Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘humanitair niet-tijdelijk’, waarbij aan eiseres een inreisverbod voor de duur van twee jaar is opgelegd.
1.1.
Bij besluit van 29 februari 2024 (het primaire besluit) heeft de minister de aanvraag van eiseres van 21 augustus 2023 voor een verblijfsvergunning onder de beperking ‘humanitair niet-tijdelijk’ afgewezen. Daarbij is gewezen op het in het besluit van 7 oktober 2019 opgelegd terugkeerbesluit waarin is vermeld dat eiser binnen vier weken moest verlaten. Die vertrektermijn is verlopen en met het besluit van 29 februari 2024 is de terugkeerprocedure hervat. Eiseres dient de lidstaten van de Europese Unie (met uitzondering van Ierland), aangevuld met Zwitserland, Noorwegen, IJsland en Liechtenstein onmiddellijk te verlaten. Ook is een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar.
1.2.
Bij besluit van 24 oktober 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met het verzoek om een voorlopige voorziening met zaaknummer NL24.8490 op 19 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, haar gemachtigde en de gemachtigde van de minister.
Wat voorafging aan het bestreden besluit
2. Eiseres, geboren op 26 november 2000, met de Libanese nationaliteit, is in Griekenland geboren. Daar had zij, samen met haar ouders, rechtmatig verblijf. De ouders van eiseres zijn op 24 mei 2000 in Griekenland met elkaar getrouwd. De moeder van eiseres [naam] , geboren op [geboortedatum] , heeft de Armeense nationaliteit en de vader van eiseres, [naam] , geboren op [geboortedatum] , heeft de Libanese nationaliteit. De zus van eiseres, [naam] , geboren op [geboortedatum] , is net als eiseres, ook in Griekenland geboren. In januari 2012 heeft het gezin Griekenland verlaten. De vader van eiseres heeft in 2012 een arbeidsovereenkomst in Nederland getekend en heeft ten behoeve van het gezin op 2 april 2012 (reguliere) verblijfsvergunningen aangevraagd in Nederland maar heeft deze aanvraag op 23 januari 2013 ingetrokken. In mei 2012 zijn de Griekse verblijfsvergunningen verlopen.
2.1.
Op 21 juni 2016 hebben eiseres en haar ouders en zus een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf op grond van overige humanitaire redenen’. Bij besluit van 5 juli 2016 is deze aanvraag afgewezen. Bij uitspraak van 21 juli 20171 heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep ongegrond verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft deze uitspraak op 15 november 2017 bevestigd2.
2.2.
Op 20 februari 2019 heeft de zus van eiseres, als hoofdpersoon, mede ten behoeve van eiseres en de ouders een aanvraag gedaan voor verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden op grond van de ‘Afsluitingsregeling langdurig verblijvende kinderen’ (de Afsluitingsregeling) die op 29 januari 2019 van kracht is geworden. Bij besluit van 7 oktober 2019 is de aanvraag afgewezen en bij besluit van 26 mei 2020 is het bezwaar ongegrond verklaard, omdat, kort samengevat en voorzover relevant, eisers niet in het bezit waren van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en de minister ook geen vrijstelling van het mvv-vereiste verleende. Ook voldeden eisers niet aan alle voorwaarden van de Afsluitingsregeling en is de afwijzing van de aanvraag niet in strijd geacht met artikel 8 van het EVRM3, in het bijzonder de eerbiediging van het privéleven. Het daartegen ingestelde beroep is bij uitspraak van 14 april 20214 door deze rechtbank en zittingsplaats ongegrond verklaard en het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen5.
3. Eiseres heeft op 21 augustus 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het verblijfsdoel ‘humanitair niet-tijdelijk’. Zij wenst verblijf in Nederland op niet-tijdelijke humanitaire gronden zodat zij haar privéleven hier kan blijven uitoefenen. Zij meent ook rechten te kunnen ontlenen aan artikel 12, vierde lid, van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR). Eiseres heeft in Griekenland op de kleuterschool gezeten en de basisschool en spreekt uitstekend Grieks. Eiseres is nooit in Libanon of in Armenië geweest.
