RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.43707 en NL24.43708
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser 1], V-nummer: [V nummer 1] , eiser 1,
[eiser 2]
, V-nummer: [V nummer 2] , eiser 2, [eiseres], V-nummer: [V nummer 3] , eiseres, mede namens de minderjarige kinderen:
[minderjarige 1]
, V-nummer: [V nummer 4] , [minderjarige 2], V-nummer: [V nummer 5] , hierna samen: eisers,
(gemachtigde: mr. F.J.E. Hogewind), en
de Minister van Asiel en Migratie, de minister, (gemachtigde: mr. P.M.W. Jans).
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvragen van eisers. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3. De rechtbank verklaart de beroepen gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Eisers leggen aan hun asielaanvragen het volgende ten grondslag. Eisers woonden in Saudi-Arabië en zijn daar vertrokken vanwege discriminatie en andere problemen. Drie weken na het aanmeldgehoor raakten eisers op de hoogte van een, onder andere, tegen eiser uitgevaardigd arrestatiebevel. Eiser 1 stelt dat er een arrestatiebevel tegen hem, zijn vader en zijn broers is uitgevaardigd door de Houthi’s, omdat er iemand is overleden van wie zijn oom nog geld kreeg, nadat zijn oom ruzie had gemaakt met hem over dit geld. Deze persoon was zelf ook een Houthi. Eiser 1 vreest voor de familie van de vermoorde man. Verder hebben eiser 1 en eiser 2 aangegeven dat zij in Nederland hebben geprotesteerd en daarom bij terugkeer naar Jemen gevaar lopen. Eiser 1 en eiser 2 stellen dat de autoriteiten denken dat zij voor de Houthi’s aan het demonstreren waren, terwijl zij juist tegen hen demonstreerden. Eiser 1 en 2 stellen dat zij bij deze demonstratie ook zijn gefilmd. Eiser 2 vreest bij terugkeer door de Houthi’s gedwongen te worden gerekruteerd. Eisers vrezen bij terugkeer voor de algemene situatie in Jemen, omdat er sprake is van een hoge mate van willekeurig geweld.
De bestreden besluiten
5. Het asielrelaas van eiser 1 bevat de asielmotieven:
- Identiteit, nationaliteit en herkomst;
- Problemen met de Houthi’s en de familie van de overleden man vanwege het conflict van eisers oom met deze overleden man;
- Deelname aan een demonstratie.
Het asielrelaas van eiser 2 bevat de asielmotieven:
- Identiteit, nationaliteit en herkomst;
- Deelname aan een demonstratie.
-
Het asielrelaas van eiseres bevat volgens de minister de volgende asielmotieven:
- Identiteit, nationaliteit en herkomst.
6.1
De minister acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eisers geloofwaardig. Ook acht de minister de deelname aan een demonstratie geloofwaardig. De problemen met de Houthi’s en de familie van de overleden man vanwege het conflict van eisers oom met deze overleden man gelooft de minister niet. Eiser 1 heeft zijn verklaringen niet met documenten onderbouwd. Ook vormen zijn verklaringen geen samenhangend en aannemelijk geheel.
6.2
De minister vindt dat de geloofwaardige asielmotieven niet zo zwaarwegend zijn dat eisers een gegronde vrees hebben voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag1. De minister heeft op 5 maart 2024, naar aanleiding van het arrest X. en Y. van het Hof van Justitie van de Europese Unie2, een nieuw beleidskader uitgewerkt voor zaken waarin een beroep wordt gedaan op artikel 15, aanhef en onder c van de Kwalificatierichtlijn. Op grond hiervan en het landenbeleid voor Jemen van 18 maart 2024 is het volgens de minister aan eisers om op basis van individuele omstandigheden aannemelijk te maken waarom zij specifiek een reëel risico lopen om slachtoffer van de hoge mate van willekeurige geweld te worden ten opzichte van andere burgeres. Eisers hebben volgens de minister niet aannemelijk gemaakt dat zij bij uitzetting een reëel risico
lopen op ernstige schade. Gelet daarop komen eisers niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De minister werpt eisers verder tegen dat zij zich niet onverwijld hebben gemeld. De minister concludeert daarom dat de asielaanvragen worden afgewezen als kennelijk ongegrond.
