vonnis
RECHTBANK DEN HAAG
zaaknummer / rolnummer: C/09/595615 / HA ZA 20-652
Vonnis in incident van 17 augustus 2022
1. de rechtspersoon naar vreemd recht
ZELIG MAPPA FARMERS LTD,
te Kadima, Israël,
2. de rechtspersoon naar vreemd recht
FLOWERS R. MORDEHAI LTD,
te Moshav Olesh, Israël,
3. de rechtspersoon naar vreemd recht
MESHEK MORDEHAI LTD,
gevestigd te Moshav Olesh, Israël,
eiseressen in de hoofdzaak,
eiseressen in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening,
eiseressen in het incident tot oproeping van een derde ex artikel 118 Rv,
verweersters in het schorsingsincident,
verweersters in het incident bevel verstrekking inlichtingen ex artikel 22 Rv,
advocaat mr. R.M. van der Velden te Amsterdam,
1 KOLSTER B.V.,
te Boskoop,
2. de rechtspersoon naar vreemd recht
BEAUTY LINE LTD,
te Nairobi, Kenia,
3. de rechtspersoon naar vreemd recht
DANZIGER ''DAN'' FLOWER FARM,
te Mishmar HaShiv'a, Israël,
gedaagden in de hoofdzaak,
verweersters in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening,
verweersters in het incident tot oproeping van een derde ex artikel 118 Rv,
eiseressen in het schorsingsincident,
eiseressen in het incident bevel verstrekking inlichtingen ex artikel 22 Rv,
advocaat mr. T.F.W. Overdijk te Amsterdam.
Partijen zullen hierna Mappa c.s. (vrouwelijk enkelvoud) en Kolster c.s. (vrouwelijk enkelvoud) genoemd worden. Eiseressen zullen afzonderlijk Zelig Mappa, Flowers en Meshek Mordehai genoemd worden en gedaagden afzonderlijk Kolster, Beauty Line en Danziger.
1 De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 3 april 2020, tevens houdende de incidentele vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening;
- de akte houdende overlegging producties van Mappa c.s., , met producties EP01 tot en met EP09;
- de conclusie van antwoord, tevens incidentele vordering tot schorsing ex artikel 106 GKVo1, tevens houdende verzoek tot het geven van een bevel tot verstrekking van inlichtingen ex artikel 22 Rv2 van Kolster c.s., met productie GP01 tot en met GP14;
- de conclusie van antwoord in het schorsingsincident ex artikel 106 GKVo, tevens houdende incidenteel verzoek om toestemming voor het oproepen van een derde ex artikel 118 Rv van Mappa c.s., met productie EP10;
- de nadere akte, tevens wijziging van eis in het incident tot schorsing ex artikel 106 GKVo, tevens conclusie van antwoord in het incident ex artikel 118 Rv van Kolster c.s.;
- de nadere akte in het schorsingsincident ex artikel 106 GKVo van Mappa c.s., met productie EP11 tot en met EP14;
- de akte uitlating producties in het incident tot schorsing ex artikel 106 GKVo, alsmede akte uitlating bezwaar en productie in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening van Kolster c.s., met productie GP16 tot en met GP18;
- het proces-verbaal van de digitale mondelinge behandeling via MCU-verbinding op 1 juni 2021 en de daarin genoemde gedingstukken;
- de akte vermeerdering eis ex artikel 22 Rv, van Kolster c.s.;
- de akte houdende reactie op verzoek ex artikel 22 Rv, tevens reactie eisvermeerdering van Mappa c.s., met productie EP19 en EP20.
1.2.
Vonnis in de incidenten is nader bepaald op heden.
2 De feiten
2.1.
Zelig Mappa is een bedrijf van de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] dat al meer dan 40 jaar actief is in de landbouwsector.
2.2.
Zelig Mappa is houdster van het communautaire kwekersrecht voor het plantenras OFARIM van de soort Lepidium ruderale L. (hierna: het Kwekersrecht). Het verleningsonderzoek is verricht door de Stichting Nederlandse Algemene Kwaliteitsdienst Tuinbouw (hierna: Naktuinbouw). Het Kwekersrecht is op 5 mei 2008 verleend aan [naam 2] en ingeschreven onder nummer 22240. Op 15 oktober 2018 is het Kwekersrecht overgedragen aan Zelig Mappa. Sinds 1 juni 2004 worden de planten van het ras OFARIM onder meer op de Europese markt, waaronder Nederland, verkocht onder de commerciële naam Green Bell.
2.3.
Flowers en Meshek Mordehai zijn exclusieve licentienemers onder het Kwekersrecht.
2.4.
Danziger is een sierteeltbedrijf dat zich bezighoudt met onderzoek, veredeling, ontwikkeling, vermeerdering, productie, verkoop en marketing van diverse bloemen- en plantenrassen. Dit bedrijf staat aan het hoofd van het Danziger concern.
2.5.
Kolster is een sierteeltbedrijf, dat gespecialiseerd is in de veredeling en de teelt van snijheesters. Zij verkoopt onder andere zaden en zaailingen. Kolster is distributeur van Danziger in Nederland, Duitsland, Zwitserland en Engeland.
2.6.
Beauty Line is een Keniaans landbouwbedrijf dat zich richt op veredeling, productie en verkoop van onder andere bloemen en planten. Zij is een dochteronderneming van Danziger. Beauty Line vermeerdert onder andere Lepidiumplanten die worden verkocht onder de commerciële namen Green Dragon en Emerald Beads.
