RECHTBANK
DEN HAAG
Civiel recht
Kantonrechter
CK/c
Zaaknummer: 10704623 EJ VERZ 23-83665
Beschikking van 11 juni 2024
[verzoeker]
,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
gemachtigde: mr. N. Claassen,
(toevoeging)
ASR Schadeverzekering N.V.,
statutair gevestigd te Utrecht,
verwerende partij,
hierna te noemen: ASR,
gemachtigde: mr. P. Oskam.
4 De beoordeling
4.1.
Ter beoordeling staat in de eerste plaats of het verzoek van [verzoeker] zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure als bedoeld in artikel 1019w-1019cc van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De deelgeschilprocedure biedt betrokkenen bij een geschil over letsel- of overlijdensschade in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase een eenvoudige en snelle toegang tot de rechter ter bevordering van de totstandkoming van een minnelijke regeling. Bij de beoordeling van het deelgeschil moet de rechtbank zich de vraag stellen of de bijdrage van de verzochte beslissing aan de mogelijke totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst zodanig is dat deze opweegt tegen de kosten en het tijdsverloop van de procedure. Een deelgeschil waarvan te verwachten is dat de beantwoording van die vraag te kostbaar is en veel tijd in beslag zal nemen, bijvoorbeeld omdat bewijsvoering nodig zal zijn, zal zich minder snel lenen voor een deelgeschilprocedure.
4.2.
In deze zaak staat slechts vast dat de scooter waarop [verzoeker] reed op enig moment in aanraking is gekomen met het autovoertuig van de verzekerde van ASR. De lezing van partijen over de toedracht van deze aanrijding verschilt hemelsbreed. [verzoeker] heeft – kortweg – aangevoerd dat de verzekerde van ASR hem opzettelijk heeft aangereden waardoor hij bewusteloos is geraakt en de verzekerde van ASR is doorgereden na het ongeval waarvoor hij is veroordeeld, terwijl ASR – kortweg – heeft aangevoerd dat [verzoeker] en een collega/bekende van hem zeer gevaarlijk en intimiderend rijgedrag vertoonden, dat hun verzekerde heeft getoeterd om een aanrijding te voorkomen waarna hij gedurende enige tijd is gevolgd en lastig gevallen is door [verzoeker] en zijn collega, [verzoeker] vervolgens tegen de auto is aangereden maar de verzekerde van ASR uiteindelijk wist te ontkomen. Uit de stellingen van partijen volgt dat tussen hen vrijwel elk onderdeel van deze zaak in geschil is. Om de toedracht te kunnen vaststellen is daarvoor bewijslevering nodig waarvoor een deelgeschilprocedure zich niet leent. Dit betekent dat het verzoek van [verzoeker] op grond van artikel 1019z Rv moet worden afgewezen.
Het voorlopig getuigenverhoor
4.3.
[verzoeker] heeft verzocht om, als de aansprakelijkheid van ASR niet komt vast te staan, een voorlopig getuigenverhoor te gelasten. Aangezien de kantonrechter in dit deelgeschil de aansprakelijkheid van ASR niet kan vaststellen, ligt de vraag voor of het verzoek om een voorlopig getuigenverhoor te gelasten toewijsbaar is.
4.4.
Ten aanzien van een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor geldt dat de rechter ingevolge artikel 166 Rv heeft na te gaan of de in het verzoekschrift gestelde feiten of rechten die verzoeker wil bewijzen, gegeven de aard en het beloop van de rechtsvordering relevant en betwist zijn. In beginsel heeft de verzoeker recht op voorlopig getuigenverhoor behoudens het bestaan van een afwijzingsgrond. Dat laatste is gesteld noch gebleken. ASR heeft zich ter zake van het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor gerefereerd.
4.5.
[verzoeker] wenst de aansprakelijkheid van ASR voor het hem overkomen ongeval vastgesteld te krijgen en een veroordeling van ASR tot betaling van een voorschot op de geleden (im)materiële schade. Om een oordeel te kunnen geven over de (eventuele) aansprakelijkheid van ASR, is vaststelling van de toedracht van het ongeval noodzakelijk. De feiten die [verzoeker] wil te bewijzen, houden verband met de toedracht. Daarmee is de relevantie van de feiten die [verzoeker] wil bewijzen gegeven. [verzoeker] heeft daarmee een belang bij het horen van de getuigen.
4.6.
Reeds in het verzoekschrift en tijdens de mondelinge behandeling is aan de orde gekomen welke getuigen gehoord zouden kunnen worden. Het betreft [verzoeker] zelf, [getuige 1] en [getuige 2] . Deze getuigen zullen in elk geval gehoord worden. Bij afzonderlijke brief zullen partijen nader worden ingelicht over de kantonrechter ten overstaan van wie het getuigenverhoor zal plaatsvinden, alsmede de datum en tijd van het te houden getuigenverhoor.
4.7.
Voor het verzoek dit deelgeschil aan te houden totdat het voorlopig getuigenverhoor is gehouden ziet de kantonrechter geen aanleiding. Een datumbepaling voor het houden van het voorlopig getuigenverhoor moet nog plaatsvinden waardoor afronding ervan nog maanden op zich kan laten wachten. Daar komt nog bij de mogelijkheid tot het houden van een contra-enquête in het voorlopig getuigenverhoor. Zoals reeds uiteengezet in rechtsoverweging 4.1. en ASR ook terecht heeft aangevoerd, is een deelgeschilprocedure bijzonder van aard waarin geen ruimte is voor uitvoerige bewijsvoering. In het deelgeschil zal dan ook worden beschikt.
4.6.
Uit de parlementaire geschiedenis bij artikel 1019aa Rv volgt dat ook als het verzoek op grond van artikel 1019z Rv wordt afgewezen, de kantonrechter de kosten van deze procedure dient te begroten. Hierbij dient de dubbele redelijkheidstoets gehanteerd te worden: het dient redelijk te zijn dat de kosten zijn gemaakt en de hoogte van de kosten dient eveneens redelijk te zijn. Dit betekent dat indien een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen (TK 2007-2008, 31518, nr. 3, p. 12). In dat geval kan begroting van de kosten achterwege blijven.
4.7.
De kantonrechter is van oordeel dat van een volstrekt onnodig of onterecht ingestelde procedure geen sprake is. Tijdens deze procedure is in volle omvang duidelijk geworden dat partijen over vrijwel alles diep van mening verschillen en uitvoerige bewijslevering nodig is als partijen er onderling niet uitkomen; behalve over de toedracht twisten partijen ook over het letsel van [verzoeker] en wat de gevolgen daarvan zouden moeten zijn. Er zal dan ook worden overgaan tot begroting van de kosten.
4.8.
De gemachtigde van [verzoeker] heeft de kosten van het deelgeschil begroot op in totaal op 10 uur en 6 minuten á € 185,00 per uur, nog te vermeerderen met 21% btw en het griffierecht. ASR heeft aangevoerd dat gelet op het gebrek aan deskundigheid bij de gemachtigde van [verzoeker] , het uurtarief dient te worden vastgesteld op € 80,00. Daarop is door de gemachtigde van [verzoeker] ter zitting weliswaar gereageerd door te verwijzen naar een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, maar is vervolgens niet aangevoerd wat het redelijk uurtarief dan zou moeten zijn en waarom terwijl ASR ter zitting heeft volhard bij haar standpunt dat een uurtarief van € 80,00 in deze als redelijk moet worden beschouwd. Gelet hierop zal de kantonrechter aansluiten bij het uurtarief van € 80,00. Dit betekent dat de kosten zullen worden begroot op (10,1 uur x € 80,00 x 21% btw) € 977,68, waarbij nog opgeteld dient te worden het griffierecht van € 86,00 zodat de totale kosten worden begroot op € 1.063,68.
4.9.
Aangezien de aansprakelijkheid van ASR niet is komen vast te staan, zal de kantonrechter de kosten alleen begroten en ASR niet veroordelen tot betaling daarvan. Het begrote bedrag hoeft alleen door ASR te worden betaald als haar aansprakelijkheid alsnog in rechte komt vast te staan.
5 De beslissing
5.1.
beveelt een voorlopig getuigenverhoor,
5.2.
bepaalt dat [verzoeker] zoals te doen gebruikelijk griffierecht verschuldigd is voor het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor,
5.3.
bepaalt dat in elk geval [verzoeker] , [getuige 1] en [getuige 2] als getuigen zullen worden gehoord door deze rechtbank, op een nader – in overleg met partijen – vast te stellen datum en tijdstip,
5.4.
begroot de kosten als bedoeld in artikel 1019aa Rv op € 1.063,68,
5.5.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E. Groeneveld-Stubbe en in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2024.