7. De rechtbank zal hierna eerst beoordelen of eisers in aanmerking komen voor primaire bescherming op basis van het Vluchtelingenverdrag. Daarna beoordeelt de rechter de eventuele mogelijkheid om in aanmerking te komen voor subsidiaire bescherming op grond van artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn.
De geloofwaardigheidsbeoordeling van de door eiser 1 gestelde problemen met de Houthi’s en familie van de overleden man
De verklaringen over het arrestatiebevel en het incident in Jemen
8. Volgens eiser 1 stelt de minister ten onrechte dat het niet geloofwaardig is dat zijn vader en drie broers hem niet eerder hebben verteld over het arrestatiebevel. Ook stelt hij dat hij niet heeft verklaard dat zijn broers eerder dan hij wisten dat het arrestatiebevel was uitgevaardigd. Eiser 1 stelt dat de minister niet ingaat op het argument dat hij al zijn hele leven in Saudi-Arabië woont en dat het daarom niet van belang was voor zijn vader om dit probleem met hem te delen. Eiser 1 stelt dat de minister het ten onrechte niet geloofwaardig acht dat toen zijn vader in 2015 heeft gezegd dat niemand naar Jemen mocht, hij niet heeft doorgevraagd waarom dit niet mocht. De oorlog in Jemen was toen immers uitgebroken, dus het was logisch dat hij niet doorvroeg. Eiser 1 vindt dit een normale uitspraak van een bezorgde vader in het licht van de toen aanwezige situatie in Jemen. Pas toen de asielaanvragen van Jemenieten in Nederland niet meer op grond van de algemene veiligheidssituatie zouden worden ingewilligd, heeft zijn vader hem op de hoogte gebracht van het arrestatiebevel. Dat is volgens eiser 1 begrijpelijk en aannemelijk. Bovendien woont de familie van zijn vrouw familie nog altijd in Jemen. Volgens eiser 1 raakt een arrestatiebevel in Jemen niet na tien jaar in de vergetelheid.
9. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de verklaringen van eiser 1 geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen.
9.1.
Vaststaat dat eiser 1 een volwassen man was toen het incident zich in 2015 tussen de oom en de Houthi in Jemen voordeed. De vader van eiser 1 was destijds met de broers van eiser in Jemen. Bij terugkomst in Saudi-Arabië zou de vader van eiser 1 op de hoogte geraakt zijn van het arrestatiebevel tegen de vader van eiser 1, eiser 1 zelf en diens broers. De rechtbank volgt het standpunt van de minister dat het niet aannemelijk is dat eisers vader zoiets belangrijks niet eerder heeft verteld aan eiser 1, ook al woonden zij allemaal in Saudi- Arabië.
9.2.
Wat betreft de opmerking van de vader van eiser 1 in 2015 en het niet doorvragen van eiser 1 overweegt de rechtbank dat er in 2015 geen reden bestond voor eiser 1 en zijn familie om naar Jemen te gaan, nu zij hun hele leven al in Saudi-Arabië leefden en omdat de oorlog toen uitbrak. Dat eiser 1 niet doorvraagt op het moment dat zijn vader desalniettemin zegt dat niemand naar Jemen mag gaan, heeft de minister daarom niet geloofwaardig mogen vinden. Hoewel de rechtbank het argument van de gemachtigde van eiser 1 begrijpt dat
eisers cultuur verschilt van de Westerse cultuur en dat het delen van problemen in gezinsverband in Nederland meer voor de hand ligt terwijl dit in eisers cultuur niet vanzelfsprekend is, stelt de minister zich niet ten onrechte op het standpunt dat het nog steeds niet voorstelbaar is dat eisers vader zijn zoon niet van zoiets belangrijks op de hoogte stelt.
9.3.
