Overwegingen
1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Sierraleoonse nationaliteit. Eiser verblijft sinds 1999 in Nederland. Eiser is in het bezit geweest van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van het toen geldende categoriale beschermingsbeleid voor Sierra Leone, gedurende de periode van 1 juni 2001 tot 1 juni 2004. Bij besluit van 24 oktober 2007 heeft verweerder eiser in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘afwikkeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet’. Na een jaar is deze vergunning aansluitend gewijzigd in een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘voortgezet verblijf na verblijf op grond van de Regeling afwikkeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet’, geldig tot 15 juni 2013. De geldigheidsduur van deze vergunning is aansluitend verlengd tot 15 juni 2018.
2. Bij besluit van 6 juni 2017 heeft verweerder eisers verblijfsvergunning ingetrokken met ingang van 13 juni 2013 en eiser ongewenst verklaard. Dit besluit is in rechte komen vast te staan.
3. Op 9 maart 2018 heeft eiser verweerder verzocht de ongewenstverklaring op te heffen. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de ongewenstverklaring opgeheven en hem een inreisverbod opgelegd voor de duur van tien jaar. Verweerder heeft het standpunt ingenomen dat eiser valt onder de regels van de Terugkeerrichtlijn1. Vanaf 2013 heeft eiser in detentie verbleven in Finland, maar sinds medio 2017 verblijft hij weer in Nederland. Om die reden heeft verweerder de ongewenstverklaring beëindigd. Omdat eiser zich in 2013 zeven keer schuldig heeft gemaakt aan internationale drugshandel en daarvoor is veroordeeld tot zeven jaar gevangenisstraf door de Finse rechter, vindt verweerder dat van eiser een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving uitgaat. Verweerder heeft daarom op grond van artikel 66a, zevende lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) een zwaar inreisverbod opgelegd, voor de duur van tien jaar.
4. In beroep heeft eiser aangevoerd dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn recht op respect voor zijn privéleven, als bedoeld in artikel 8 van het EVRM2. Eiser heeft daarbij gewezen op het feit dat hij sinds 1999 in Nederland verblijft en daar onderwijs heeft gevolgd. Familie en vrienden wonen in Nederland en buiten Nederland heeft eiser geen contacten. Eiser is in Nederland ingeburgerd en hij heeft hier hechte sociale, culturele en (familie)banden ontwikkeld.
5. Verweerder heeft in het verweerschrift betoogd dat er geen reden is om van het inreisverbod af te zien, of de duur ervan te bekorten wegens bijzondere individuele omstandigheden. Weliswaar is sprake van een inmenging in het recht op respect voor het privéleven van eiser, maar deze inmenging is gerechtvaardigd vanwege de bescherming van de openbare orde. Verweerder vindt dat hij in het bestreden besluit expliciet rekening heeft gehouden met alle door eiser aangedragen omstandigheden. De normale binding die ontstaat met Nederland door langdurig verblijf hier te lande, is niet voldoende om een schending van artikel 8 van het EVRM aan te nemen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. Gelet op de beroepsgronden is niet in geschil of eiser een werkelijke, actuele en ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving, het unierechtelijke openbare-ordecriterium dat van toepassing is bij het opleggen van een inreisverbod voor de duur van meer dan vijf jaar3. Wel is in geschil of het recht op respect voor eisers privéleven in de weg staat aan het opleggen van een inreisverbod.
7. Op grond van artikel 66a, achtste lid, van de Vw kan om humanitaire of andere redenen worden afgezien van het uitvaardigen van een inreisverbod. In dat kader moet onder meer worden beoordeeld of een inreisverbod zich verdraagt met het recht op respect voor het privéleven en het familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM.
8. Zoals het EHRM4 heeft overwogen in onder meer het arrest Boultif tegen Zwitserland van 2 augustus 20015, moet bij de beoordeling van de vraag of artikel 8 van het EVRM in een bepaald geval een inmenging in het privéleven en familie- of gezinsleven rechtvaardigt, een ‘fair balance’ worden gevonden tussen enerzijds de belangen van de desbetreffende vreemdeling en anderzijds het algemeen belang van de betrokken lidstaat. Daartoe heeft het EHRM in dat arrest een aantal criteria gedefinieerd. In aanvulling daarop heeft het EHRM in zijn arrest Üner tegen Nederland van 18 oktober 20066 nog twee criteria genoemd.
9. Verweerder heeft deze belangenafweging niet ten onrechte in het nadeel van eiser laten uitvallen. Verweerder heeft daarbij kunnen betrekken dat eiser weliswaar vanaf 1999 in Nederland heeft verbleven en daar scholing heeft gekregen, maar ervoor heeft gekozen om zijn geld te verdienen met internationale drugshandel. Het betreft zeven keer de invoer van steeds ten minste drie kilo softdrugs en eenmaal de invoer van 1,4 kilo amfetamine. De strafbare feiten dateren weliswaar van 2013, maar sindsdien is eiser voornamelijk gedetineerd geweest. Eiser heeft zijn stelling dat hij geen banden met Sierra Leone heeft, niet onderbouwd; hij is in het verleden wel geregeld naar buurland Guinee gereisd. Wat betreft de verblijfsduur heeft verweerder het standpunt ingenomen dat de normale binding die ontstaat met Nederland door langdurig verblijf, niet voldoende is om een schending van het privéleven aan te nemen. Terecht heeft eiser aangevoerd dat het niet de bedoeling is dat pas na een verblijfsduur van 30 jaar (beschermwaardig) privéleven kan worden aangenomen, maar dat doet niets af aan de afweging die verweerder heeft gemaakt: niet is gebleken dat er méér is dan de hiervoor genoemde ‘normale binding’. Verder heeft verweerder er niet ten onrechte op gewezen dat eiser bij zijn aanvraag wel de namen van tien familieleden of vrienden heeft genoemd, maar de specificering en nadere toelichting daarvan achterwege heeft gelaten.
10. De beroepsgrond dat het opgelegde inreisverbod in strijd is met artikel 8 EVRM, treft geen doel. Het beroep is ongegrond.
11. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.