Eiseres stelt dat zij hier in Nederland vormende jaren vanaf haar 12-jarige leeftijd tot heden, heeft doorgebracht en dat zij Nederland als haar eigen land ziet. Zij is hier een schoolcarrière begonnen aan de ISK Leeuwarden en is daarna naar het Leeuwarder Lyceum gegaan. Eiseres heeft in 2018 een havo diploma gehaald en in 2020 heeft zij een vwo-diploma behaald. Daarnaast verricht eiseres (vrijwilligers)werk en heeft zij hier haar sociale leven opgebouwd. Eiseres wil heel graag studeren. Eiseres volgt een zelfstudie, omdat zij vanwege haar verblijfsstatus, de opleiding tot maritiem officier in de scheepvaart niet kan doen. Eiseres helpt daarnaast vrienden en bekenden met de administratie en computerprogramma’s en ook helpt zij een gezin met een autistisch kind. Eiseres stelt dan ook dat zij een volwaardige bijdrage aan de maatschappij levert en wenst haar verblijf te regulariseren.
4. De minister heeft de aanvraag afgewezen omdat eiseres niet beschikt over een mvv en niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van artikel 8 van het EVRM en de hardheidsclausule. Familieleven met de ouders van eiseres is niet aangenomen, omdat eiseres zich niet meer wenst te associëren met het gedrag van haar ouders. Ten aanzien van het beroep op privéleven is vastgesteld dat er is privéleven is maar dat leidt er niet toe dat eiseres zonder meer recht heeft op een verblijfsvergunning. De afwijzing van de aanvraag is, na een belangenafweging, namelijk niet in strijd bevonden met artikel 8 van het EVRM. Het gedrag van haar ouders heeft geen doorslaggevende betekenis. Eiseres is volwassen en de verdere intensivering van de banden met Nederland komt voor rekening en risico van eiseres. Van bijzondere banden met Nederland is niet gebleken. De afweging tussen het belang van eiseres om haar privéleven in Nederland te kunnen blijven uitoefenen en het belang van de Nederlandse staat bij het vertrek van eiseres uit Nederland, valt, volgens de minister, namelijk in het nadeel van eiseres uit. De minister heeft de aanvraag ook afgewezen omdat eiseres niet voldoet aan het paspoortvereiste en zij ook voor vrijstelling daarvan niet in aanmerking komt. De sociale contacten kan eiseres onderhouden met moderne communicatiemiddelen. Eiseres heeft niet aangetoond dat zij niet tijdelijk kan terugkeren naar Libanon, Griekenland of Armenië voor de mvv. Dat er mogelijk omstandigheden zijn in die landen die minder gunstig zijn dan in Nederland, maakt niet dat eiseres haar privéleven daar niet kan opbouwen. Volgens de minister zijn er geen bijzondere omstandigheden op grond waarvan zij moet afwijken van het beleid op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De minister heeft afgezien van het horen van eiseres.
Wat vindt eiseres in beroep?
