Feiten en procesverloop
Op 12 oktober 2022 heeft eiser de eenmalige energietoeslag 2022 aangevraagd.
Bij besluit van 15 november 2022 heeft het college de aanvraag afgewezen. Bij besluit van 15 december 2022 (bestreden besluit) heeft het college het op 1 december 2022 gemaakte bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft de gedingstukken ingediend en schriftelijk verweer gevoerd.
Het beroep is ter zitting behandeld op 9 oktober 2024. Eiser en het college hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Beoordeling
1. In deze beroepszaak moet de rechtbank beoordelen of het college ook na heroverweging terecht de aanvraag van eiser van 12 oktober 2022 om toekenning van de eenmalige energietoeslag heeft afgewezen.
2. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat eiser niet behoort tot de doelgroep van de eenmalige energietoeslag omdat hij niet als een "huishouden" wordt beschouwd. In artikel 2, vijfde lid, aanhef en onder c, van de Beleidsregels eenmalige energietoeslag Leiden 2022 (de Beleidsregels) staat namelijk dat tot een huishouden niet wordt gerekend de persoon die op de peildatum 1 maart 2022 aanspraak maakt op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000. Hiermee is kort gezegd beoogd studenten die aanspraak maken op studiefinanciering van het recht op de eenmalige energietoeslag uit te sluiten.
3. Eiser voert in beroep (samengevat) aan dat het categoriaal uitsluiten van studenten in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Artikel 2, vijfde lid, aanhef en onder c, van de Beleidsregels kan daarom volgens eiser niet worden toegepast.
4. Deze beroepsgrond is terecht opgeworpen. De rechtbank is, in navolging van uitspraken van andere rechtbanken, van oordeel dat het beleid van de gemeente Leiden, op grond waarvan studenten categorisch worden uitgesloten van het recht op de energietoeslag, in strijd is met het discriminatieverbod2. Ook studenten kunnen zich wat betreft huisvestingssituatie en energiekosten in een soortgelijke penibele situatie bevinden als andere personen of gezinnen met een minimuminkomen. Hieruit volgt dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
5. Vervolgens rijst de vraag welke gevolgen deze vernietiging dient te hebben. De hoofdregel is dat het college een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank. In dit geval is dat echter niet nodig.
6. Eiser was ten tijde van belang student en ontving studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000). Daarnaast ontving hij inkomsten uit arbeid.
7. De regeling voor de eenmalige energietoeslag is bedoeld voor huishoudens met een laag inkomen. Het college heeft hierbij beleidsvrijheid om te bepalen wat onder een laag inkomen moet worden verstaan. In de Beleidsregels is in artikel 2, derde lid, opgenomen dat een huishouden (alleenstaande of gezin) een laag inkomen heeft als gedurende de referteperiode het in aanmerking te nemen inkomen niet hoger is dan 120 % van de toepasselijke bijstandsnorm. Voor het begrip inkomen is aansluiting gezocht bij het inkomensbegrip uit de Participatiewet (Pw).
8. Uit artikel 33, tweede lid, van de Pw volgt dat het inkomen uit studiefinanciering op grond van de Wsf 2000 in aanmerking wordt genomen naar het van toepassing zijnde normbedrag. De rechtbank stelt vast dat eiser ten tijde van belang beschikte of kon beschikken over een inkomen van meer dan 120 % van de voor hem geldende bijstandsnorm. Het college heeft hierbij het inkomen uit studiefinanciering in aanmerking genomen naar het normbedrag voor levensonderhoud, genoemd in artikel 3.18 van de Wsf 2000. Ten tijde hier van belang bedroeg het normbedrag voor een student hoger onderwijs € 932,87. Daarnaast beschikte eiser in de referteperiode over een gemiddeld maandelijks inkomen uit arbeid van € 640,23.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college terecht het in artikel 3.18 van de Wsf 2000 genoemde bedrag als (fictief) inkomen van eiser aangemerkt. De Wsf 2000 (inclusief de component "rentedragende lening") moet als middel worden gezien waarover in het kader van de voorliggende voorziening, zoals bedoeld in artikel 15 van de Pw wordt beschikt, of redelijkerwijs kan worden beschikt. 3 Het niet afsluiten van een rentedragende lening kan niet worden afgewenteld op de bijstand. Dat eiser geen (maximale) lening heeft afgesloten leidt dus niet tot een ander oordeel. Of een student nu een rentedragende lening afsluit, of niet, het gaat er om dat betrokkene redelijkerwijs kon beschikken over het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud, ook al ontving hij of zij dat bedrag feitelijk niet.4 Omdat eiser kon beschikken over een inkomen dat hoger is dan de uit de Beleidsregels voortvloeiende inkomensgrens, komt hij niet in aanmerking voor de eenmalige energietoeslag over het jaar 2022.
10. Het college heeft eiser nog verwezen naar het tijdelijk Addendum op de Beleidsregels bijzondere bijstand Leiden 2022. Op grond van die regeling konden inwoners van 21 jaar of ouder met een inkomen tot 150 % van de bijstandsnorm (waaronder studenten) tot en met 31 december 2022 in aanmerking komen voor een vergoeding van de energiekosten. Eiser heeft gesteld dat deze regeling geen redelijk alternatief biedt, omdat bijzondere bijstand alleen in bijzondere omstandigheden wordt verleend. Naar het oordeel van de rechtbank kan echter juist door toepassing van deze regeling rekening worden gehouden met de verschillende omstandigheden waarin studenten qua huisvesting en energiekosten verkeren.
11. De rechtbank komt tot de slotsom dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De rechtbank voorziet echter zelf in de zaak omdat het college de aanvraag van eiser om toekenning van de eenmalige energietoeslag met een gewijzigde motivering terecht kan afwijzen. De rechtsgevolgen van het bestreden besluit worden daarom in stand gelaten. Dit betekent dat eiser wat het recht op de eenmalige energietoeslag 2022 betreft, geen gelijk krijgt.
12. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden. Vanwege het feit dat in een aantal vrijwel identieke zaken beroep is ingesteld wordt voor de proceskostenveroordeling verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank van 20 november 2024 op het beroep van [naam] (reg. nr. SGR 23/6110).