Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het besluit van verweerder om een watervergunning als bedoeld in hoofdstuk 6 van de Waterwet aan vergunninghouder te verlenen voor het (her)bouwen van een schuur en het ophogen van grond binnen de kernzone van een regionale kering.
1.1.
Verweerder heeft de watervergunning met het besluit van 30 augustus 2022 (het primaire besluit) verleend. Met het besluit van 24 januari 2023 (het bestreden besluit) op het bezwaar van eisers is verweerder bij dit besluit gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 1 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verweerder en vergunninghouder. Eisers hebben zich afgemeld voor de zitting.
Totstandkoming van het besluit
2. Vergunninghouder is de eigenaar van het perceel nabij [adres 2] C te [woonplaats]. Hij wil een schuur (her)bouwen op het perceel. Hij heeft hiervoor een omgevingsvergunning en een watervergunning aangevraagd. De watervergunning is nodig omdat het bouwen van de schuur en het ophogen van de grond is voorzien binnen de kern- en beschermingszone van de regionale waterkering ter plaatse van [adres 2] te [woonplaats].
2.1.
Verweerder heeft de gevraagde watervergunning met het primaire besluit verleend. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard en het primaire besluit onder aanvulling van de motivering in stand gehouden. Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank beoordeelt het beroep aan de hand van de beroepsgronden die eisers tegen het bestreden besluit hebben aangevoerd.
Overgangsrecht Omgevingswet
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een vergunning als bedoeld in de Waterwet (watervergunning) is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt.
4.1.
De aanvraag om een watervergunning is ingediend op 21 april 2022. Dat betekent dat in dit geval de Waterwet en de onderliggende regelgeving, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
De omgevingsvergunning voor het (her)bouwen van de schuur is niet verleend
5. Eisers betogen dat de watervergunning niet in stand kan blijven omdat de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het (her)bouwen van de schuur door het college van burgemeester en wethouders van Kaag en Braassem is geweigerd. Eisers voeren verder aan dat vergunninghouder deze aanvraag bovendien heeft gewijzigd. De aanvragen komen daardoor niet meer overeen wat betreft de locatie van de te herbouwen schuur, aldus eisers.
5.1.
De rechtbank overweegt dat beide vergunningen een afzonderlijk toetsingskader hebben. Voor het verlenen van beide vergunningen geldt ook een afzonderlijke procedure. Dat de omgevingsvergunning niet is verleend, betekent niet dat de verleende watervergunning niet in stand kan blijven. Datzelfde geldt voor de omstandigheid dat de aanvraag om de omgevingsvergunning is gewijzigd. Van een situatie waarbij vergunninghouder geen belang meer heeft bij het behoud van de watervergunning is ook geen sprake, aangezien hij nog steeds een schuur op het perceel wil bouwen. Het betoog slaagt niet.
Moet verweerder een actief intrekkingsbeleid voeren?
6. Eisers stellen dat verweerder, gelet op de gewijzigde regels en inzichten met betrekking tot waterkeringen, actief beleid moet voeren op het intrekken van watervergunningen indien de verjaringstermijn van drie jaar van artikel 6.22, tweede lid, van de Waterwet is verlopen.
6.1.
De rechtbank overweegt dat het tweede lid van artikel 6.22 van de Waterwet ziet op ongebruikte watervergunningen. Dit artikel bevat een ‘kan’-bepaling en verweerder is daarom niet verplicht om de watervergunning in te trekken, indien de watervergunning drie achtereenvolgende jaren niet gebruikt wordt. Voor een plicht tot actief beleid tot intrekken bestaat geen rechtsgrond. Daarbij vindt de rechtbank bovendien van belang dat in deze zaak de termijn van drie jaren nog niet is verstreken. De beroepsgrond slaagt niet.
Inspectie, beheer en onderhoud
7. Eisers betogen dat het toestaan van heipalen in het profiel van vrije ruimte een belemmering vormt voor inspectie, beheer en onderhoud op het perceel. Verweerder had dit volgens eisers mee moeten wegen met zijn besluit.
7.1.
Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende toegelicht dat rondom het beoogde bouwwerk geen bebouwing aanwezig is en er voldoende ruimte overblijft om inspectie, beheer en onderhoud op het perceel uit te voeren. Het toestaan van heipalen in het profiel van vrije ruimte maakt dit niet anders. Daarbij overweegt de rechtbank dat de heipalen zich op grond van artikel 3, onder a, sub 3, van uitvoeringsregel 19.8 (beleidsregel) van de Uitvoeringsregels in het profiel van vrije ruimte mogen bevinden. Eisers hebben niet toegelicht waarom het toestaan van heipalen in het profiel van vrije ruimte een belemmering vormt voor inspectie, beheer en onderhoud op het perceel. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder de watervergunning om deze reden niet had kunnen verlenen. Het betoog slaagt niet.
8. Eisers betogen dat de heipalen in het profiel van vrije ruimte een negatieve invloed hebben op de stabiliteit van de dijk en veiligheid voor omwonenden.
8.1.
Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de bodem niet wordt aangetast wanneer heipalen in het profiel van vrije ruimte komen te liggen, aangezien de invloed van heipalen op de stabiliteit van de dijk en het functioneren van de waterkering verwaarloosbaar is. Eisers hebben onvoldoende gemotiveerd dat sprake zou zijn van een onveilige situatie. Het betoog slaagt niet.
9. Eisers betogen dat de vergunde activiteit ongewenste precedentwerking heeft. Eisers maken zich zorgen over de stevigheid van de dijk en hun veiligheid omdat meerdere ondernemers vergunningen zullen gaan aanvragen. Eisers stellen ook dat verweerder de gehele situatie aan de dijk moet onderbouwen.
9.1.
De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat de waterveiligheid in geval van verlening van watervergunningen wordt geborgd omdat elke losse aanvraag aan de Uitvoeringsregels wordt getoetst. Daarbij heeft verweerder ter zitting toegelicht dat de invloed van meerdere gelijksoortige watervergunningen, waarbij enkel de heipalen binnen het profiel van vrije ruimte komen te liggen, nog altijd verwaarloosbaar is. Het betoog slaagt niet.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Klein, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2024.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.