5. Eiseres kan zich niet verenigen met het besluit omdat het onvoldoende gemotiveerd is. Zij voert aan dat sprake is van een beschermenswaardig privéleven. Eiseres stelt dat zij geen banden heeft met de in het besluit vermelde landen. Eiseres stelt dat het van een onevenredige hardheid getuigt om van haar te verlangen dat zij afreist naar Libanon om aldaar een mvv aan te vragen. De algemene omstandigheden in dat land bepalen voor een deel hoe makkelijk of moeilijk het zal zijn om zich aldaar te vestigen. Ten onrechte is overwogen dat dergelijke omstandigheden nooit een rol kunnen spelen bij de vraag of iemand zich in een land zal kunnen vestigen. Eiseres heeft de onder 3. gestelde omstandigheden in beroep herhaald en stelt dat zij Nederland ziet als eigen land. Zij wil hier graag een toekomst opbouwen en wil graag bijdragen aan de maatschappij. Zij voelt zich het meest verbonden met Nederland. Eiseres stelt dat sprake is van bijzondere feiten en omstandigheden en dat haar om klemmende redenen van humanitaire aard een verblijfsvergunning moet worden verleend. Op dit punt is het besluit onvoldoende gemotiveerd. Eiseres wordt ten onrechte het ontbreken van een mvv en een paspoort tegengeworpen. Het is voor haar praktisch gezien niet te doen om naar Libanon te gaan omdat zij daar nooit is geweest. Zij kent daar niemand, spreekt de taal niet en zal zich daar niet staande kunnen houden. Bovendien geldt er voor dat land een negatief reisadvies. Soms wordt er een tijdelijke vrijstelling voor de duur van een jaar verleend zodat eiseres met een verblijfsvergunning in Nederland een paspoort kan gaan aanvragen bij de Libanese ambassade in Nederland, maar eiseres stelt dat dit niet mogelijk is. Ter onderbouwing van dit standpunt wijst eiseres op informatie, vermeld op de website van de Libanese ambassade. Vanwege het ontbreken van documenten kan haar een tijdelijke vrijstelling worden verleend. Eiseres voert ook aan dat er ten onrechte is overwogen dat er geen sprake is van bijzondere banden met Nederland en dat zij gehoord had moeten worden.
Beoordeling door de rechtbank
6. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag van eiseres. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
7. De rechtbank stelt in de eerste plaats vast dat eiseres ter zitting het beroep op artikel 12 van het IVBPR heeft laten vallen. De minister heeft ter zitting naar voren gebracht dat voorzover in het bestreden besluit is overwogen dat eiseres terug kan keren naar Griekenland, dat komt te vervallen.
Had eiseres moeten worden gehoord over haar privéleven?
8. De rechtbank deelt het standpunt van eiseres dat zij gehoord had moeten worden niet. De rechtbank acht hierbij van belang dat er geen sprake was van een situatie zoals beschreven in de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 20226. In het geval van eiseres was het namelijk niet zo dat zij in de bezwaarfase nog niet alle relevante informatie en bewijsstukken had overgelegd die van haar werden verlangd, of dat er -om welke reden dan ook- nog onduidelijkheden over het te beoordelen feitencomplex bestonden. Eiseres heeft bezwaar gemaakt en heeft daarin, onder meer, naar voren gebracht dat de minister moet ingaan op het opgebouwde privéleven in Nederland. Vervolgens heeft de minister inhoudelijk beoordeeld wat eiseres naar voren heeft gebracht in bezwaar en heeft, naar het oordeel van de rechtbank, kunnen overwegen dat het bezwaar een herhaling van zetten betreft, nu er niks nieuws is aangevoerd. Eiseres heeft ook in beroep of tijdens de zitting niet kunnen uitleggen op welke wijze zij in een hoorzitting anders had willen reageren dan zij nu heeft gedaan in het bezwaarschrift. Dat eiseres afstand heeft genomen van haar ouders en er daardoor geen vangnet meer zou zijn in Libanon, is onvoldoende voor de conclusie dat eiseres gehoord had moeten worden. Immers daarmee is rekening gehouden in het bestreden besluit doordat de minister geen familieleven heeft aangenomen. De minister heeft er in dit verband op mogen wijzen dat relevant is of sprake is van bijzondere banden met Nederland, nu niet gebleken is van een beschermenswaardig privéleven en eiseres ook geen bewijs of informatie heeft overgelegd waaruit blijkt dat de belangenafweging in haar voordeel had moeten uitvallen. Gelet op alles wat eiseres daarover in bezwaar heeft aangevoerd, bezien vanuit wat hierna zal worden geoordeeld, kon de minister in dit geval redelijkerwijs tot het oordeel komen dat het bezwaar ongegrond was zonder eiseres in de gelegenheid te stellen gehoord te worden.
Heeft de minister het paspoortvereiste aan eiseres mogen tegenwerpen?