Verder heeft de minister zich naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser 1 onvoldoende heeft onderbouwd dat hij niet eerder op de hoogte is geraakt van het arrestatiebevel. Het arrestatiebevel met daarop eisers volledige naam en toenaam was immers al bijna tien jaar van kracht. De minister stelt niet ten onrechte dat het moment waarop eisers vader dit bekend heeft gemaakt aan eiser 1, namelijk op het moment dat eiser 1 aan zijn vader vertelt dat Jemenieten in Nederland niet automatisch meer een vergunning krijgen en hij asiel wil aanvragen, een grote mate van toevalligheid betreft. De rechtbank ziet niet in waarom eisers vader het arrestatiebevel niet aan eiser heeft meegegeven op het moment dat eiser 1 en zijn gezin uit Saudi-Arabië zijn gevlucht.
9.4.
Verder heeft de minister zich op het standpunt kunnen stellen dat het enkele feit dat eisers nog familie hebben in Jemen niet impliceert dat hun naam nog bekend is bij de Houthi’s of een andere stam. Het arrestatiebevel is van begin 2015 en eiser 1 is als sinds 2003 niet meer in Jemen geweest. Hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij in het kader van de sinds 2015 opgelaaide stammenproblematiek nog wordt gezocht. De minister heeft daarom niet ten onrechte tegengeworpen dat eiser 1 lang uit beeld is geweest in Jemen maar ook dat eiser 1 buiten de kopie van het arrestatiebevel geen andere informatie heeft aangedragen waaruit blijkt dat zijn naam in Jemen (algemeen) bekend is. De beroepsgrond slaagt niet. Het feit dat de minister ten onrechte in zijn besluit heeft opgenomen dat de broers van eiser 1 eerder wisten dat het arrestatiebevel was uitgevaardigd doet hier niet aan af.
De zwaarwegendheid en risico-inschatting
10. Eiser 2 stelt zich op het standpunt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd dat hij geen gegronde vrees heeft om te worden gerekruteerd. Hij is nu 20 jaar en valt binnen de leeftijdscategorie waarbinnen jongens gerekruteerd worden. Indien eisers moeten terugkeren naar Jemen, zullen zij terugkeren naar [plaats] , waar de Houthi’s aan de macht zijn. Het is bekend dat Houthi’s veel jongeren rekruteren.3 Het enkele feit dat eiser 2 naar school is geweest maakt volgens hem niet dat hij de dans zal ontspringen. Zijn neef is ook rond zijn 16e-jaar gerekruteerd en later gesneuveld.
10. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser 2 zijn gestelde vrees voor een reëel risico op ernstige schade bij terugkeer naar Jemen niet aannemelijk heeft gemaakt. De minister heeft kunnen tegenwerpen dat eiser 2 niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij daadwerkelijk het risico loopt om gedwongen te worden gerekruteerd. De minister wijst daarbij op het Algemeen Ambtsbericht Jemen van 2022 waaruit volgt dat de Houthi’s zich grotendeels richten op jonge mannen in de leeftijd van 18 tot 22 jaar en dat de meeste rekruten analfabeet zijn en afkomstig zijn uit de armste lagen van de bevolking. Het enkele gegeven dat eiser binnen de leeftijdscategorie valt maakt niet dat eiser 2 gedwongen zal worden gerekruteerd. De
minister stelt niet ten onrechte dat eiser 2 nog nooit in Jemen is geweest en dat hij wel geschoold is. Eiser 2 heeft niet nader onderbouwd waarom juist hij de kans loopt om gedwongen te worden gerekruteerd. De rechtbank volgt de minister in haar standpunt dat het enkele feit dat eisers neef is gerekruteerd niets zegt over eisers eigen situatie.
12. Eisers stellen dat de minister de aanvragen ten onrechte kennelijk ongegrond heeft verklaard. Zij hadden een goede reden voor het feit dat zij zich pas een half jaar na aankomst in Nederland hebben gemeld bij de IND. Zij waren namelijk bang dat zij in het kader van de Dublinverordening zouden worden overgedragen aan Polen of Frankrijk. Dat er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kon worden uitgegaan dat hun aanvragen daar in overeenstemming met de verdragen zouden worden behandeld, maakt dat niet anders. In Polen is de onafhankelijke rechtspraak in het geding en vinden er pushbacks plaats en in Frankrijk zijn er grote opvangproblemen. Eisers menen tot slot dat het niet direct aanmelden in Nederland geen afbreuk doet aan de oprechtheid van hun verzoek om bescherming.