2.7.
Op 26 februari 2014 heeft (de advocaat van) [naam 2] een sommatiebrief gestuurd aan Danziger waarin is opgenomen dat Danziger inbreuk maakt op het Kwekersrecht.
2.8.
Op 11 maart 2014 heeft (de advocaat van) Danziger gereageerd en de inbreuk op het Kwekersrecht betwist.
2.9.
Danziger heeft op 13 maart 2014 een aanvraag ingediend bij het CPVO3 voor een communautair kwekersrecht voor het Lepidiumras Dlepembead (commerciële naam: Emerald Beads). Na opplanting bij Naktuinbouw voor het verleningsonderzoek is het ras niet uniform bevonden. Op 7 maart 2016 is de aanvraag door het CPVO geweigerd.
2.10.
Vanaf begin 2018 is Green Dragon verkocht.
2.11.
Kolster heeft zaailingen van Green Dragon aan plantentelers verkocht.
2.12.
Op 29 maart 2018 heeft (de advocaat van) Mappa c.s. een sommatiebrief gestuurd aan Beauty Line waarin – onder meer – het volgende is opgenomen:
(…)
As you may be aware, Mappa is inter alia active in the field of flower breeding. In that capacity, Mappa is the owner of the Community Plant Variety Right "Ofarim", registered with the Community Plant Variety Office under title number 22240 (the "PVR"). The PVR was granted on 5 May 2008. R.Mordechai Flowers Ltd. & Meshek Mordechai Gadi Ltd are the exclusive licensees of the PVR (the "Exclusive Licensees").
It recently came to the attention of Mappa that your company is offering for sale and delivering the below referenced flowers within the European Union, including in The Netherlands:
(the "Infringing Flowers")
More detailed Images of the Infringing Flowers are enclosed as Enclosure 1.
The Infringing Flowers consist of variety constituents and/or harvested materials that fall under the scope of the protected PVR. Mappa did not authorise your company to use its variety constituents and/or harvested materials. By offering for sale, selling, marketing and importing the Infringing Flowers into the European Union, your company therefore infringes Mappa's Plant Variety Rights pursuant to Article 13 of the Council Regulation (EC) No 2100/94 of 27 July 1994 on Community plant variety rights (the "Regulation"). Moreover, your company acts unlawful against the Exclusive Licensees.
In view of the above, Mappa has valid legal grounds to request a Court to order your company to cease and desist the unauthorised use of its variety constituents and/or harvested materials, under forfeiture of a penalty. However, Mappa is willing to provide your company with the possibility to settle this matter amicably. To that end, I urgently request your company to unambiguously confirm to me in writing, by returning a duly signed copy of this letter (Enclosure 2), that it will:
1. immediately cease and desist the infringement of Mappa's PVR, including, but not limited to, the offering for sale, selling, marketing and importing into the European Union the Infringing Flowers;
2. reimburse Mappa for the legal costs it has incurred thusfar, by transferring an amount of EUR 2,500,= to the third party's account of Hogan Lovells International LLP, with reference to (…)
I look forward to receiving the requested information as soon as possible and ultimately by Friday 13 April 2018. Please note that, should I not have received a satisfying response before the stipulated deadline, I will advise Mappa to take further legal action against your company, without further notice. Mappa trusts that this will not be necessary, and that your company is willing to settle this matter amicably, along the lines as per above.
2.13.
Danziger heeft op 29 april 2018 bij brief gereageerd op de sommatie waarin – onder meer – is gemeld:
1. Your letter of March 29, 2018 has been accepted in Beauty Line Ltd on April 22, 2018. Since Danziger is breeder and IP Holder of the plant material grown in Beauty Line Ltd, they sent Danziger the contents of the letter for their reaction.
2. Danziger, founded in 1953, has been breeding various floriculture crops for many years. Danziger invest enormous funds in research and development, and therefor protects it IP, and highly respect the IP of others.
3. Danziger breed, among many others, also the Lepidium crop, and already have several Lepidium varieties of different botanical species.
4. Danziger, and hence, Beauty Line Ltd have never commercialize “Ofarim” and therefor didn’t infringe any of Mappa or Mordechai’s rights.
5. Your allegations are not accurate. Lepidium varieties sold by Danziger and/or Beauty Line Ltd are all products of Danziger’s independent breeding. Danziger’s Lepidium varieties are New and Distinct from “Ofarim” and do not fall within the scope of protection of “Ofarim”’s PBR.
2.14.
