Overwegingen
1. Eiser heeft een aanvraag ingediend om toekenning van de eenmalige energietoeslag. Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 5 juli 2022 afgewezen. Met de beslissing op bezwaar van 19 oktober 2022 (bestreden besluit) is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld.
2. De rechtbank heeft het beroep op 9 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigden van het college deelgenomen.
3. Ter zitting is namens het college toegezegd dat het bestreden besluit zou worden heroverwogen. Met het besluit van 22 oktober 2024 heeft het college aan eiser alsnog een eenmalige energietoeslag van € 1.300,- toegekend. Daarmee is het college volledig aan het beroep van eiser tegemoetgekomen. Eiser heeft geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
4. Het college moet wel het griffierecht aan eiser vergoeden en hem een vergoeding van zijn proceskosten betalen. Het college heeft in het besluit van 22 oktober 2024 aangekondigd eiser een bedrag van € 1.750,- aan proceskosten en ook het door hem betaalde griffierecht ter grootte van € 50,- te vergoeden. De rechtbank hoeft daarover dan ook geen beslissing meer te nemen.
5. Eiser heeft de rechtbank om schadevergoeding gevraagd, omdat de besluitvorming zo lang heeft geduurd dat daarmee de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), is overschreden.
6. Volgens vaste rechtspraak1 geldt als uitgangspunt dat de bezwaar- en beroepsfase samen niet langer mogen duren dan twee jaar. Daarbij mag de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar duren, behoudens bijzondere omstandigheden. De redelijke termijn is aangevangen op de dag van ontvangst van het bezwaarschrift door het college, te weten 9 augustus 2022. Vanaf deze datum tot aan de datum van deze uitspraak zijn 27 maanden verstreken. Het bestuurlijk deel van deze procedure is binnen 6 maanden afgerond. De behandeling bij de rechtbank heeft iets minder dan 24 maanden geduurd. De overschrijding van de redelijke termijn met (afgerond) 6 maanden heeft volledig in de rechterlijke fase plaatsgevonden.
7. Uitgaande van een vergoeding van € 500,- per half jaar komt de rechtbank tot een vergoeding van € 500,-. Deze schadevergoeding komt ten laste van de Staat. De rechtbank zal de Staat veroordelen tot betaling van een bedrag van € 500,-. De Staat dient ook de door eiser gemaakte proceskosten in verband met het schadeverzoek te vergoeden. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 218,75 (1 punt voor het indienen van het verzoek en een wegingsfactor 0,25 (zeer licht)2.
Beslissing
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- veroordeelt de Staat (minister van Justitie en Veiligheid) tot betaling aan eiser van een schadevergoeding van € 500,-;
- veroordeelt de Staat in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 218,75.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 november 2024.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.