9. Niet in geschil is dat eiseres geen geldig document voor grensoverschrijding heeft overgelegd. Het niet beschikken over een geldig document voor grensoverschrijding vormt een zelfstandige grond voor afwijzing van de aanvraag van eiseres. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de uitspraak van de Afdeling van 27 februari 20147. Op grond van artikel 3.72 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) wordt een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet op grond van artikel 16, eerste lid, onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 afgewezen, indien de vreemdeling naar het oordeel van de minister heeft aangetoond dat hij vanwege de regering van het land waarvan hij onderdaan is, niet of niet meer in het bezit van een geldig document voor grensoverschrijding kan worden gesteld.
9.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister het paspoortvereiste eiseres mogen tegenwerpen en de aanvraag ook om die reden kunnen afwijzen. Eiseres is erop gewezen dat zij in het bezit diende te zijn van een paspoort. Zij heeft in deze procedure geen paspoort overgelegd, enkel een kopie van haar verlopen Libanees paspoort. De rechtbank volgt het standpunt van de minister dat eiseres ook niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij door de Libanese (of Armeense) autoriteiten niet of niet meer in het bezit van een dergelijk document kan worden gesteld. De verwijzing naar de website van de Libanese ambassade maakt niet dat hiermee is aangetoond dat eiseres geen paspoort zou kunnen krijgen.
Had de minister eiseres een verblijfsvergunning moeten verlenen op grond van artikel 8 van het EVRM? Is er een deugdelijke belangenafweging gemaakt?
10. Niet in geschil is dat er in dit geval sprake is van privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM en dat het bestreden besluit daarop inbreuk maakt. Het gaat in deze om de vraag of de minister de belangenafweging in het nadeel van eiseres heeft kunnen laten uitvallen.
10.1.
Uit vaste rechtspraak blijkt dat de minister bij de belangenafweging in het kader van het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op eerbiediging van het privéleven een ‘fair balance’ moet vinden tussen het belang van de vreemdeling enerzijds en het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds8. Daarbij moet zij alle voor die belangenafweging van betekenis zijnde feiten en omstandigheden kenbaar betrekken. De rechtbank moet zonder terughoudendheid beoordelen of de minister alle relevante feiten en omstandigheden kenbaar in die belangenafweging heeft betrokken, maar enigszins terughoudend toetsen of de minister de juiste belangenafweging heeft gemaakt, nu zij bij de belangenafweging beoordelingsruimte heeft. Bij de belangenafweging is de vraag relevant of vestiging in het land van herkomst a certain degree of hardship met zich brengt.
10.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister de belangen van eiseres in de besluitvorming kenbaar gemotiveerd afgewogen ten opzichte van het belang van de Nederlandse staat. Anders dan eiseres stelt, heeft de minister de verschillende belangen ook in onderlinge samenhang bezien en geconcludeerd dat het belang van de Nederlandse staat zwaarder weegt dan het persoonlijke belang van eiseres. De minister heeft ook voldoende gemotiveerd waarom de belangenafweging in het nadeel van eiseres uitvalt. De minister heeft in het voordeel van eiseres meegewogen dat zij haar vormende jaren, tot 12-jarige leeftijd, in Nederland heeft doorgebracht, hier naar school ging en diploma’s heeft behaald, de Nederlandse taal spreekt, vrijwilligerswerk verricht en dat dat het vertrek naar Armenië of Libanon minder makkelijk zal maken, mede ook omdat zij nooit in die landen heeft gewoond. De minister heeft hier echter tegenover kunnen plaatsen dat zij reeds eerder een afwijzing tot verlening van een verblijfsvergunning heeft gehad die geen strijd opleverde met artikel 8 van het EVRM en die ook in rechte vaststaat. Eiseres heeft geen verblijfsvergunning gehad in Nederland. De minister heeft eiseres erop kunnen wijzen dat wanneer het privéleven wordt opgebouwd tijdens een periode waarin de verblijfsrechtelijke status onzeker is, en