Op 6 februari 2019 heeft Mappa c.s. Naktuinbouw de opdracht gegeven om te starten met een onderzoek naar OFARIM planten en Green Dragon planten. Het rapport van Naktuinbouw naar aanleiding van dit onderzoek (hierna: het VT-rapport) dateert van 18 maart 2020. In het VT-rapport is – onder meer – opgenomen (sic):
(…) On February 1st, plants labeled as ‘OFARIM’ and originating from Mordehai were bought from the auction. In addition, plants labeled as ‘GREEN DRAGON - Beautiline’ originating from Kenya were bought from Floris International. The boxes with the plant material and original documentation was brought to Naktuinbouw on February 6. All documents of the purchases are shown in Annex 1. The sealed packages of the auction material were opened in the meeting room. The plants were inspected, photographed and seeds were harvested by Zelig Mappa, witnessed by all other persons present in the room. Seeds were collected in backs which were coded ‘Variety A’ and ‘Variety B’ by Naktuinbouw. For the analysis there is no need to know which is the true-to-type sample and which the alleged infringing sample. Also leaf samples were taken from the delivered plants. The seeds were subsequently registered, dried and stored at Naktuinbouw. Photographs of the seed sampling are shown in Annex 2. On April 10, 2019, Naktuinbouw received an additional Lepidium sample provided by the titleholder and labeled ‘GREEN BELL’. In addition to the plant material from the auction and provided by the titleholder, Naktuinbouw used plant material / seeds from the market as a reference. These samples were provided under code. Naktuinbouw also used the OFARIM identity sample (referred to as Identity sample LPD 2, EU 2004-1415; (15ZCB 2238)). This concerns sample material on the basis of which the Plant Breeder's Right was granted in 2008 and which has been stored by Naktuinbouw ever since. All samples that are used in this study are described in Table 1 and 2.
3 MORPHOLOGICAL EXAMINATION
Two separate growing tests were performed. The first trial was sown on May 2, 2019, the second test was sown on May 28, 2019. The plant material was grown according to the Naktuinbouw Growing Instruction Lepidium version 1. Morphological observations were made according Naktuinbouw Simplified Protocol NL/NPL/1 (date of preparation of TP: 1/08/2015). Morphological observations were made during the trial, by Mr. W.A. Wietsma, and Mr. G. van de Wardt. The final observations were made for the first trial on July 10, 2019 and for the second trial on August 6, 2019. (…)
Observations of the morphological research
- -
In both tests, a difference in plant size was observed between the identity sample ‘OFARIM’ (19 101) and the sample of ‘OFARIM’ provided by Zelig Mappa (19 102). According to Zelig Mappa, the seeds were treated to germinate better for Israelian growing conditions. It was decided to compare identity sample ‘OFARIM’ (19 101) only with Variety A (19 103) and Variety B (19 104).
- -
In both tests, no differences were observed between the identity sample (19 101) ‘OFARIM’ and variety A (19 103).
- -
In both tests, no differences were observed between the identity sample (19 101) ‘OFARIM’ and Variety B (19 104).
- -
In both tests, no differences are observed between the plants of variety A (19 103) and Variety B (19 104).
- -
Photos of the plants are shown in Photo 1-8.
4. DNA ANALYSE
4.1
Sample selection, experimental set-up, DNA extraction and generation of an AFLP® marker data set
As described in chapter 2 in total seven plant samples were analyzed. Per plant sample several individual plants were sampled (see Table 2). Material from 132 plants were freeze-dried and subsequently DNA was extracted using the standard Naktuinbouw CTAB DNA isolation protocol. DNA quality was checked on an agarose gel and DNA quantity was determined. All 132 samples were genotyped as described below.
(…)
4.4.
Observations genetic conformity study
- -
In total 771 clearly visible DNA fragments were observed resulting from 8 independent AFLP profiles using 8 different primer combinations.
- -
From these 771 DNA fragments, 224 appeared to be polymorphic in this dataset.
- -
All samples representing Variety A, Variety B, OFARIM original identity sample (2004/1415), OFARIM new sample send in by the titleholder cluster together in one cluster.
- -
From this observation we can conclude that these samples can not be distinguished based on the AFLP analysis performed with the described conditions.
- -
Some genetic diversity can be observed within the OFARIM-VarA-VarB cluster. However, this falls within the diversity observed comparing duplo samples which is indicative for the technical error-rate (noise).
- -
As duplo samples in theory should reveal identical profiles as they represent the same biological sample, observed diversity is caused by technological deficiency (technical error-rate).
- -
In this study the maximum number of polymorphic markers between duplo samples is 4.
- -
All samples from reference varieties are clearly distinct from each other and from the OFARIM-VarA-VarB cluster based on the AFLP profiles and the conditions used in this study.
- -
The minimal number of markers between the genetically closest related reference variety (reference X) compared to the OFARIM-VarA-VarB cluster is 9.
- -
It is unlikely that mutants can be discriminated with the AFLP analyses described in this project.
4.5
Conclusion genetic conformity study
Based on the 224 polymorphic AFLP markers observed in this analysis the various samples of Variety A and Variety B can not be genetically distinguished from the various samples that represent the true-to-type OFARIM variety.
2.15.
Danziger heeft op 12 maart 2019 een aanvraag ingediend bij het CPVO voor een communautair kwekersrecht voor het ras Dlepvergi (commerciële naam: Green Dragon). Naktuinbouw heeft Dlepvergi opgeplant en heeft na onderzoek aan Danziger gemeld dat dit ras niet uniform is bevonden. Danziger heeft vervolgens de aanvraag op 7 juli 2020 ingetrokken.
2.16.
Op 12 oktober 2020 heeft (de advocaat van) Danziger een verzoek tot nietigverklaring van het Kwekersrecht ingesteld bij het CPVO.
5 Het geschil in het schorsingsincident
5.1.
Kolster c.s. vordert – na wijziging van eis – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar te verklaren bij voorraad, de procedure in de hoofdzaak zal schorsen, primair totdat onherroepelijk is beslist in de door Kolster c.s. bij het CPVO aanhangig gemaakte procedure, subsidiair totdat het CPVO heeft beslist in de door Kolster c.s. bij het CPVO aanhangig gemaakte procedure, en daarbij de beslissing omtrent de kosten van het incident aan zal houden tot een beslissing hierover in de hoofdzaak.
5.2.
Aan haar vordering legt Kolster c.s. ten grondslag – samengevat – dat de hoofdzaak op basis van artikel 106 lid 2 GKVo moet worden geschorst, nu door Kolster c.s. een verzoek is ingediend tot nietig- c.q. vervallenverklaring van het Kwekersrecht bij het CPVO.
5.3.
Mappa c.s. voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
6 De beoordeling in het schorsingsincident
6.1.
De rechtbank stelt voorop dat de nationale rechter bij wie een vordering betreffende een communautair kwekersrecht is ingesteld op grond van artikel 105 GKVo ervan uit moet gaan dat dit kwekersrecht rechtsgeldig is. Wanneer die vordering betrekking
heeft op een communautair kwekersrecht ten aanzien waarvan een procedure tot nietig- of
vervallenverklaring voor het CPVO is ingeleid, kan de nationale rechter de procedure op basis van artikel 106 lid 2 GKVo echter schorsen indien de beslissing afhangt van de vraag of het communautaire kwekersrecht geldig is.6 Artikel 106 GKVo luidt in de Nederlandse taal als volgt:
Artikel 106
Schorsing van de procedure
1. Wanneer een vordering op grond van artikel 98, lid 4, is ingesteld, kan, indien de beslissing afhangt van de vraag of het ras overeenkomstig artikel 6 voor bescherming in aanmerking komt, die beslissing eerst worden genomen nadat het Bureau over de aanvraag om een communautair kwekersrecht heeft beslist.
2. Wanneer de vordering betrekking heeft op een verleend communautair kwekersrecht ten aanzien waarvan op grond van artikel 20 of artikel 21 een procedure tot nietigverklaring of tot vervallenverklaring is ingeleid, kan, indien de beslissing afhangt van de vraag of het communautaire kwekersrecht geldig is, de procedure worden geschorst.
6.2.
Daarbij verwerpt de rechtbank het verweer van Mappa c.s. dat artikel 106 lid 2 GKVo bedoelt terug te verwijzen naar artikel 106 lid 1 GKVo, zodat voor schorsing op basis van lid 2 – naast een ingeleide procedure voor het CPVO – ook sprake zou moeten zijn van een opeisingsvordering in de zin van artikel 98 GKVo. Mappa c.s. baseert deze lezing van artikel 106 lid 2 GKVo op de Nederlandse vertaling van leden 1 en 2 waarin het volgende is opgenomen. Lid 1: “Wanneer een (cursivering rechtbank) vordering op grond van artikel 98 lid 4, is ingesteld (…)”. Lid 2: “Wanneer de (cursivering rechtbank) vordering betrekking heeft op een verleend communautair kwekersrecht (…)”. Omdat in lid 2 “de” vordering is opgenomen, verwijst dit volgens Mappa c.s. terug naar de in lid 1 bedoelde vordering. Bij raadpleging van de Engelse versie van de GKVo blijkt echter dat dit een (kleine) vertaalfout is. In de Engelse versie staat in beide leden van artikel 106 GKVo opgenomen: “Where an (cursivering rechtbank) action relates (…)”, het onbepaalde lidwoord derhalve. Hetzelfde geldt voor de Spaanse en Portugese taalversies zo heeft de rechtbank zelf kunnen constateren. In de Duitse taalversie wordt in beide leden “die Klage” gebruikt, derhalve het bepaalde lidwoord. In lijn daarmee is in de Franse taalversie sprake van “l’action” in beide leden. Ofschoon er verschillen in bepaald- of onbepaaldheid van het lidwoord zijn te constateren, is uit al die taalversies duidelijk dat een terug verwijzing zoals door Mappa c.s. bepleit niet bedoeld is. Het komt de rechtbank ook bepaald onlogisch voor dat er enkel geschorst zou kunnen worden als er niet alleen een nietigheidsvordering maar ook opeisingsvordering aanhangig zou moeten zijn. Bovendien voegt lid 2 in wezen dan niets toe, omdat lid 1 al zelfstandig schorsing toelaat bij een opeisingsvordering, ongeacht derhalve of ook een nietigheidsvordering aanhangig is. De beide leden van artikel 106 GKVo dienen zodoende onafhankelijk van elkaar te worden gelezen.
6.3.
Ten aanzien van lid 2 van artikel 106 GKVo betoogt Mappa c.s. voorts dat met het indienen van een verzoek door Danziger (zie onder 2.16) nog geen procedure tot nietig- of vervallenverklaring is ingeleid bij het CPVO. Artikel 53 bis lid 1 Uv-GKVo7 bepaalt dat het CPVO op eigen initiatief of op verzoek een procedure kan inleiden voor nietig- en vervallenverklaring wanneer er ernstige twijfels bestaan over de geldigheid van het recht. Gemakshalve geeft de rechtbank hieronder het artikel weer:
1. Wanneer er ernstige twijfels bestaan over de geldigheid van het recht kan het Bureau een procedure inleiden voor nietigverklaring en vervallenverklaring als bedoeld in respectievelijk artikel 20 en artikel 21 van de basisverordening. Een dergelijke procedure kan door het Bureau op eigen initiatief of op verzoek worden ingeleid.
2. Een aan het Bureau gericht verzoek om een procedure in te leiden voor nietigverklaring of vervallenverklaring als bedoeld in respectievelijk artikel 20 en artikel 21 van de basisverordening, gaat vergezeld van bewijsmateriaal en feiten die aanleiding geven tot ernstige twijfels over de geldigheid van het recht en bevat:
a. a) ten aanzien van de registratie waarvoor om nietigverklaring of vervallenverklaring wordt verzocht:
i. i) het registratienummer van het communautair kwekersrecht;
ii) de naam en het adres van de houder van het communautair kwekersrecht;
b) ten aanzien van de gronden van het verzoek:
i. i) een beschrijving van de gronden van het verzoek om de procedure voor nietigverklaring of vervallenverklaring in te leiden;
ii) een opgave van de feiten, bewijsmateriaal en argumenten die ter staving van deze gronden worden aangevoerd;
c) de naam en het adres van de indiener van het verzoek en, indien hij een vertegenwoordiger voor de procedure heeft aangesteld, de naam en het adres van deze vertegenwoordiger.
3. Beslissingen van het Bureau om een in lid 2 bedoeld verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, worden aan de indiener van het verzoek en de houder van het communautair kwekersrecht meegedeeld.
(…)
5. Beslissingen van het Bureau om een communautair kwekersrecht nietig en vervallen te verklaren, worden in het in artikel 87 bedoelde Mededelingenblad bekendgemaakt.
Het enkele indienen van het verzoek door Danziger is dus niet voldoende. Pas als het CPVO beslist dat er ernstige twijfels bestaan over de geldigheid van het Kwekersrecht zal het CPVO een procedure inleiden. Dat is op dit moment nog niet gebeurd. Daarmee is aan het vereiste van artikel 106 lid 2 GKVo niet voldaan en moet het verzoek om schorsing volgens Mappa c.s. worden afgewezen, aldus nog altijd Mappa c.s..
6.4.
Volgens Kolster c.s. is de procedure wel degelijk ingeleid door het CPVO. Dat volgt uit het feit dat het CPVO Mappa c.s. heeft gevraagd om te reageren op de door Danziger aangedragen nietigheidsargumenten. Daarmee heeft het CPVO impliciet beslist dat het verzoek ontvankelijk is, omdat de argumenten van Danziger reden zijn voor ernstige twijfel over de geldigheid van het Kwekersrecht en is de procedure geopend.
6.5.
De rechtbank kan aan de hand van hetgeen door partijen naar voren is gebracht niet met voldoende zekerheid vaststellen dat het CPVO tot ontvankelijkheid van het verzoek heeft besloten. Het komt de rechtbank evenwel aannemelijk voor dat het CPVO nog geen beslissing heeft genomen over de ontvankelijkheid van het verzoek van Danziger. Immers, in artikel 53 bis lid 3 Uv-GKVo is opgenomen dat het CPVO de beslissing om een ingediend verzoek niet-ontvankelijk te verklaren aan de indiener van het verzoek en de houder van het kwekersrecht meedeelt. Een dergelijke mededeling hebben Danziger noch Mappa c.s. ontvangen althans tot nog toe niet in de procedure gebracht. Uit 53 bis lid 3 Uv-GKVo is evenwel niet af te leiden dat als het CPVO ten positieve heeft beslist op de ontvankelijkheidsvraag, en hij derhalve een procedure heeft ingeleid, zulks aan partijen wordt meegedeeld. De enkele omstandigheid dat de kwekersrechthouder om een reactie is gevraagd, is voorshands niet doorslaggevend omdat geenszins is uit te sluiten dat een reactie ook wordt gevraagd alvorens op de ontvankelijkheid wordt beslist. Dat betekent dat vooralsnog onduidelijk is of de procedure bij het CPVO is ingeleid zodat schorsing van de onderhavige hoofdzaak op basis van artikel 106 GKVo (nog) niet aan de orde is. In de hoofdzaak zal dan ook worden doorgeprocedeerd.
6.6.
De rechtbank zal de beslissing op de incidentele vordering aanhouden totdat duidelijk is dat het CPVO heeft beslist over de ontvankelijkheidsvraag. Pas daarna kan definitief worden beslist of al dan niet moet worden geschorst in de onderhavige hoofdzaak. De rechtbank overweegt reeds nu dat indien het CPVO heeft beslist om de procedure in te leiden, hij kennelijk van oordeel is dat sprake is van ernstige twijfels over de geldigheid van het kwekersrecht. Aangezien voor toewijzing van de vorderingen noodzakelijk is dat sprake is van een geldig kwekersrecht, is schorsing van de procedure in de hoofdzaak in dat geval aangewezen.
6.7.
Het voorgaande betekent dat de meest gerede partij de zaak voor wat betreft het schorsingsincident op de rol kan plaatsen voor een akte uitlaten over de voortgang in het schorsingsincident, zodra het CPVO heeft beslist over de ontvankelijkheid van het verzoek van Danziger dan wel op andere wijze duidelijk is dat het CPVO de procedure heeft ingeleid. De rechtbank ziet op de voet van artikel 91 GKVo ambtshalve aanleiding het CPVO rechtstreeks te vragen omtrent de status van het nietigheidsverzoek en of inderdaad, zoals Kolster c.s. stelt maar Mappa c.s. betwist, een onderzoek naar de geldigheid is ingeleid. Indien nog niet op de ontvankelijkheid is beslist, zal de rechtbank vragen op welke termijn daarop beslist zal worden.
6.8.
Kolster c.s. heeft in haar nadere akte, tevens wijziging van eis in het incident tot schorsing ex artikel 106 GKVo, tevens conclusie van antwoord in het incident ex artikel 118 Rv, opgenomen dat haar schorsingsverzoek ook ziet op de voorlopige voorziening. Mappa c.s. heeft bezwaar gemaakt tegen deze – volgens haar – vermeerdering van het schorsingsverzoek.
6.9.
De rechtbank gaat voorbij aan het bezwaar van Mappa c.s. Schorsing van de voorlopige voorziening zal worden afgewezen, waarmee Mappa c.s. geen belang meer heeft bij haar bezwaar. Inhoudelijk overweegt de rechtbank als volgt. Wanneer het CPVO het verzoek tot nietig- of vervallenverklaring ontvankelijk verklaart en de procedure inleidt, zal de hoofdzaak worden geschorst. In dat geval moet de kwekersrechthouder de mogelijkheid hebben een voorlopige voorziening te verkrijgen om haar kwekersrechten te beschermen. De procedure voor wat betreft de door Mappa c.s. gevorderde voorlopige voorziening zal dan ook niet worden geschorst en het schorsingsincident wordt in zoverre afgewezen.
6.10.
De rechtbank zal de beslissing over de proceskosten voor dit deel van het schorsingsincident aanhouden tot het eindvonnis in de hoofdzaak.
7 Het geschil in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening
7.1.
Mappa c.s. vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar te verklaren bij voorraad, Kolster c.s. bij voorlopige voorziening voor de duur van de procedure in de hoofdzaak ex artikel 223 Rv zal bevelen met onmiddellijke ingang na betekening van dit vonnis, iedere inbreuk op het Kwekersrecht in de EU, waaronder Nederland, te staken en gestaakt te houden, zulks op straffe van hoofdelijke verbeurte van een dwangsom van € 50.000,- voor iedere dag of gedeelte van een dag dat een gedaagde het bevel geheel of gedeeltelijk niet nakomt of – ter vrije keuze van Mappa c.s. – van € 25.000,- voor ieder inbreukmakend materiaal waarmee een gedaagde het bevel geheel of gedeeltelijk niet nakomt.
7.2.
De incidentele vordering onder 7.1 grondt Mappa c.s. op dezelfde stellingen die zij inneemt in de hoofdzaak ten aanzien van het gevorderde inbreukverbod, zodat de rechtbank verwijst naar wat is opgenomen onder 3.2.
7.3.
Kolster c.s. voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
8. De beoordeling in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening
8.1.
De rechtbank ziet aanleiding de beslissing over de voorlopige voorziening aan te houden totdat het CPVO heeft beslist over de ontvankelijkheid van het verzoek van Danziger. Wanneer het CPVO het verzoek niet-ontvankelijk verklaart, is duidelijk dat in de hoofdzaak uitgegaan moet worden van de geldigheid van het Kwekersrecht. De rechtbank hoeft dan geen inschatting meer te maken van de proceskansen op dat punt bij een beslissing over de voorlopige voorziening en bovendien kan de hoofdzaak dan tot een (snel) einde worden gebracht. Mocht het CPVO het verzoek ontvankelijk verklaren, dan kan daarna op de voorlopige voorziening in volle omvang worden beslist, ermee rekening houdend dat ook volgens Mappa c.s. dit met zich brengt dat sprake is van ernstige twijfels over de geldigheid van het recht. Omdat de (duidelijkheid over de) ontvankelijkheidsbeslissing van het CPVO naar verwachting niet lang meer zal duren (of wellicht bij het wijzen van dit vonnis al genomen is), zal relatief weinig vertraging optreden en heeft Mappa c.s. voor dat tijdsbestek onvoldoende belang bij directe behandeling van de voorlopige voorziening.
8.2.
Het voorgaande betekent dat de meest gerede partij de zaak op de rol kan plaatsen voor een akte uitlaten over de voortgang van het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening, zodra het CPVO heeft beslist over de ontvankelijkheid van het verzoek van Danziger.
9. Het geschil in het incident tot bevel verstrekking inlichtingen ex artikel 22 Rv
9.1.
Kolster c.s. vordert – na vermeerdering van eis – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar te verklaren bij voorraad, Mappa c.s., althans Zelig Mappa, zal bevelen de in de conclusie van antwoord, tevens incidentele vordering tot schorsing ex artikel 106 GKVo, tevens houdende verzoek tot het geven van een bevel tot verstrekking van inlichtingen ex artikel 22 Rv, onder 5.5 bedoelde van belang zijnde informatie over het ontstaan van haar ras OFARIM te verstrekken, evenals een volledige versie van de scoring table van alle 132 onderzochte monsters, die behoort bij het VT-rapport van Naktuinbouw, en Mappa c.s., althans Zelig Mappa, zal bevelen deze informatie bij akte in het geding te brengen.
9.2.
Mappa c.s. voert verweer, maar heeft daarnaast de door Kolster c.s. verzochte documenten in het geding gebracht als EP19 en EP20.
10. De beoordeling in het incident bevel verstrekking inlichtingen ex artikel 22 Rv
10.1.
Nu Mappa c.s. de door Kolster c.s. verzochte documenten als gedingstukken heeft overgelegd, zal de vordering in dit incident worden afgewezen wegens gebrek aan belang.
10.2.
De rechtbank zal de beslissing over de proceskosten van dit incident aanhouden tot het eindvonnis in de hoofdzaak.
11 Het geschil in het incident tot oproeping van een derde ex artikel 118 Rv
11.1.
Mappa c.s. vordert dat de rechtbank bij vonnis in incident, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar te verklaren bij voorraad, Mappa c.s. zal toestaan om Beauty Line International Inc. (hierna: BLI) als mede gedaagde en tegen verkorte termijn op te roepen in deze procedure en Kolster c.s. zal bevelen om de officiële adresgegevens van BLI ten behoeve
van de betekening binnen twee dagen na dit vonnis aan de advocaten van Mappa c.s. te verstrekken, met veroordeling van Kolster c.s. in de volledige kosten van het incident op de voet van artikel 1019h Rv, inclusief de wettelijke handelsrente over deze kosten vanaf de
dag van de dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening.
11.2.
Aan de incidentele vordering onder 11.1 legt Mappa c.s. ten grondslag dat Kolster c.s. in de hoofdzaak heeft aangevoerd dat niet Beauty Line Green Dragon planten afzet in de Europese Unie, maar het gelieerde bedrijf BLI. Mappa c.s. was niet bekend met dit verweer van Kolster c.s. en kon daar ook niet mee bekend zijn, nu Danziger in haar reactie op de sommatiebrief van Mappa c.s. heeft aangegeven dat de Lepidium planten door Beauty Line worden verkocht. Het is daarom volgens Mappa c.s. noodzakelijk, of in ieder geval nuttig, dat BLI op grond van artikel 118 Rv als mede gedaagde wordt opgeroepen. Nu uit de dagvaarding blijkt dat Mappa c.s. de bedoeling heeft gehad om ook de entiteit binnen het Danziger concern te dagvaarden die de levering van Green Dragon planten in de Europese Unie verricht, moet haar de gelegenheid wordt gegeven om de ontbrekende entiteit alsnog in het geding te betrekken.
11.3.
Kolster c.s. voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
12. De beoordeling in het incident tot oproeping van een derde ex artikel 118 Rv
12.1.
De rechtbank is – met Kolster c.s. – van oordeel dat artikel 118 Rv niet zo ruim kan worden uitgelegd dat daarmee derde partijen in een geding kunnen worden betrokken waartegen de eisende partij een zelfstandige vordering wil instellen.8 Artikel 118 Rv is, noch gezien de wetsgeschiedenis, noch gezien de jurisprudentie van de Hoge Raad, bedoeld voor herstel van het onderhavige (mogelijke) verzuim van Mappa c.s. om alle volgens haar betrokken partijen te dagvaarden. De vorderingen tegen Beauty Line zijn door de rechtbank zelfstandig te beoordelen. Een eventuele niet-ontvankelijkverklaring of afwijzing van de vorderingen tegen Beauty Line wordt niet beïnvloed door het al of niet oproepen van BLI. Er is geen sprake van een noodzakelijke of processueel ondeelbare rechtsverhouding.
12.2.
Mappa c.s. stelt in haar schriftelijke pleitnotities dat BLI gekwalificeerd moet worden als derde betrokkene bij de materiële rechtsverhouding tussen de procespartijen en dat Mappa c.s. haar daarom moet kunnen oproepen op grond van artikel 118 Rv. Daartoe voert zij aan dat BLI de verkoop en verhandeling van Green Dragon planten niet alleen verzorgt omdat zij niet is gevestigd in Kenia. De uitkomst van de onderhavige hoofdzaak heeft volgens Mappa c.s. dan ook (juridische) gevolgen voor BLI.
12.3.
De rechtbank kan de redenering van Mappa c.s. niet volgen. De rechtbank stelt voorop dat de Hoge Raad heeft bepaald dat een derde onder omstandigheden kan worden opgeroepen, wanneer deze derde door de uitspraak in de betreffende hoofdzaak in zijn/haar rechten wordt geraakt.9 Daarvan is in de onderhavige procedure geen sprake. Door toe- of afwijzing van de vorderingen tegen Beauty Line (of Kolster of Danziger) wordt BLI niet geraakt in haar rechten. Er is dus geen sprake van een situatie waarbij BLI als derde is betrokken bij de materiële rechtsverhouding tussen Mappa c.s. en Kolster c.s.
12.4.
Gelet op het voorgaande zal de vordering in het incident worden afgewezen. De rechtbank zal de beslissing over de proceskosten in het incident aanhouden tot het eindvonnis in de hoofdzaak.
13 Het vervolg van de procedure in de hoofdzaak
Bepaling mondelinge behandeling
13.1.
De rechtbank ziet aanleiding een mondelinge behandeling te bevelen om inlichtingen over de zaak te vragen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden (een schikking beproeven).
Informatieverstrekking door partijen
13.2.
Op grond van het bepaalde in artikel 87 lid 6 en artikel 21 Rv bestaat de mogelijkheid om vóór de mondelinge behandeling stukken in het geding te brengen. Advocaten dienen deze stukken, zo nodig voorzien van een korte toelichting op de relevantie ervan, alsmede een gespecificeerde kostenopgave als kosten ex artikel 1019h Rv worden gevorderd, ingevolge artikel 4.6 Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de rechtbanken uiterlijk tien dagen vóór de zittingsdatum, met gelijktijdige kopie aan de advocaat van de wederpartij, per brief te sturen aan: Paleis van Justitie, regiebureau, kamer P2-1415, Postbus 20302, 2500 EH Den Haag. In de brief dienen de naam van de behandelend rechter alsmede de datum en het tijdstip van de zitting te worden vermeld.
Een aanvulling van de kostenopgave ex artikel 1019h Rv (met overzicht van de kosten gemaakt sinds de kostenopgave) dient uiterlijk 24 uur vóór de zitting te worden ingediend, met gelijktijdige kopie aan de advocaat van de wederpartij.
Informatieverzoek van rechter
13.3.
De behandelend rechter kan op de voet van artikel 22 Rv een partij verzoeken om op de zitting bepaalde stellingen toe te lichten of op de zaak betrekking hebbende stukken over te leggen dan wel een informant mee te nemen. In dat geval zullen advocaten een formulier ontvangen met nadere instructies.
Wijze van indiening stukken
13.4.
Alle (proces)stukken moeten voldoen aan de eisen voor het indienen van papieren processtukken en producties zoals opgenomen in de ‘Instructies voor het indienen van stukken in IE-zaken’, raadpleegbaar via de website van de rechtbank Den Haag van de Sectie Intellectuele Eigendom (IE) op www.rechtspraak.nl (https://www.rechtspraak.nl/Organisatie-en-contact/Organisatie/Rechtbanken/Rechtbank-Den-Haag/Over-de-rechtbank/Rechtsgebieden-en-teams/Paginas/Intellectuele-Eigendom.aspx).
Digitale kopieën van stukken
13.5.
Tegelijk met het aanleveren van papieren processtukken en producties dienen deze tevens op een digitale drager te worden aangeleverd conform de ‘Instructies voor het indienen van stukken in IE-zaken’, hiervoor vermeld. Iedere partij levert voorts de reeds ingediende (proces)stukken op een digitale drager aan uiterlijk tien dagen vóór de zitting.
13.6.
Advocaten kunnen op de zitting een juridische toelichting geven maar géén pleitnota voordragen, tenzij de rechter dit van te voren heeft toegestaan. Een advocaat kan daartoe uiterlijk vier weken voorafgaand aan de mondelinge behandeling een gemotiveerd schriftelijk verzoek bij het regiebureau indienen.
Verzoek om uitstel mondelinge behandeling wegens verhindering
13.7.
Een uitstelverzoek wegens verhindering, overmacht, klemmende reden of lopende onderhandelingen over een schikking moet schriftelijk worden gedaan aan het regiebureau, en wel bij voorkeur per B-formulier (conform artikel 1.11 van het Landelijk procesreglement), met gelijktijdige kopie aan de advocaat van de wederpartij. In het verzoek dienen te worden vermeld: de naam van de behandelend rechter, de datum en het tijdstip van de zitting, alsmede de verhinderdata voor de eerstkomende drie maanden na de zittingsdatum.
De rechtbank zal elk verzoek tot uitstel afwijzen dat niet binnen twee weken na een ambtshalve dagbepaling van de zitting is ontvangen (conform artikel 7.3 van het Landelijk procesreglement) of dat is ontvangen na een dagbepaling in overleg met partijen, tenzij sprake is van klemmende redenen of overmacht (conform artikel 7.5 van het Landelijk procesreglement).
14 De beslissing
De rechtbank
in het schorsingsincident (voor wat betreft de hoofdzaak)
14.1.
bepaalt dat de meest gerede partij de zaak kan opbrengen op de rol voor de in r.o. 6.7 bedoelde akte, zodra het CPVO heeft beslist over de ontvankelijkheid van het verzoek van Danziger althans daarover duidelijkheid is verkregen;
14.2.
verstaat dat de rechtbank heden bij het CPVO navraag zal doen over de status van het verzoek van Danziger op de voet van artikel 91 GKVo;
in het schorsingsincident (voor wat betreft de voorlopige voorziening)
14.3.
wijst het gevorderde af;
14.4.
houdt de beslissing over de kosten van het incident aan tot het eindvonnis in de hoofdzaak;
in het incident houdende voorlopige voorziening
14.5.
houdt de beslissing aan;
14.6.
bepaalt dat de meest gerede partij de zaak kan opbrengen op de rol voor de in r.o. 8.2 bedoelde akte, zodra het CPVO heeft beslist over de ontvankelijkheid van het verzoek van Danziger;
in het incident bevel verstrekking inlichtingen ex artikel 22 Rv
14.7.
wijst het gevorderde af;
14.8.
houdt de beslissing over de kosten van het incident aan tot het eindvonnis in de hoofdzaak;
in het incident tot oproeping van een derde ex artikel 118 Rv
14.9.
wijst het gevorderde af;
14.10.
houdt de beslissing over de kosten van het incident aan tot het eindvonnis in de hoofdzaak;
14.11.
beveelt een verschijning van partijen, bijgestaan door hun advocaten, voor het geven van inlichtingen en ter beproeving van een minnelijke regeling op een nader te bepalen datum en tijdstip, op een nader door de rechtbank te bepalen wijze (fysiek dan wel digitaal), ten overstaan van een nader aan te wijzen rechter;
14.12.
verwijst de zaak naar de rol van 14 september 2022 voor opgave verhinderdata aan de zijde van partijen in de periode januari tot en met december 2023, zodat een datum voor een mondelinge behandeling kan worden bepaald;
14.13.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.F. Brinkman en in het openbaar uitgesproken op 17 augustus 2022.