in het incident] de kosten vergoedt die zij heeft gemaakt en nog moet maken voor het op enige wijze verwijderd krijgen van de aanbouw. Zij betoogt dat artikel 13 van de statuten hiervoor een grondslag biedt.
6.10.
In artikel 13 van het Modelreglement is het volgende vermeld:
Artikel 13
1. Indien een eigenaar het ingevolge artikel 11 en/of artikel 12 door hem aan de vereniging verschuldigde bedrag niet binnen een maand nadat het bedrag opeisbaar is geworden aan de vereniging heeft voldaan, (…)
2. (…)
3. Een eigenaar is verplicht alle door de vereniging gemaakte kosten, die van rechtskundige bijstand daaronder begrepen, voor het verhalen van het door die eigenaar aan de vereniging verschuldigde, zowel in als buiten rechte, aan de vereniging te vergoeden.
6.11.
Naar het oordeel van de rechtbank biedt dit artikel alleen een grondslag voor het verhalen op een eigenaar van alle door [VVE] gemaakte kosten, zoals die voor rechtskundige bijstand, in een procedure waarin niet-betaalde servicekosten worden gevorderd. Het artikel heeft daarom geen betrekking op een procedure als de onderhavige. De vorderingen onder IV en de primaire vordering onder V zullen daarom worden afgewezen.
6.12.
[gedaagde in de hoofdzaak/eiser in het incident] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [VVE] worden begroot op:
- dagvaarding € 102,96
- griffierecht € 2.076,00
- salaris advocaat € 1.126,00 (2,0 punten × tarief € 563,00)
Totaal € 3.304,96.
De uitvoerbaarverklaring bij voorraad
6.13.
[gedaagde in de hoofdzaak/eiser in het incident] betoogt dat dit vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad moet worden verklaard in het geval de vorderingen die ertoe strekken dat [gedaagde in de hoofdzaak/eiser in het incident] de aanbouw dient te verwijderen worden toegewezen, omdat een eventueel in te stellen hoger beroep zinloos is als de aanbouw al is verwijderd. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat mogelijke ingrijpende gevolgen van toewijzing van de vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad, die later moeilijk ongedaan kunnen worden gemaakt, op zichzelf niet in de weg staan aan toewijzing, maar dat zij wel moeten worden meegewogen (HR 28 mei 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC0976). [VVE] heeft zich niet tegen het verzoek van [gedaagde in de hoofdzaak/eiser in het incident] verzet en niet valt in te zien dat zij een eventuele beslissing in hoger beroep niet kan afwachten. Wanneer de aanbouw al moet zijn verwijderd alvorens in een eventueel hoger beroep is beslist, zou aan dat hoger beroep inderdaad iedere zin komen te ontvallen, zodat aan [gedaagde in de hoofdzaak/eiser in het incident] feitelijk de mogelijkheid zou worden onthouden om het oordeel van de rechtbank in appel te laten toetsen. Daarom zal de veroordeling tot het verwijderen van de aanbouw niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
7 De beslissing
De rechtbank
7.1.
wijst de vorderingen af,
7.2.
veroordeelt [gedaagde in de hoofdzaak/eiser in het incident] in de proceskosten, aan de zijde van [VVE] tot op heden begroot op € 563,00 (1,0 punt x tarief II),
7.3.
verklaart dit vonnis in incident wat betreft deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
7.4.
verklaart voor recht dat de aanbouw aan de woning van [gedaagde in de hoofdzaak/eiser in het incident] aan de [adres 2] , kadastraal bekend gemeente [plaats] , sectie [nummer] , [gebouw] is gebouwd in strijd met de statuten van [VVE] ,
7.5.
veroordeelt [gedaagde in de hoofdzaak/eiser in het incident] om binnen één maand na betekening van dit vonnis de aanbouw aan zijn woning aan de [adres 2] , kadastraal bekend gemeente [plaats] , sectie [nummer] , [gebouw] te verwijderen en zijn woning in de toestand te brengen om de woning in de toestand te brengen die deze zou hebben gehad wanneer er nimmer een aanbouw was aangebracht,
7.6.
veroordeelt [gedaagde in de hoofdzaak/eiser in het incident] om aan [VVE] een dwangsom te betalen van € 100,00 voor iedere dag dat hij niet aan de in 7.5. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 50.000,00 is bereikt,
7.7.
veroordeelt [gedaagde in de hoofdzaak/eiser in het incident] in de proceskosten, aan de zijde van [VVE] tot op heden begroot op € 3.304,96,
7.8.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 7.7. gegeven proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
7.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.L. Braaksma en in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2022.