12. De rechtbank is van oordeel dat de minister de asielaanvragen terecht heeft afgewezen als kennelijk ongegrond. Uit het dossier volgt dat eisers op 21 oktober 2022 Nederland zijn ingereisd en zich pas op 7 mei 2023 bij de autoriteiten hebben gemeld voor asiel. De minister stelt zich daarom terecht op het standpunt dat eisers zich niet zo snel mogelijk hebben gemeld en kenbaar hebben gemaakt dat zij internationale bescherming wensen. De rechtbank is verder van oordeel dat de minister in hetgeen eisers aanvoeren geen gegronde reden heeft hoeven zien om niet zich niet zo snel mogelijk te melden. Uit de wet- en regelgeving volgt dat de vreemdeling zich zo snel mogelijk moet melden. Bovendien is de Dublinprocedure zo ingericht dat wordt gekeken welk land verantwoordelijk is voor het verzoek om internationale bescherming. Dat eisers zelf willen kiezen waar zij hun asielaanvraag willen indienen doet hier niet aan af. De rechtbank overweegt dat de opmerkingen van de gemachtigde ter zitting, namelijk dat gelet op de omstandigheden in Jemen de minister onterecht stelt dat hun asielaanvraag niet oprecht is, los staat van het beoordelingskader met betrekking tot de kennelijk ongegrondheid. De oprechtheid van de asielaanvraag wordt al getoetst in de geloofwaardigheidsbeoordeling. Gelet op hetgeen hierboven is overwogen in het kader van de geloofwaardigheidsbeoordeling en de zwaarwegendheid leidt de beoordeling van de beroepsgronden tot het niet slagen daarvan. De in dit kader aangenomen kennelijkheid van de ongegronde asielverzoeken ziet enkel op het feit dat eisers zich niet zo snel mogelijk hebben gemeld en het kenbaar maken van het verzoek om internationale bescherming en niet op de oprechtheid van hun betoog.
Veiligheidssituatie in Jemen
14. Eisers voeren verder aan dat zij niet kunnen terugkeren naar Jemen gelet op de veiligheidssituatie daar. Eisers stellen dat in Jemen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15, onderdeel c, van de Kwalificatierichtlijn. Eisers verwijzen in dit kader naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 25 oktober 2024.4 Eisers voeren aan dat zij in de zienswijze vier concrete redenen hebben gegeven waarom het beleid van de minister niet houdbaar is en daar is de minister in het bestreden besluit in het geheel niet op ingegaan. Verder wijzen eisers op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 13 december 20245, waarin de rechtbank onder verwijzing naar de uitspraak
van deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag, van 28 november 20246 heeft geoordeeld dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd dat de vreemdeling - gelet op de algemene situatie in Jemen - niet in aanmerking komt voor bescherming. Eisers stellen verder dat de minister dient uit te leggen waarom de humanitaire situatie in Jemen niet in overwegende mate kan worden geweten aan het directe handelen van de strijdende partijen en ook moet de minister inzichtelijk maken hoe hij de informatie uit het Algemeen Ambtsbericht Jemen van 2023, de invloed van de strijdende partijen en de informatie over het actuele geweldsniveau in Jemen, weegt in de beoordeling in het kader van artikel 15, onderdeel c, van de Kwalificatierichtlijn.
