Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBDHA:2024:18027

Rechtbank Den Haag
04-11-2024
04-11-2024
NL24.29329
Vreemdelingenrecht
Eerste aanleg - enkelvoudig

Asiel; verweerder heeft, naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte, de problemen met de Turkse autoriteiten vanwege betrokkenheid bij de Gülenbeweging niet geloofwaardig bevonden. Verweerder dient in beginsel uit te gaan van het beleid zoals dat gold op het moment dat het bestreden besluit werd genomen. In dit geval geen aanleiding om daarvan af te wijken. Geen sprake van groepsvervolging. Huidige beleid ten aanzien van Turkije (paragraaf C2/2.4) niet innerlijk tegenstrijdig. Beroep ongegrond.

Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam

Bestuursrecht

zaaknummer: NL24.29329


uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. J.I.T. Sopacua),

en

de Minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. E.P.C. van der Weijden).

Procesverloop

Met het besluit van 16 juli 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

De rechtbank heeft het beroep op 17 oktober 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Ates. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1980 en heeft de Turkse nationaliteit. Op 30 augustus 2022 heeft eiser zich in Ter Apel gemeld en kenbaar gemaakt dat hij asiel wilde aanvragen. Op 19 september 2022 heeft eiser daadwerkelijk asiel aangevraagd.

Het asielrelaas

2. Eiser heeft, samengevat, verklaard dat hij Turkije heeft verlaten omdat hij betrokken is bij de Gülenbeweging en heeft gewerkt op Gülenscholen. Deze scholen zijn in 2016 per decreet gesloten. Zijn vrouw is in 2016 per decreet uit haar ambt gezet vanwege haar betrokkenheid bij de Gülenbeweging. Eiser vermoedt dat hij door deze omstandigheden in de toekomst zal worden vervolgd.

De asielmotieven

3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende asielmotieven:

  • -

    identiteit, nationaliteit en herkomst;

  • -

    problemen met de Turkse autoriteiten vanwege betrokkenheid bij de Gülenbeweging.

Het bestreden besluit

4. Verweerder heeft het eerste asielmotief (identiteit, nationaliteit en herkomst) geloofwaardig bevonden. Het tweede asielmotief (problemen met de Turkse autoriteiten vanwege betrokkenheid bij de Gülenbeweging) heeft verweerder niet geloofwaardig geacht. Eiser heeft zijn asielrelaas onvoldoende onderbouwd met objectieve documenten en heeft geen goede verklaring gegeven voor het ontbreken van deze documenten, als bedoeld in artikel 31, zesde lid, aanhef en onder b, van de Vw. Eisers verklaringen vormen daarnaast geen samenhangend en aannemelijk geheel, als bedoeld in artikel 31, zesde lid, aanhef en onder c, van de Vw. Daarom heeft verweerder ingevolge artikel 31, zesde lid, aanhef en onder b en c, van de Vw eiser niet het voordeel van de twijfel gegund. Ter zitting heeft verweerder de b-grond laten vallen.

4.1.

Het geloofwaardig geachte eerste asielmotief levert volgens verweerder geen asielgrond op als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw, omdat dit niet is te herleiden tot één van de gronden uit het Vluchtelingenverdrag. Dat eiser uit Turkije komt is op zichzelf niet genoeg om een vluchteling te zijn en eiser heeft de gegronde vrees voor vervolging niet aannemelijk gemaakt.

4.2.

Verweerder heeft verder overwogen dat het eerste asielmotief geen verband houdt met het risico op ernstige schade bij terugkeer naar Turkije. Nu eiser geen reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM, heeft verweerder eiser geen verblijfsvergunning toegekend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw.

De beoordeling door de rechtbank

5. Eiser verzoekt de rechtbank hetgeen in de zienswijze naar voren is gebracht als herhaald en ingelast te beschouwen.

5.1.

De rechtbank stelt voorop dat de enkele verwijzing naar de zienswijze niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Verweerder is in het bestreden besluit ingegaan op de zienswijze van eiser. Met deze verwijzing geeft eiser niet concreet aan waarom de reactie van verweerder op de zienswijze volgens hem niet toereikend is. Gelet hierop zal de rechtbank de beoordeling van het beroep plaatsen in het licht van de in beroep nader uitgewerkte gronden en niet in het licht van hetgeen in de zienswijze naar voren is gebracht.

6. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte zijn besluit heeft gebaseerd op het stringenter asielbeleid dat geldt sinds 1 juli 2024. Door geen rekening te houden met de datum van de asielaanvraag, in geval van eiser op 30 augustus 2022, heeft verweerder per definitie in strijd met het verbod op willekeur gehandeld. Ook heeft verweerder in strijd met het gelijkheidsbeginsel gehandeld, nu andere asielaanvragen van Gülenaanhangers wel eerder in behandeling zijn genomen. Eiser verwijst ter onderbouwing naar een vergelijkbare asielaanvraag ( [dossiernummer] ), die in dezelfde periode is ingediend, waar betrokkene een vergelijkbare mate van bewijs kon overleggen en waarin door verweerder wel positief is besloten. Er bestaat geen grond om zo lang over de aanvraag te doen, anders dan dat verweerder laks is geweest, aldus eiser. Verder verwijst eiser naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Breda, van 8 januari 2021 (ECLI:NL:RBZWB:2021:91, r.o. 7.12) waaruit volgt dat in bijzondere gevallen kan worden afgeweken van het uitgangspunt dat getoetst moet worden aan het nieuwe beleid. Van bijzondere omstandigheden kan sprake zijn wanneer een aanvraag door toepassing van nieuwe beleidsregels geweigerd zou moeten worden, terwijl de aanvraag niet geweigerd zou mogen worden op grond van oude beleidsregels die golden ten tijde van de aanvraag. Van zo’n bijzondere omstandigheid is volgens eiser in zijn geval sprake. De omstandigheid dat de echtgenote van eiser voorwerp van onderzoek is geweest, in combinatie met de mededeling van de neef van eiser, die bij de Turkse inlichtingendienst werkt, dat ook eiser zelf in de negatieve aandacht staat vanwege zijn betrokkenheid bij de Gülenbeweging, maakt dat eiser op basis van het oude beleid (zoals gold ten tijde van de aanvraag, zijnde WBV 2021/16) in aanmerking zou zijn gekomen voor een asielgerelateerde verblijfsvergunning.

6.1.

De rechtbank overweegt dat verweerder in beginsel dient uit te gaan van het beleid zoals dat gold op het moment dat het bestreden besluit werd genomen. De enkele omstandigheid dat een vreemdeling door toepassing van nieuw beleid in een ongunstiger positie komt, is onvoldoende om (in dit geval) van dit uitgangspunt af te wijken. Daarbij vindt de rechtbank van belang dat verweerder weliswaar te laat heeft beslist op de asielaanvraag, maar verweerder heeft ter zitting voldoende uitgelegd dat de asielaanvraag van eiser slechts door drukte op de behandelende afdeling lang is blijven liggen, en niet moedwillig totdat er nieuw beleid was. De enkele omstandigheid dat eiser door dit nieuwe beleid is benadeeld, en dat andere Gülenaanhangers die onder het oude beleid zijn getoetst wel een asielvergunning hebben gekregen, is onvoldoende om te oordelen dat verweerder in strijd met het gelijkheidsbeginsel of het verbod van willekeur heeft gehandeld. Verweerder dient immers te beoordelen of de vreemdeling op het moment van toetsen – en dus niet op het moment dat eiser asiel aanvroeg – een gegronde vrees voor vervolging heeft of bij terugkeer een reëel risico loopt op schending van het verbod op refoulement. Bovendien heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd dat de andere asielaanvragen waar eiser naar heeft verwezen daadwerkelijk vergelijkbaar waren. Nu verweerder naar het oordeel van de rechtbank zijn beslissing mocht baseren op het nieuwe beleid ten aanzien van Turkije, ziet de rechtbank geen aanleiding om eiser nog een termijn te geven om schriftelijk te reageren op het standpunt van verweerder ter zitting dat eiser onder het eerdere beleid, noch de WBV 2021/16, noch de WBV 2023/24, ook niet in aanmerking was gekomen voor een asielvergunning. De beroepsgrond slaagt niet.

7. Eiser voert aan dat sprake is van systematische vervolging van Gülenaanhangers. Ter onderbouwing heeft eiser enkele artikelen overgelegd waaruit volgens eiser blijkt dat de situatie in Turkije voor Gülenaanhangers (onverminderd) slecht is en nog steeds arrestaties plaatsvinden. De rechtbank begrijpt het betoog van eiser aldus, dat eiser stelt dat verweerder ten onrechte niet in zijn beleid heeft opgenomen dat sprake is groepsvervolging.

7.1.

De rechtbank volgt dit betoog niet. Uit het (meest recente) Algemeen ambtsbericht Turkije van augustus 2023 (het ambtsbericht), en de door eiser overgelegde informatie, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat de situatie voor (toegedichte) Gülenaanhangers - ondanks arrestaties - dusdanig is dat sprake is van groepsvervolging, waarbij het enkele behoren tot de groep van (toegedichte) Gülenaanhangers al voldoende is om een vrees voor vervolging aan te nemen. Daarbij is van belang dat uit het ambtsbericht volgt dat er in Turkije meer rechterlijke bescherming voor (toegedichte) Gülenaanhangers is gekomen. Zo stond in vorige ambtsberichten dat er verschillende criteria waren die konden leiden tot de negatieve aandacht van de Turkse autoriteiten, zoals het hebben gehad van een bankrekening bij Bank Asya en het hebben gedownload van de ByLock-app. Die criteria zijn er nog steeds, maar het gebruik daarvan is in jurisprudentie aangescherpt. Zo blijkt uit een uitspraak van het Constitutioneel Hof (AYM) uit 2020 dat alleen onder bepaalde voorwaarden een rekening bij Bank Asya kan worden beschouwd als activiteit ten behoeve van de Gülenbeweging en blijkt uit een uitspraak uit 2023 van datzelfde Hof dat een vrouw ten onrechte was ontslagen vanwege het hebben van twee Bank Asya-rekeningen. Het Hof van Cassatie heeft vergelijkbare uitspraken gedaan. Beide hoven zijn ook (veel) kritischer geworden over veroordelingen na gebruik van de ByLock-app. De hoven hebben veel vonnissen van rechtbanken om die reden nietig verklaard. Bovendien heeft de Turkse overheid een commissie opgericht die klachten over gedwongen ontslagen in behandeling neemt, hetgeen duidt op een afname in willekeur. Tot 12 januari 2023 had deze commissie in totaal 14,11% van de verzoeken ingewilligd, aldus het ambtsbericht. Hoewel dit nog steeds betekent dat 85,89% van de verzoeken is afgewezen, duidt ook dit wel op een afname in willekeur van de vervolging van (vermeende) Gülenaanhangers. De beroepsgrond dat er onder Gülenaanhangers sprake is van groepsvervolging slaagt daarom niet.

8. Eiser heeft verder ter zitting gesteld, onder verwijzing naar de zienswijze, dat het huidige beleid, neergelegd in paragraaf C2/2.4 (risicoprofielen) van de Vreemdelingencirculaire 2000, innerlijk tegenstrijdig moet worden geacht. Eiser stelt daartoe dat een risicoprofiel erop duidt dat een vreemdeling sneller moet worden geloofd, terwijl in het huidige beleid de nadruk ligt op het individualiseringsvereiste. De rechtbank volgt dit betoog niet. Weliswaar wordt bij het aanwijzen van een risicoprofiel een aantal elementen betrokken die gelinkt zijn aan een bepaalde groep, maar dat betekent niet dat er vervolgens geen individuele aspecten meer betrokken kunnen worden bij de integrale beoordeling. Het behoren tot een bepaalde groep, en op grond daarvan aangemerkt worden als iemand met een bepaald risicoprofiel, is op zichzelf niet voldoende om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning. De rechtbank begrijpt dit zo dat allereerst gekeken dient te worden of op de vreemdeling een bepaald risicoprofiel van toepassing is, waarna vervolgens de individuele omstandigheden worden beoordeeld tegen het licht van dat risicoprofiel. Daarbij merkt de rechtbank overigens nog het volgende ten overvloede op. Onder het voorheen geldende beleid van risicogroepen, kon de vreemdeling die behoorde tot een dergelijke groep, als sprake is van geloofwaardige en individualiseerbare verklaringen, met geringe indicaties aannemelijk maken dat zijn problemen - die verband houden met één van de vervolgingsgronden - leiden tot een gegronde vrees voor vervolging. Ook daar bleef het individualiseringsvereiste van toepassing, zij het dat de vreemdeling in dat kader kon volstaan met het aannemelijk maken van geringe indicaties. In dit geval ziet de rechtbank ook overigens – nog steeds ten overvloede – in het licht van de navolgende overwegingen niet in dat sprake is van die geringe indicaties.

9. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte zijn problemen met de Turkse autoriteiten vanwege zijn betrokkenheid bij de Gülenbeweging niet geloofwaardig heeft bevonden. Verweerder heeft in strijd met de Kwalificatierichtlijn hem niet het voordeel van de twijfel gegeven, nu hij aan de hand van documenten wel aannemelijk heeft gemaakt te zijn betrokken bij de Gülenbeweging. Verweerder heeft te zwaar gewicht toegekend aan de omstandigheid dat er nog geen formele vervolging is ingesteld jegens eiser, en te weinig gewicht toegekend aan de mondelinge informatie die eiser van zijn neef - die bij de Turkse Inlichtingendienst werkt – heeft ontvangen, naast dat aan eisers vrouw wel een uitreisverbod is opgelegd, aldus eiser. Deze omstandigheden hadden integraal, in onderlinge samenhang, moeten worden beoordeeld. Echter, ook zonder de door eiser gestelde problemen door de betrokkenheid bij de Gülenbeweging, meent eiser dat hij bij terugkeer in de negatieve belangstelling zal komen te staan bij de Turkse autoriteiten. Dit vanwege zijn langdurige verblijf buiten Turkije.

9.1.

De rechtbank overweegt allereerst dat de verklaringen van eiser, dat hij werkzaam is geweest op een Gülenschool en in dat kader activiteiten heeft verricht, niet ter discussie staan. Verweerder heeft dit ter zitting bevestigd.

De rechtbank is echter van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij door zijn werkzaamheden en activiteiten bij aan Gülen gelieerde instellingen in de negatieve belangstelling van de Turkse autoriteiten staat en hij hierdoor bij terugkeer problemen zal ervaren. Hierbij heeft verweerder kunnen betrekken dat niet is gebleken van een strafzaak tegen eiser, dat hij Turkije legaal heeft kunnen verlaten en dat ook na eisers vertrek niet is gebleken van aanwijzingen dat de Turkse autoriteiten hem zouden willen vervolgen. Verweerder heeft bovenal van belang kunnen achten dat eiser, na zijn gestelde ontslag bij de Güleninstelling in 2016, tot aan zijn vertrek in 2022 (dus zes jaar) probleemloos in Turkije heeft gewoond zonder dat is gebleken van negatieve belangstelling van de Turkse autoriteiten. Ook heeft verweerder kunnen betrekken dat eiser, nadat hij door zijn neef zou zijn geïnformeerd dat hij in de negatieve belangstelling zou staan van de Turkse autoriteiten, nog zes maanden heeft gewacht (blijkens eisers verklaring: om voorbereidingen te treffen voor zijn vertrek) voordat hij, legaal, is uitgereisd. Ook tijdens dat laatst half jaar heeft eiser geen problemen ondervonden. Dat het slechts een kwestie van tijd is voordat eiser zal worden vervolgd, zoals hij heeft gesteld, is – in het licht van het voorgaande – onvoldoende om aan te nemen dat eiser een gegronde vrees heeft voor vervolging of een reëel risico loopt op ernstige schade. Dat zijn echtgenote wel een uitreisverbod heeft gekregen, heeft verweerder niet ten onrechte onvoldoende bevonden om aan te nemen dat eiser zelf in de negatieve belangstelling staat. De rechtbank ziet daarbij geen grond voor het oordeel dat verweerder, alles in samenhang bezien, tot een ander standpunt had moeten komen.

Verweerder heeft het verder niet aannemelijk hoeven achten dat eiser, zodra hij Turkije weer inreist na zijn langdurige afwezigheid, problemen met de Turkse autoriteiten zal ondervinden. Verweerder heeft hierbij kunnen betrekken dat eiser enkel heeft gesteld dat die problemen zich zullen voordoen, maar hij dit verder niet heeft onderbouwd. Ter zitting heeft eiser ook slechts verklaard dat het in het algemeen zo is dat deze problemen zich voordoen, waarbij hij zich baseert op verhalen en asielrelazen van andere vreemdelingen. Verweerder heeft evenwel niet ten onrechte verwezen naar het ambtsbericht (pagina 91) waarin wordt vermeld dat in terugkeerzaken, voor zover bekend, geen detenties voorkomen. Slechts indien sprake is van een openstaande strafrechtelijke procedure, liep de terugkeerder het risico om te worden gedetineerd. Eiser heeft evenwel niet aannemelijk gemaakt dat er op dit moment een strafrechtelijke procedure tegen hem loopt. Verweerder heeft dan ook niet hoeven aan te nemen dat eiser bij terugkeer naar Turkije een risico loopt om te worden gedetineerd. Deze beroepsgrond slaagt dus niet.

10. Tot slot voert eiser aan verweerder ten onrechte een terugkeerbesluit heeft opgelegd, nu hij bij terugkeer naar Turkije een risico loopt op schending van het verbod op refoulement.

10.1.

Gelet op hetgeen onder rechtsoverweging 9.1. is overwogen, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat eiser een reëel risico loopt op schending van het verbod op refoulement. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

11. Gelet op het voorgaande heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij moet worden aangemerkt als verdragsvluchteling of dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade (artikel 3 EVRM). Dat betekent dat eiser niet in aanmerking komt voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw.

12. Het beroep is daarom ongegrond.

13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.J. Adriaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. J.B.C. Hoeksel, griffier.

De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.