Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBDHA:2024:18775

Rechtbank Den Haag
07-11-2024
14-11-2024
NL24.41903
Vreemdelingenrecht
Eerste aanleg - enkelvoudig

bewaring, vervolgberoep, zicht op uitzetting, voortvarendheid, ongegrond.

Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem

Bestuursrecht

zaaknummer: NL24.41903


uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 november 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M.A. Krikke),

en

de minister van Asiel en Migratie.

Procesverloop

De minister heeft op 23 juli 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.

De rechtbank heeft deze maatregel van bewaring en het voortduren van deze maatregel al eerder getoetst bij uitspraken van 1 augustus 20241 en 20 september 2024.2

Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.

De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.

De rechtbank heeft het vooronderzoek op 1 november 2024 gesloten en bepaald dat de zaak niet op zitting wordt behandeld.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw 2000 het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.

2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 20 september 2024 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of het voortduren van de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 13 september 2024) rechtmatig is.

Ontbreekt zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn?

3. Eiser betoogt dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt. Daartoe voert hij allereerst aan dat de minister sinds 1996 meerdere vergeefse pogingen heeft ondernomen om hem uit te zetten. Hij beschikt niet over documenten, weigert mee te werken aan zijn uitzetting en is zonder resultaat meermaals gepresenteerd bij de Algerijnse autoriteiten. Daarnaast voert hij aan dat de minister, na drie keer rappelleren, nog steeds geen reactie heeft ontvangen van de Algerijnse autoriteiten op de laissez-passer (lp) aanvraag van 9 augustus 2024.3 Tot slot voelt eiser zich gesteund door de uitspraak van 30 augustus 2024 van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen.4

3.1.

De beroepsgrond slaagt niet. Deze grond is eerder aangevoerd in het beroep dat geleid heeft tot de uitspraak van 20 september 2024. Uit die uitspraak blijkt dat er in het algemeen (weer) zicht op uitzetting is naar Algerije binnen een redelijke termijn. In die uitspraak heeft de rechtbank er op gewezen dat aan de Algerijnse autoriteiten enige tijd mag worden gegund om de afgifte van een lp in orde te maken en om te bepalen welke stappen daarvoor nodig zijn. Bovendien blijkt uit deze voortgangsrapportage niet dat de Algerijnse autoriteiten de aanvraag (al) hebben afgewezen of dat zij de aanvraag niet (langer) in behandeling hebben. Het feit dat eiser niet beschikt over documenten en weigert mee te werken aan zijn uitzetting, is daarom onvoldoende voor het oordeel dat helemaal geen zicht meer bestaat op uitzetting naar Algerije binnen een redelijke termijn. Zoals de rechtbank in haar uitspraak van 1 augustus 2024 heeft overwogen verblijft eiser weliswaar al tien jaar in Nederland, maar niet gedurende die hele periode zijn pogingen ondernomen om hem uit te zetten naar Algerije. De rechtbank heeft er daarbij op gewezen dat er een periode in het verleden is waarin werd aangenomen dat er geen zicht op uitzetting naar Algerije bestond. In ieder geval in die periode hoefde dus ook niet geprobeerd te worden eiser uit te zetten. Eisers verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 30 augustus 2024, die overigens betrekking heeft op een ander land dan Algerije, kan hem dan ook niet baten.

Handelt de minister voldoende voortvarend?

4. Eiser betoogt dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting. Eiser voert daartoe aan dat het vertrekgesprek van 2 oktober 2024 niet kan worden gekwalificeerd als een uitzettingshandeling,5 omdat in het gesprek geen uitzettingshandelingen zijn besproken. Daarnaast voert eiser aan dat de vertrekgesprekken niet voldoende concreet zien op uitzetting om te kwalificeren als een uitzettingshandeling.

4.1.

De beroepsgrond slaagt niet. Uit de voortgangsrapportage van 28 oktober 2024 blijkt dat de minister op 2 oktober en 28 oktober 2024 een vertrekgesprek heeft gevoerd met eiser. In het algemeen geldt dat een vertrekgesprek is aan te merken als een uitzettingshandeling. De enkele stelling dat de vertrekgesprekken niet voldoende concreet zien op uitzetting maakt dit niet anders. Uit het verslag van het vertrekgesprek van 2 oktober 2024 volgt dat met eiser is besproken om met financiƫle steun terug te keren naar Algerije, maar dat eiser dit afslaat. Daar komt bij dat uit de voortgangsrapportage blijkt dat de minister op 2 oktober 2024 en 22 oktober 2024 heeft gerappelleerd bij de Algerijnse autoriteiten. Ook deze handelingen zijn uitzettingshandelingen. Op grond van deze uitzettingshandelingen valt niet in te zien waarom de minister onvoldoende voortvarend aan de uitzetting zou werken.

Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?

5. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan.6

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep ongegrond;

- wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van mr. D.M. Abrahams, griffier.

De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

1 Rb. Den Haag (zp Arnhem) 1 augustus 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:12275.

2 Rb. Den Haag (zp Arnhem) 20 september 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:15399.

3 De rechtbank gaat ervan uit dat eiser doelt op de Algerijnse en niet zoals hij in zijn gronden vermeldt de Marokkaanse autoriteiten

4 Rb. Den Haag (zp Groningen) 30 augustus 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:13926.

5 Onder verwijzing naar ABRvS 23 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:777.

6 Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.