15. De rechtbank stelt vast dat de minister in het voornemen heeft opgenomen dat op basis van paragraaf C7/19.4.2. van de Vreemdelingencirculaire (Vc) voor Jemen een hoge mate van willekeurig geweld wordt aangenomen (een minder uitzonderlijke situatie). Eisers hebben volgens de minister in zijn besluitvorming op basis van hun individuele omstandigheden niet aannemelijk gemaakt waarom juist zij specifiek een reëel risico lopen om slachtoffer te worden van de hoge mate van willekeurig geweld ten opzichte van andere burgers (C2/3.3.3. van de Vc). De rechtbank leest deze stelling in combinatie met C2/3.3.3.3. van de Vc, op basis waarvan de minister aanneemt dat sprake is van een minder uitzonderlijke situatie. De minister heeft verder in het bestreden besluit overwogen dat het enkele stellen door eisers dat het beleid7 niet houdbaar is, zonder hiervoor concrete redenen aan te voeren waarom eisers gevaar zullen lopen, niet afdoende is. Op zitting heeft de gemachtigde van de minister toegelicht dat dit niet netjes is omdat eisers dit ‘niet enkel hebben gesteld en wel hebben onderbouwd’, maar dat de minister in alle door de rechtbank gegrond verklaarde beroepen in zaken die gaan over Jemen en artikel 15, onderdeel c, van de Kwalificatierichtlijn in hoger beroep is gegaan. De minister heeft tijdens de zitting verder aangegeven dat de humanitaire situatie geen onderdeel is van de toets van artikel 15, onderdeel c, van de Kwalificatierichtlijn en dat deze toets door de humanitaire situatie hierin wel te betrekken oneigenlijk door de rechtbanken wordt opgerekt. In de beroepschriften tegen de uitspraken waartegen de minister in hoger beroep gaat, zal uitgebreid worden aangevoerd waarom de minister het niet eens is met de uitspraken van de verschillende rechtbanken.
15. De beroepsgronden van eisers slagen. De rechtbank is namelijk van oordeel dat sprake is van een motiveringsgebrek en van een zorgvuldigheidsgebrek. De minister heeft onvoldoende gemotiveerd dat eisers, gelet op de algemene situatie in Jemen al dan niet in combinatie met hun individuele omstandigheden, niet in aanmerking komen voor bescherming, terwijl zij dit onderbouwd hebben betwist. De algemene verwijzing naar het beleid in de Vc acht de rechtbank hiertoe onvoldoende. Ter onderbouwing van dit oordeel verwijst de rechtbank naar de overwegingen in de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats den Haag, van 28 november 2024. De rechtbank maakt die overwegingen tot de hare. De minister dient verder uit te leggen waarom de humanitaire situatie in Jemen niet in overwegende mate kan worden geweten aan het directe handelen van de strijdende partijen. Dit is relevant voor de beoordeling van de vraag of de beleidswijziging van april 2024, over het betrekken van persoonlijke en individuele omstandigheden bij Jemenitische asielaanvragen, rechtmatig is. Verder dient de minister inzichtelijk te maken hoe zij de informatie uit het Algemeen Ambtsbericht Jemen van 2023, de invloed van de strijdende partijen en de informatie over het actuele geweldsniveau in Jemen weegt in de beoordeling in het kader van artikel 15, onderdeel c van de Kwalificatierichtlijn. De algemene veiligheidssituatie en de individuele omstandigheden moeten in onderlinge samenhang
worden beoordeeld.8 De minister moet beoordelen of eisers door humanitaire omstandigheden in Jemen een reëel risico lopen op een behandeling of situatie in strijd met artikel 3 van het EVRM als zij terugkeren. De minister heeft nagelaten om inzichtelijk te maken hoe de persoonlijke en individuele omstandigheden van eisers bij de beoordeling zijn betrokken.
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
1. Verdrag betreffende de status van vluchtelingen, Genève, 28 juli 1951.
2 ECLI:EU:C:2023:843.
3 Zie pagina’s, 28, 30 en 37 van het Algemeen Ambtsbericht Jemen van september 2023.
4 ECLI:NL:RBDHA:2024:17489.
5 NL24.34277, nog niet gepubliceerd.
6 ECLI:NL:RBDHA:2024:19589.
7 Brief van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan de Tweede Kamer over het landenbeleid Jemen, 18 maart 2024, pagina 2.
8 Zoals volgt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 9 november 2023, ECLI:EU:C:2023:843 (C125/22), X. en Y. en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2927, rechtsoverweging 5.3.
9 Artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht.