Afwijzing verzoek faillietverklaring. Verweerster heeft de vordering van verzoekster gemotiveerd betwist. Niet in geschil is dat de aandelen van verweerster aan verzoekster zijn geleverd. Wel is in geschil tegen welk bedrag die aandelen zijn gekocht c.q. welk bedrag als aandeleninbreng zou moeten worden gezien. Het vorderingsrecht van verzoekster kan niet summierlijk worden vastgesteld. De rechtbank komt niet toe aan de beoordeling omtrent de pluraliteit en de toestand van hebben opgehouden te betalen. Tevens afwijzing proceskostenveroordeling van de werkelijk gemaakte kosten. Wel veroordeling van verzoekster in de forfaitaire proceskosten.
advocaten: mr. H.P.M. van Woensel en mr. A.W.T. Janus.
Waar deze zaak over gaat
[verzoekster] heeft een verzoekschrift ingediend strekkende tot faillietverklaring van [verweerster] . Dit verzoek wordt door de rechtbank afgewezen. De rechtbank legt hierna uit waarom zij zo beslist.
1 De procedure
1.1.
[verzoekster] heeft een verzoekschrift met bijlagen ingediend strekkende tot faillietverklaring van [verweerster] .
1.2.
Het verzoekschrift is op 10 september 2024 in raadkamer behandeld. Bij die gelegenheid zijn verschenen en gehoord:
- [naam] namens [verzoekster] ,
- mr. Volders, voornoemd, namens [verzoekster] ,
- mr. Van Woensel en mr. Janus, voornoemd, namens [verweerster] .
1.3.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van de volgende stukken:
- een e-mail van mr. Van Woensel van 6 september 2024 om 11:44 betreffende een akte overlegging van een achttiental producties;
- een e-mail van mr. Van Woensel van 6 september 2024 om 12:55 betreffende een akte overlegging van producties 19 en 20;
- een e-mail van mr. Van Woensel van 9 september 2024 om 16:07 betreffende een herstelbericht inhoudende overlegging van het complete achttiental producties;
- een e-mail van mr. Volders van 9 september 2024 om 16:43 betreffende overlegging van bijlagen 19 en 20;
- de ter zitting overgelegde spreekaantekeningen van mr. Volders.
1.4.
De uitspraak is bepaald op vandaag.
2 Standpunten van partijen
2.1.1.
[verzoekster] stelt dat zij een vordering heeft op [verweerster] van € 23.369,-. Ter onderbouwing van deze stelling verwijst [verzoekster] naar de jaarrekeningen (en grootboekkaarten van januari) 2018 tot en met 2023 van [verweerster] waarin een bedrag van, laatstelijk, € 23.369,- als rekening-courantschuld aan [verzoekster] is opgenomen. Voorts blijkt het vorderingsrecht van [verzoekster] uit het feit dat [verweerster] alsnog op 28 augustus 2024 een bedrag ad € 2.031,- en € 655,- plus rente heeft betaald een [verzoekster] . Tot slot wordt verwezen naar e-mails van 25 juni en 2 juli 2024 van de bestuurder van [verweerster] waarin de (kortlopende) schulden worden erkend.
2.1.2.
[verzoekster] heeft verder gesteld dat [verweerster] meer schulden onbetaald laat en baseert deze stelling op vorderingen die als rekening-courantposten onder ‘overige schulden’ en ‘schulden aan groepsmaatschappijen’ voor een bedrag van in totaal € 352.394,- staan vermeld in de jaarrekening 2023 van [verweerster] .
2.2.
[verweerster] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Zij heeft het erkende deel van de vordering van [verzoekster] betaald en betwist het overige deel van de vordering; dat betreft geen vordering maar een aandelenkapitaal. Dit geldt ook voor de vorderingen van de overige aandeelhouders die als rekening-courantpost zijn opgenomen in de jaarrekeningen. De jaarrekeningen van 2018 tot en met 2023 zijn derhalve niet juist. [verweerster] stelt dat als de vordering van [verzoekster] al heeft bestaan, deze vordering is voldaan door levering van 10% van de aandelen. [verweerster] betwist voorts dat zij meerdere schulden onbetaald laat en in de toestand verkeert van hebben opgehouden te betalen.