de vreemdeling zich van de onzekerheid van zijn verblijfsstatus bewust was, dat privéleven alleen in uitzonderlijke gevallen kan leiden tot een verplichting tot het laten voorzetten van dat privéleven9. De verklaringen van derden en andere documenten, die eiseres in dit verband heeft overgelegd, de door eiseres benoemde activiteiten, het jarenlang verkeren in stress en onzekerheid, maken niet dat sprake is van een bijzondere omstandigheid, hoe zeer de rechtbank de wens van eiseres begrijpt om hier in Nederland te willen blijven. De banden die eiseres met Nederland heeft opgebouwd zijn immers inherent aan een dergelijke verblijfsduur. Dat eiseres geen banden heeft met Libanon of Armenië volgt de rechtbank niet, nu haar ouders de Libanese en Armeense nationaliteit hebben. Verder heeft de minister daar ook bij kunnen betrekken dat niet is gebleken of aangetoond door eiseres dat zij niet daarnaartoe zou kunnen terugkeren en/of zich aldaar niet zelfstandig zou kunnen handhaven. Dat voor eiseres sprake zal zijn van een ‘certain degree of hardship’ in die zin dat het voor haar, vanwege de situatie in Libanon, onmogelijk zal zijn om daar een leven op te bouwen, heeft voor de minister geen aanleiding hoeven vormen om te concluderen dat de belangenafweging in het voordeel van eiseres dient uit vallen. De minister heeft daarbij van belang mogen vinden dat, zoals ook vermeld in het bestreden besluit, terugkeer naar Libanon in deze procedure niet op de voorgrond staat. Ook de omstandigheid dat er een negatief reisadvies geldt voor Libanon, doet niet af aan het oordeel van de rechtbank. Een negatief reisadvies is opgemaakt in het kader van consulaire hulpverlening en advies aan toeristen en Nederlanders in het buitenland. Daaruit volgt niet dat Libanese onderdanen vanwege de veiligheidssituatie aldaar niet naar hun herkomstland kunnen terugkeren voor een mvv. Ook in de door eiseres aangevoerde omstandigheid dat personen uit Libanon worden geëvacueerd, heeft de minister geen aanleiding hoeven zien om de belangenafweging in het voordeel van eiseres te doen uitvallen, nu, zoals de minister ter zitting heeft toegelicht, het daarbij met name gaat om Nederlandse onderdanen of personen met een verblijfsstatus. Bovendien gaat het in deze procedure niet om de vraag of eiseres al dan niet effectief kan worden uitgezet.
10.3.
Eiseres heeft ook gesteld dat sprake is van onevenredige hardheid. De rechtbank verwijst naar wat is overwogen onder 10.2. Dit leidt in het kader van het verzoek om toepassing van de hardheidsclausule niet tot een ander oordeel. Niet is gebleken dat het voor eiseres onmogelijk moet worden geacht om in Libanon of Armenië haar privéleven uit te oefenen dan wel om daar een mvv te vragen teneinde haar privéleven op rechtmatige wijze in Nederland te kunnen uitoefenen. Alle feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, heeft de minister onvoldoende kunnen vinden om aan te nemen dat sprake is van een zeer bijzondere individuele situatie waarin het tegenwerpen van het mvv-vereiste een onbillijkheid van overwegende aard oplevert.
11. De rechtbank concludeert dat de minister de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM niet ten onrechte in het nadeel van eiseres heeft laten uitvallen en dat de afwijzing van de gevraagde vergunning geen strijd oplevert met artikel 8 van het EVRM. De verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam van 17 februari 202110 kan eiseres dan ook niet baten. De verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 12 februari 202511 kan eiseres ook niet baten, nu in die zaak bij de belangenafweging het illegaal verblijf van de ouders in het nadeel van de betrokken vreemdelingen is betrokken. Dat is hier niet aan de orde.
12. Nu de minister, gelet op het voorgaande, niet ten onrechte heeft overwogen dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden van de gevraagde verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, was er geen reden om af te zien van het opleggen van een inreisverbod.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G. D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van mr. F. Aissa, griffier en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.