Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBDHA:2024:18417

Rechtbank Den Haag
21-10-2024
11-11-2024
SGR 22/8108
Omgevingsrecht
Eerste aanleg - enkelvoudig

Eiser heeft beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een omgevingsvergunning voor het (her)bouwen van zijn schuur. Eiser is niet ten onrechte niet gehoord door een onafhankelijke commissie. Bezwaarmakers zijn terecht als belanghebbende aangemerkt. De schuur valt niet onder het overgangsrecht. Nu eiser niet beschikt over een bouwvergunning, heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat de schuur niet in strijd is met de woningwet. Verweerder stelt zich bovendien terecht op het standpunt dat de schuur in aard en omvang wordt vergroot ten opzichte van de schuur die is omgewaaid. Ook geen geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel. Beroep ongegrond.

Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht

zaaknummer: SGR 22/8108


uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 oktober 2024 in de zaak tussen


[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.R. Plug),

en

het college van burgemeester en wethouders van Kaag en Braassem, verweerder

(gemachtigde: mr. T. van der Geer & I. Scheers).

Als derde-partij nemen aan de zaak deel: [belanghebbende 1] , [belanghebbende 2] en [belanghebbende 3] uit [woonplaats] , belanghebbenden.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een omgevingsvergunning voor het (her)bouwen van een schuur nabij het adres [adres] te [plaatsnaam] .

1.1.

Verweerder heeft in eerste instantie de omgevingsvergunning met het besluit van 19 juli 2022 (het primaire besluit) verleend. Met het besluit van 7 november 2022 (het bestreden besluit) op het bezwaar van belanghebbenden heeft verweerder de aanvraag alsnog geweigerd.

1.2.

De rechtbank heeft het beroep op 1 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder. Belanghebbenden hebben zich afgemeld voor de zitting.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser is de eigenaar van het perceel nabij [adres] te [plaatsnaam] . Op dit perceel stond al tientallen jaren een schuur, die is omgewaaid tijdens storm Eunice in 2022.

Op 11 mei 2022 heeft hij bij verweerder een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend voor het (her)bouwen van een schuur op zijn perceel.

2.1.

Verweerder heeft de omgevingsvergunning met het primaire besluit verleend. Naar aanleiding van de bezwaren van de belanghebbenden en het daaropvolgende advies van de ambtelijk hoorder heeft verweerder met het bestreden besluit de aanvraag om een omgevingsvergunning alsnog geweigerd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het (her)bouwen van de schuur strijdig is met het bestemmingsplan en eiser geen beroep op het overgangsrecht kan doen.

2.2.

Omdat eiser het daarmee niet eens is, heeft hij tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt het beroep aan de hand van de beroepsgronden die eiser tegen het bestreden besluit heeft aangevoerd.

Overgangsrecht Omgevingswet

4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

4.1.

De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 11 mei 2022. Dat betekent dat in dit geval de Wabo van toepassing blijft.

Is eiser ten onrechte niet gehoord door een onafhankelijke commissie?

5. Eiser betoogt dat hij ten onrechte niet is gehoord door een onafhankelijke commissie bezwaarschriften, maar door een ambtelijk hoorder. Volgens eisers schrijft de Verordening commissie bezwaarschriften Kaag en Braassem 2012 (de Verordening) in dit geval voor dat het horen in de bezwaarfase moet worden gedaan door de commissie bezwaarschriften. Eiser wijst op artikel 2, tweede lid, van de Verordening waarin staat dat de commissie bezwaarschriften ter voorbereiding van de beslissing op bezwaren tegen besluiten bevoegd is als het gaat om een te nemen beslissing op een bezwaarschrift tegen een besluit tot het verlenen, intrekken of weigeren van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een project, dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit de activiteit ‘het bouwen van een bouwwerk’, zoals bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub a van de Wabo.

5.1.

Verweerder stelt zich op het standpunt dat de Verordening niet meer volledig is. Volgens verweerder is het al jaren een vaste gedragslijn dat gebonden beschikkingen worden afgedaan door middel van een advies van een ambtelijk hoorder van de gemeente. Verweerder onderbouwt dit aan de hand van jaarverslagen uit 2019 en 2020.

5.2.

De rechtbank stelt vast dat de Verordening nog steeds in werking is. De rechtbank stelt verder vast dat in dit geval sprake is van een besluit op een bezwaarschrift tegen een besluit tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een project, dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit de activiteit ‘het bouwen van een bouwwerk’. Dit betekent dat eiser terecht betoogt dat op grond van artikel 2, tweede lid, van de Verordening de commissie bezwaarschriften bevoegd was tot horen in de bezwaarfase. De Verordening maakt het weliswaar mogelijk om gebruik te maken van ambtelijk horen in plaats van een commissie bezwaarschriften, maar daartoe moet op grond van artikel 2, vijfde lid, van de Verordening een afzonderlijk besluit worden genomen. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat een dergelijk besluit niet is genomen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarom in strijd gehandeld met de Verordening. De rechtbank ziet evenwel aanleiding dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te passeren. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser door deze gang van zaken niet in zijn belang geschaad. Hiertoe overweegt de rechtbank dat het slechts gaat om een advies over de bezwaren, terwijl verweerder uiteindelijk het besluit neemt. Eiser heeft bovendien bij het ambtelijk horen al zijn argumenten naar voren kunnen brengen. Voor zover eiser vindt dat het advies onjuist is, heeft hij in beroep al zijn gronden daarover naar voren kunnen brengen. De rechtbank acht het ook niet aannemelijk dat andere belanghebbenden zijn benadeeld.

Heeft verweerder de belanghebbenden terecht als belanghebbende aangemerkt?

6. Eiser betoogt dat de belanghebbenden, de bezwaarmakers tegen het primaire besluit, door verweerder ten onrechte als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2, eerste lid van de Awb zijn aangemerkt. Volgens eiser bevinden de woningen van belanghebbenden zich op 88, 100 en 130 meter afstand van het bouwplan. Bovendien hebben zij volgens eiser vanuit hun woningen geen zicht op de schuur.

6.1.

De rechtbank stelt vast dat in ieder geval twee van de drie belanghebbenden binnen 100 meter van het bouwplan wonen en dat de derde belanghebbende op 130 meter van het bouwplan woont. De rechtbank stelt ook vast dat vanaf de percelen zicht bestaat op het bouwplan. De rechtbank overweegt dat verweerder daarom de belanghebbenden terecht ontvankelijk heeft geacht in hun bezwaar. Het betoog slaagt niet.

Overgangsrecht

7. Eiser betoogt dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de schuur in strijd is met het geldende bestemmingsplan “ [bestemmingsplan 1] ”. Volgens eiser valt de schuur namelijk onder het overgangsrecht.

7.1.

De rechtbank stelt vast dat in artikel van 38.1 van de planregels van het huidige bestemmingsplan “ [bestemmingsplan 1] ” de volgende overgangsregel is opgenomen:

a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;

3. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit de algehele herbouw van (bedrijfs)woningen mag uitsluitend plaatsvinden op bestaande fundamenten;

b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;

c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

7.2.

De rechtbank stelt vast dat voorafgaand aan het huidige bestemmingsplan “ [bestemmingsplan 1] ” het bestemmingsplan “ [bestemmingsplan 2] ” gold. In artikel 45 van dit bestemmingsplan is de volgende overgangsbepaling (voor zover relevant) opgenomen:

Bouwen in strijd met het plan

4. Bouwenwerken, die op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan bestaan dan wel worden gebouwd of kunnen worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, en in enigerlei opzicht van het plan afwijken, mogen, mits de bestaande afwijkingen naar aard en omvang niet worden vergroot:
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
geheel worden vernieuwd, indien het bouwwerk door een calamiteit is tenietgedaan, mits de bouwvergunning wordt aangevraagd binnen twee jaar nadat het bouwwerk is tenietgedaan.
(…)

7. Het bepaalde in lid 4 is niet van toepassing op bouwwerken die op het genoemde tijdstip weliswaar bestaan, maar gebouwd zijn in strijd met het bepaalde bij of krachtens de woningwet.

7.3.

De rechtbank overweegt dat volgens vaste jurisprudentie op degene die een beroep doet op het overgangsrecht in beginsel de plicht rust om aannemelijk te maken dat dit van toepassing is.1 De rechtbank overweegt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de schuur valt onder het bouwovergangsrecht van het bestemmingsplan “ [bestemmingsplan 1] ”. Vast staat immers dat de schuur ook in strijd was met de bestemmingsregeling in het daarvoor geldende bestemmingsplan “ [bestemmingsplan 2] ”. Bovendien staat vast dat eiser en verweerder niet beschikken over een vergunning op grond waarvan de schuur mocht worden gebouwd. Voor zover eiser betoogt dat de schuur al aanwezig was voor de inwerkingtreding van het bestemmingsplan “ [bestemmingsplan 2] ”, zodat de schuur valt onder het overgangsrecht van dat bestemmingsplan, volgt de rechtbank dit niet. In artikel 45 van het bestemmingsplan “ [bestemmingsplan 2] ” staat dat dit overgangsrecht niet van toepassing is op bouwwerken die zijn gebouwd in strijd met de Woningwet. Nu eiser niet beschikt over een bouwvergunning, heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat de schuur niet in strijd is met de woningwet.

7.4.

Verweerder stelt zich bovendien terecht op het standpunt dat de schuur in aard en omvang wordt vergroot ten opzichte van de schuur die is omgewaaid. In de aanvraag staat namelijk dat de bruto vloeroppervlakte wordt vergroot van 41m2 naar 45m2. Daarnaast wordt de bruto inhoud vergroot van 123m3 naar 135m3. Vaststaat dat het op grond van het overgangsrecht van het bestemmingsplan “ [bestemmingsplan 1] ” niet is toegestaan om het bouwwerk te vergroten. Het betoog slaagt niet.

Vertrouwensbeginsel

8. Eiser heeft ter zitting nog betoogd dat er vertrouwen is gewekt door twee verstuurde e-mails van een ambtenaar van de gemeente dat het bouwwerk met 10% vergroot mocht worden. In de eerste e-mail staat het volgende:

“In het bestemmingsplan is een regeling opgenomen voor het herbouwen van gebouwen nadat deze teniet zijn gegaan door een calamiteit. Het is mogelijk om het bouwwerk met 10% te vergroten, ten opzichte van wat er aanwezig was, maar niet meer. Wij kunnen van dit artikel gebruik maken, zodat het bouwwerk herbouwd kan worden. Hier is dan wel een vergunning voor het bouwen voor nodig. Deze kunt u aanvragen via het omgevingsloket.”

In de tweede e-mail, ongeveer twintig minuten later verstuurd, staat het volgende:

“De inhoud mag met maximaal 10% vergroot worden. Dat betekent dat als het vorige bouwwerk ongeveer 150m3 groot was, deze vergroot mag worden tot 165m3. Is uw vraag hiermee voldoende beantwoord?”

8.1.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat eiser hieruit het gerechtvaardigd vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat de schuur valt onder het bouwovergangsrecht van het bestemmingsplan “ [bestemmingsplan 1] ” en hem een omgevingsvergunning zou worden verleend om de schuur te vergroten ten opzichte van de omgewaaide schuur. Ten eerste zijn beide e-mails ingevoegd in de pleitnota van eiser, zonder de e-mails die eiser zelf heeft verstuurd, zodat de rechtbank de context waarin de e-mails van de ambtenaar van de gemeente zijn verstuurd niet kan beoordelen. Ten tweede wordt in de e-mails alleen gesproken over de regeling waarmee de inhoud van een bouwwerk met 10% mag worden vergroot, maar wordt er niets gezegd over of de schuur überhaupt wel valt onder het overgangsrecht. Het betoog slaagt niet.

Had verweerder moeten afwijken van het bestemmingsplan?

9. Voor zover eiser ter zitting heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte geen omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan heeft verleend, overweegt de rechtbank dat eiser dit niet in zijn beroepsgronden heeft aangevoerd. De rechtbank acht het in strijd met de goede procesorde dat eiser voor het eerst ter zitting een dergelijke nieuwe beroepsgrond indient. Deze beroepsgrond wordt daarom buiten beschouwing gelaten.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Klein, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2024.

griffier

rechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

1 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 januari 2021; ECLI:NL:RVS:2021:167

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.