Procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- -
het verzoekschrift;
- -
het verweerschrift.
Op 16 juli 2020 is de zaak ter zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vader en de moeder, bijgestaan door hun advocaten en mevrouw [medewerker RvdK] namens de Raad voor de Kinderbescherming.
Verzoek en verweer
De vader heeft in het kader van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) verzocht hem toestemming te verlenen, welke de toestemming van de moeder vervangt, om met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar [streek in Italië] , Italië, te reizen via Duitsland en Zwitserland van 19 juli 2020 tot en met 5 augustus 2020, voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en met veroordeling van de moeder in de proceskosten.
De moeder heeft verweer gevoerd, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Beoordeling
Op grond van artikel 1:253a, eerste lid BW kunnen, ingeval van gezamenlijke uitoefening van het gezag, geschillen hieromtrent op verzoek van de ouders, of één van hen, aan de rechtbank worden voorgelegd. Partijen waren ter zitting niet te verenigen. De rechtbank zal daarom nu een zodanige beslissing nemen als haar in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wenselijk voorkomt.
De vader stelt dat de ouders bij [zorgtraject] zijn overeengekomen dat hij de moeder zal informeren over een volgende vakantie voordat hij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] informeert en dat de moeder daarbij geen inspraak heeft in de keuze van het vakantieland. In aanvulling daarop heeft de vader ter zitting desgevraagd verklaard dat de ouders zijn overeengekomen dat de moeder in redelijkheid geen inspraak zou hebben op de vakantiebestemming. Hij is van mening dat er geen reden is voor zijn ex-partner om te bepalen waar hij naartoe gaat op vakantie en dat dit ook zo is besproken bij de mediator. Nu geen sprake is van code “oranje” of code “rood” en geen extra zwaarwegend bezwaar in verband met de fysieke conditie van [minderjarige 2] , dient hem de toestemming voor de vakantie te worden verleend, aldus de vader.
De moeder betwist de door de vader gestelde afspraak bij [zorgtraject] te hebben gemaakt. Zij stelt dat de ouders bij de mediator hebben besproken dat zij vanwege co-ouderschap zouden overleggen over de vakantiebestemming. Reden voor de onthouding van de toestemming van de moeder is dat voor de vakantiebestemming van de vader, Italië, code “geel” geldt. Dit betekent dat sprake is van veiligheidsrisico’s. Daarbij komt dat [minderjarige 2] tot een risicogroep behoort voor COVID-19. [minderjarige 2] is met een ontwikkelingsachterstand (zuurstofgebrek en een longontsteking) geboren. Hij heeft overgewicht en een slechtere algehele conditie dan een gemiddeld kind. Daarnaast is [minderjarige 2] het hele jaar door verkouden. De moeder maakt zich dan ook zorgen. Zij vindt het onverantwoord dat vader onder deze omstandigheden met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op vakantie naar Italië wil. Zou geen sprake zijn van de COVID-19-problematiek dan zou zij geen bezwaar hebben tegen een vakantie van beide kinderen naar Italië.
De rechtbank overweegt het volgende. Tegenover de betwisting van de moeder heeft de vader de door hem gestelde afspraak bij [zorgtraject] niet onderbouwd. De rechtbank kan hiervan dus niet uitgaan.
Ter zitting is namens de vader nog naar voren gebracht dat de ouders in het ouderschapsplan enkel een verdeling van de vakanties zijn overeengekomen en dus niet expliciet dat de moeder inspraak zou hebben op de vakantiebestemming. Ook hieruit zou moeten worden afgeleid dat de moeder zich bij de keus van de vader om naar Italië met vakantie te gaan heeft neer te leggen. De rechtbank volgt deze stelling evenmin. Immers, uit de wet vloeit voort dat bij gezamenlijk gezag toestemming van de andere ouder voor (vakantie)reizen naar het buitenland nodig is; dit betreft zowel de periode alsook de bestemming. Vanzelfsprekend is het juist in het geval van reizen naar het buitenland van groot belang dat de andere gezaghebbende ouder zich kan vinden in de locatie waar de andere ouder met de kinderen zijn vakantie wenst door te brengen, althans dat die andere ouder daartegen in redelijkheid geen bezwaar kan hebben.
Vaststaat dat de moeder haar toestemming niet heeft gegeven, zodat de rechtbank dient te beoordelen of zij in haar plaats toestemming zal verlenen. Hiertoe overweegt de rechtbank verder als volgt. De omstandigheid dat de vader over de vakantiebestemming geen overleg heeft gepleegd, siert hem niet. Dit is, gelet op het hiervoor vermelde toetsingskader, echter onvoldoende om hem nu de verzochte vervangende toestemming te weigeren.
Ten tijde van de mondelinge behandeling en deze uitspraak geldt voor reizen naar Duitsland, Zwitserland en de gewenste eindbestemming in [streek in Italië] , Italië, code “geel”. Dat betekent dat reizen naar die landen is toegestaan, maar dat wel sprake is van veiligheidsrisico’s. Bij deze stand van zaken is ook de omstandigheid dat sprake is van code “geel” onvoldoende om geen toestemming te verlenen. Immers, het reizen is toegestaan en er zijn vele Nederlanders die ervoor kiezen in deze omstandigheden naar zo’n land met vakantie te gaan en niet in Nederland te blijven.
Echter, in het onderhavige geval is het de vraag of sprake is van een extra zwaarwegend bezwaar, gelegen in de gezondheid van [minderjarige 2] , om de toestemming niet te verlenen. Dat [minderjarige 2] destijds met een ontwikkelingsachterstand is geboren, brengt niet zonder meer met zich dat geen toestemming voor de vakantie zou moeten worden verleend. Relevant is immers hoe de fysieke (en mentale) situatie van [minderjarige 2] op dit moment is. Tussen partijen staat vast dat [minderjarige 2] cognitieve- en motorische beperkingen heeft. Verder is tussen partijen niet in geschil dat hij overgewicht heeft en dat hij in vergelijking met andere kinderen van zijn leeftijd een minder goede conditie heeft. [minderjarige 2] kan wel fietsen en dergelijke maar houdt dat minder lang vol. Dat [minderjarige 2] , zoals de moeder stelt, het hele jaar door verkouden is, kan de rechtbank niet vaststellen. De vader heeft dit betwist en de moeder heeft dit, tegenover zijn betwisting, niet onderbouwd.
De omstandigheden dat [minderjarige 2] overgewicht heeft alsook dat hij geen normale conditie heeft, brengen mee dat hij, zoals de moeder stelt, in een risicogroep valt voor COVID-19. In combinatie met de code “geel” zoals deze op dit moment geldt voor Duitsland, Zwitserland en Italië, waarbij reizen weliswaar is toegestaan maar sprake is van veiligheidsrisico’s, acht de rechtbank een vakantiereis naar Italië op dit moment niet in het belang van [minderjarige 2] . Deze reis geeft onnodig risico’s. De situatie die door de reis ontstaat is voor [minderjarige 2] en zijn gezondheid te onzeker.
Nu het partijdebat zich uitsluitend heeft gericht op de vraag of toestemming kan worden verleend voor een vakantie naar Italië met beide kinderen en de rechtbank een vakantie naar Italië op dit moment niet in het belang van [minderjarige 2] acht, zal de rechtbank het verzoek van de vader integraal afwijzen.
Bij deze stand van zaken is er geen reden om de moeder in de proceskosten te veroordelen. De rechtbank zal de proceskosten tussen de ouders compenseren, op de hierna vermelde wijze.