2.1.
[verzoekster] heeft bij brief van 6 juli 2021 (productie 4 bij het verzoekschrift) aan een aantal van haar vermogensverschaffers een crediteurenakkoord voorgelegd. Het crediteurenakkoord is begeleid met de volgende bijlagen:
1) conceptbalans en conceptwinst- en verliesrekening over 2020;
2) balans en winst- en verliesrekening van januari tot en met juni 2021;
3) het akkoordvoorstel met daarin de voorgestelde klassenindeling en de daarop betrekkende voorwaarden;
4) liquidatiebalans;
5) taxatierapport van de roerende zaken, opgesteld door de heer [E], werkzaam bij makelaarskantoor [F];
6) overzicht van de debiteurenportefeuille per 30 juni 2021;
7) berekening van de reorganisatiewaarde opgesteld door [3], werkzaam bij [G] accountants en adviseurs;
8) lijst met belanghebbenden.
2.2.
In deze brief is onder meer het volgende vermeld:
“
Akkoordvoorstel
Het akkoordvoorstel en alle daarop betrekking hebbende voorwaarden vindt u terug in bijlage 3.
Liquidatiewaarde en reorganisatiewaarde
Om u in staat te stellen om een afgewogen keuze te maken, is het natuurlijk van belang dat u weet welke gevolgen het zou hebben indien het akkoord
niet
tot stand komt. Deze gevolgen zijn terug te vinden in de liquidatiebalans (bijlage 4); daarin staan de te verwachten opbrengsten bij faillissement van [verzoekster] Het gaat om een beperkte bedrijfsinventaris, waarvan de opbrengst naar de belastingdienst zou gaan in verband met het zogenoemde bodemvoorrecht van de fiscus. De verwachte opbrengst daarvan is gebaseerd op een taxatierapport van een beëdigd registermakelaar in roerende zaken (bijlage 5); in zijn rapport zijn ook de gehanteerde uitgangspunten voor de taxatie terug te vinden. Daarnaast is er een eveneens in omvang beperkte debiteurenportefeuille (bijlage 6); in totaal staat er per 30-6-2021 voor EUR 49.635,20 (waarvan EUR 38.805,21 ouder dan 90 dagen) aan vorderingen uit. Onze inschatting is dat deze portefeuille in geval van faillissement voor maximaal 20% kan worden geïncasseerd. Overigens is de inschatting dat ook bij het slagen van het akkoord het restant dient te worden afgeboekt.
Het is bijzonder moeilijk om in te schatten wat de waarde van het bedrijf is op het moment dat het akkoord tot stand zou komen. Dat is namelijk afhankelijk van de in de toekomst te realiseren omzet en de te maken kosten in coronaomstandigheden. Naar het zich nu laat uitzien, is het einde van die omstandigheden in zicht, maar niet kan worden uitgesloten dat deze omstandigheden langer voortduren dan thans voorzien. Niettemin hebben we ook daarvoor een prognose gemaakt, uitgaande van een middenscenario. Op basis daarvan heeft [G] accountants een berekening gemaakt van de zogenaamde reorganisatiewaarde. Deze berekening treft u bijgaand aan (bijlage 7). De uitgangspunten en aannames die bij het opstellen van deze waardering zijn gehanteerd, blijken uit de prognoses die onderdeel zijn van de berekening. In het midden scenario komt de reorganisatiewaarde uit op
EUR 179.000,-; dit bedrag is gehanteerd voor het akkoord.”
2.3.
In het als bijlage 3 bij de brief van 6 juli 2021 opgenomen akkoordvoorstel is het volgende opgenomen:
“In het kader van het akkoord zal de reorganisatie-/ondernemingswaarde van het bedrijf op een redelijke wijze moeten worden verdeeld over de vermogensverschaffers. Daarbij hebben niet alle crediteuren en aandeelhouders (wettelijke en/of contractueel) een gelijke positie. Ten behoeve van het akkoordvoorstel zijn de schuldeisers en aandeelhouders ingedeeld in zogenaamde 'klassen'. Hieronder wordt uitgelegd welke
indeling er is gemaakt en worden de gevolgen van het aangeboden akkoord voor elk van deze klassen toegelicht.
Klasse I – Aandeelhouders
De aandelen van [verzoekster] worden gehouden door [Y] en [Z]. De aandeelhouders verliezen als eerste hun rechten. Zij brengen echter nieuw kapitaal in om het akkoord mogelijk te maken. Formeel gezien zouden de bestaande aandelen in het kader van het akkoord ingetrokken moeten worden en zouden er nieuwe aandelen moeten worden uitgegeven; dit zou echter alleen maar leiden tot onnodige transactiekosten. De nieuwe middelen worden daarom ingebracht als agio op de bestaande aandelen.
Klasse II – Aandeelhoudersleningen en leningen van gelieerde partijen
Ons bedrijf is voor een belangrijk deel gefinancierd door de aandeelhouders en aan de aandeelhouders gelieerde partijen. Uit de jaarrekening blijkt dat per eind 2020 een bedrag EUR 610.484,- is gefinancierd door gelieerde partijen. Deze schulden hebben geen bevoorrechte of achtergestelde status; het zijn zogenaamde concurrente schulden (met een gelijke positie in wettelijke rangorde als de klassen III en VI). De schuldeisers zullen echter in het kader van het akkoord deze vorderingen overdragen aan de aandeelhouders en deze zullen de vorderingen omzetten in agio.
Klasse III – Handelscrediteuren
De handelscrediteuren zijn in omvang relatief beperkt; het betreft per 30 juni 2021 een bedrag ad ca. EUR 173.000,- en het gaat grotendeels om zogenoemde dwang-crediteuren. De aandeelhouders zullen deze vorderingen voldoen buiten de inbreng van de reorganisatiewaarde om. Deze klasse blijft dan ook buiten het akkoord.
Klasse IV – Leasemaatschappijen
Onze vervoermiddelen - de kern van onze onderneming - worden allemaal geleased. Grotendeels betreft het financiële lease en deels ook operationele lease. Voor alle leasecontracten geldt dat zij in geval van een faillissement van [verzoekster] zich kunnen verhalen op de in lease gegeven [roerende goederen] (dan wel deze als hun eigendom kunnen terugnemen) en dat zij zich kunnen verhalen voor alle schade wegens het eindigen van de leasecontracten op [Y]. Een faillissement van [verzoekster] , zal dan ook onvermijdelijk ook het faillissement van [Y] teweeg brengen. De leasemaatschappijen hebben ons gedeeltelijk uitstel van betaling gegeven; wij betalen op dit moment alleen rente over de financieringen. Het akkoord houdt - gegeven de bijzondere positie van de maatschappijen als hiervoor geschetst - een voortzetting van dit gedeeltelijke uitstel van betaling in voor de leasemaatschappijen. We gaan pas weer aflossen naar rato van het herstel van de omzet.
Wij stellen voor dat er tot minimaal Q2 2022 geen aflossingen of volledige termijnen voldaan hoeven te worden uit hoofde van de lopende overeenkomsten. Het herstel van de markt is momenteel nog steeds onzeker vanwege de diverse wereldwijde vaccinatie strategieën en problematiek met de diverse varianten van het Corona virus.
Wij stellen voor om tot Q2 2022 maandelijks rente te betalen over de huidige pro resto hoofdsommen, conform de huidige aangepaste amortisatie schema's.
Een alternatief voorstel op basis van een gedeeltelijke rente en aflossing betaling, vormgegeven in een nieuwe annuïteit / termijn, is ook mogelijk, indien het totaal aan rente en aflossing niet hoger is dan te betalen maandelijkse rente bedrag over de huidige pro resto hoofdsom.
Het moment van her-activeren van de aflossing, of het verhogen van de annuïteit op basis van het alternatieve voorstel, zal per individuele overeenkomst in overleg bepaald worden. Dit is mede afhankelijk van het herstel van de markt en sector in brede zin. Indien het herstel sneller optreedt, is het ook mogelijk om vervroegd (dus voor Q2 2022) te beginnen met aflossen.
Indien er achterstanden ontstaan zijn vanaf maart 2020, zullen deze verrekend worden in een nieuw schema c.q. overeenkomst, tegen gelijke voorwaarden als de lopende overeenkomsten.
Na afloop van ieder kwartaal (per 1-10-2021, per 1-1- 2021, per 1-4-2021) zal [verzoekster] tussentijdse cijfers overleggen (Balans en Winst- en Verlies). Aan de hand van deze cijfers wordt de ontwikkeling gemonitord.
Vóór 1 maart 2022 worden er concrete afspraken gemaakt omtrent het nieuwe annuïteitenschema, ingaande per 1 april 2022.
Het betreffende betalingsuitstel moet ook aan [Y] en [Z] worden verleend.
Klasse V – door pandrecht gedekte vordering Rabobank
Aan de bank zal worden voldaan het bedrag dat zij zou - volgens de meest positieve verwachting - zou kunnen ontvangen uit de opbrengst van de debiteuren, oftewel een bedrag ad EUR 10.000,-, te vermeerderen met de uitkering die zij op de restantschuld ontvangt in klasse Vl.
Klasse VI – niet door pandrecht gedekte vordering Rabobank
Voor het overige deelt de Rabobank mee met de zogenaamde concurrente schuldeisers.
Klasse VII – vordering Belastingdienst
Aan de Belastingdienst zal worden voldaan het bedrag dat zij zou - volgens de meest positieve verwachting - zou kunnen ontvangen uit de opbrengst van de inventaris, oftewel een bedrag ad EUR 5.000,-, te vermeerderen met het deel van de zogenaamde concurrente schuldeisers.
In het voorgaande zijn de gevolge van het akkoord in algemene zin uiteengezet. Concreet betekent het akkoord voor u een uitkering volgens onderstaande berekening. In bijlage 8 is een lijst van de betreffende crediteuren en de hen betreffende bedragen opgenomen.
Ter toelichting: de liquidatiewaarde van de zekerheden wordt eerst voldaan en vervolgens wordt het overige verdeeld naar rato van het aandeel in de reorganisatiewaarde.
Voor Rabobank:
De bank ontvangt EUR 44.000,- bestaande uit EUR 10.000 voor de liquidatiewaarde van haar zekerheden vanuit Klasse V en EUR 34.000,- voor haar aandeel in de reorganisatiewaarde. Dit bedrag wordt - namens [Y] - vermeerderd met de door [Y] verstrekte borgstelling ad EUR 37.500,. Met de liquidatiewaarde van de zekerheden ontvangt de bank dus in totaal een bedrag ad
EUR 81.500,-.
Voor de fiscus:
De fiscus ontvangt EUR 64.000,- bestaande uit EUR 5.000 voor de liquidatiewaarde van zijn zekerheden vanuit Klasse VII en EUR 59.000 voor haar aandeel in de reorganisatiewaarde.”