3 De beoordeling
Bevoegdheid
3.1.
De rechtbank is, gelet op het bepaalde in artikel 3, eerste lid, Verordening 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie (herschikking IVO), bevoegd deze insolventieprocedure als hoofdprocedure te openen nu het centrum van voornaamste belangen van [verweerster] in Nederland ligt.
Het beoordelingskader
3.2.
Een faillissement kan op verzoek worden uitgesproken wanneer van een vorderingsrecht van een verzoeker is gebleken én is gebleken dat de schuldenaar verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen (de faillissementstoestand). Van die toestand is sprake wanneer de schuldenaar meerdere schuldeisers heeft en hij niet meer betaalt. Een en ander dient summierlijk te blijken, dat wil zeggen dat zowel de toestand als de vordering na een kort, eenvoudig onderzoek moeten blijken. Voor een uitgebreid onderzoek is in een faillissementsprocedure geen plaats.
Vorderingsrecht van [verzoekster]
3.3.
[verweerster] heeft de vordering van [verzoekster] gemotiveerd betwist. Niet in geschil is dat de aandelen van [verweerster] aan [verzoekster] zijn geleverd. Wel is in geschil tegen welk bedrag die aandelen zijn gekocht c.q. welk bedrag als aandeleninbreng zou moeten worden gezien. Dat (10% van) de aandelen van [verweerster] bij notariële akte van 30 januari 2019 voor (slechts) 10 euro aan [verzoekster] zijn geleverd, betekent niet dat de in 2018 gemaakte afspraak de aandelen van [verweerster] voor € 15.000,- te kopen geen stand houdt. Blijkens de overgelegde stukken en correspondentie hebben alle aandeelhouders door middel van verscheidene constructies in de jaren geld ingebracht. Niet is gebleken dat [verzoekster] onder andere voorwaarden de betreffende aandelen heeft gekocht. Het vorderingsrecht van [verzoekster] kan, gelet op deze betwisting, niet summierlijk worden vastgesteld, nu voor een uitgebreide bewijsvoering in deze procedure geen plaats is. Het verzoek dient daarom te worden afgewezen.
Pluraliteit en toestand van hebben opgehouden te betalen
3.4.
Nu niet summierlijk is gebleken van het vorderingsrecht van [verzoekster] komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling omtrent de pluraliteit en de toestand van hebben opgehouden te betalen.
3.5.
De rechtbank zal het verzoek tot faillietverklaring daarom afwijzen.
3.6.
[verweerster] heeft verzocht [verzoekster] te veroordelen in de werkelijk gemaakte kosten van de procedure, door [verweerster] begroot op € 5.840,04. De rechtbank zal hiertoe niet overgaan, omdat niet is gebleken van misbruik van procesrecht of onrechtmatig procederen. Wel zal de rechtbank overgaan tot veroordeling van [verzoekster] in de forfaitaire kosten van deze procedure, omdat zij in het ongelijk is gesteld.
4 De beslissing
De rechtbank:
- wijst het verzoek tot faillietverklaring van [verweerster] af;
- veroordeelt [verzoekster] in de kosten van deze procedure, tot heden aan de zijde van [verweerster] begroot op € 598,- aan salaris advocaat (één punt à tarief II, € 598,-).
Dit is een beslissing van mr. mr. D. de Loor, rechter, in samenwerking met C.R. Cortenbach-van der Lek LL.B., griffier. Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 september 2024.
Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kan degene die is verschenen en aan wie de Faillissementswet dat recht toekent gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen. Dat kan door een advocaat een verzoekschrift in te laten dienen bij de griffie van het gerechtshof in Den Haag.
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: