Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBDHA:2016:11445

Rechtbank Den Haag
22-09-2016
27-09-2016
AWB - 16 _ 6645
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2018:1947, Bekrachtiging/bevestiging
Bestuursrecht
Voorlopige voorziening

Voorlopige voorziening

Drank- en Horecawet 27
Rechtspraak.nl
Module Horeca 2016/2776
Omgevingsvergunning in de praktijk 2016/7366

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht

zaaknummers: SGR 16/6645 (vovo)

SGR 16/6647 (beroep)

uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 september 2016 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker,

(gemachtigde: J.J. Stikvoort,

en

De Burgemeester van Leiden, verweerder

(gemachtigde: mr. J. van Doorn en mr. M.E. Atkins).

Procesverloop

Bij besluit van 29 februari 2016 (het primaire besluit] heeft verweerder de aanvraag van verzoeker om verlening van een drank- en horecavergunning (hierna: DHW-vergunning) afgewezen.

Bij besluit van 15 augustus 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker, onder aanpassing van de weigeringsgrond, ongegrond verklaard.

Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 september 2016.

Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.

2. De voorzieningenrechter neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.

Verzoeker heeft op 15 november 2012 een DHW-vergunning aangevraagd ten behoeve van de exploitatie van [bedrijf] , gevestigd aan [adres] . Verweerder heeft bij het primaire besluit de vergunning geweigerd, op grond van artikel 27, derde lid, van de DHW gelezen in samenhang met de artikel 4, eerste lid en artikel 3, eerste lid, van de Wet Bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: Wet Bibob). Verzoeker heeft te weinig informatie verschaft om het Bibob-onderzoek te kunnen uitvoeren.

3. Verweerder heeft in het bestreden besluit de weigeringsgrond gewijzigd en aan de weigering van de verzochte vergunning ten grondslag gelegd dat de feitelijke toestand niet in overeenstemming is met de in de aanvraag vermelde informatie, en daarmee in strijd met artikel 27, eerste lid, aanhef en onder b, van de Drank- en Horecawet (hierna: DHW). Op het Bibob-formulier van augustus 2015 heeft verzoeker ingevuld dat het bedrijf wordt gefinancierd uit de opbrengsten van huurpenningen. Gelet op de verschillende verklaringen die eiser naderhand hieromtrent heeft afgelegd, is verweerder van mening dat de aanvraag derhalve niet in overeenstemming is met de feitelijke toestand. De op het Bibob-formulier vermelde antwoorden moeten worden gezien als voor de beoordeling van de vergunningsaanvraag benodigde informatie, aldus verweerder. Daarnaast heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat over de middelen van bestaan van verzoeker eveneens inconsistenties zijn te bemerken. Het is volgens verweerder aannemelijk dat de boekhoudkundige opgave (met name uit 2013) ten aanzien van de huuropbrengsten, niet overeenkomt met de werkelijkheid.

4. Verzoeker betoogt dat verweerder ten onrechte artikel 27, eerste lid, aanhef en onder b, van de DHW ten grondslag heeft gelegd aan de weigering hem een DHW‑vergunning te verlenen. Deze bepaling ziet op discrepanties tussen de aanvraag van de DHW-vergunning en de feitelijke situatie. Het gaat daarbij om zaken als de vloeroppervlakte en wie de leidinggevende is. Hier valt niet de op het Bibob-formulier verstrekte informatie onder, aldus verzoeker.

5. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.

5.1

Ingevolge artikel 27, eerste lid, aanhef en onder b, van de DHW wordt een vergunning geweigerd indien redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvrage vermelde in overeenstemming zal zijn.

Ingevolge het derde lid kan een vergunning worden geweigerd in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob.

5.2

Verzoeker heeft terecht betoogd dat verweerder ten onrechte artikel 27, eerste lid, aanef en onder b, van de DHW aan de weigering hem een vergunning te verlenen ten grondslag heeft gelegd. Onder de zinsnede “met het in de aanvrage vermelde” heeft de wetgever naar het oordeel van de voorzieningenrechter gedoeld op de feiten en omstandigheden die bij de aanvraag te kennen worden gegeven. Anders dan verweerder ziet de voorzieningenrechter in de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 27, eerste lid, aanhef en onder b, van de DHW (Kamerstukken II, 1961/62, nr. 3, p. 26-27), waarin staat vermeld dat de weigeringsgrond voor zich spreekt, geen aanleiding voor het oordeel dat voormelde zinsnede ruimer dient te worden opgevat. Het voor zich spreken van de weigeringsgrond wijst er eerder op dat de bepaling alleen ziet op de op het aanvraagformulier verzochte informatie. In het door verweerder overgelegde aanvraagformulier voor de DHW-vergunning worden alleen gegevens gevraagd over wie de leidinggevende zal zijn, over de tot de inrichting behorende horecalokaliteiten, de aanwezigheid van een verklaring omtrent sociale hygiëne en de openingstijden.

Gelet op het vorenstaande maakt de omstandigheid dat in onderhavig geval in het kader van een Bibob-onderzoek onjuiste dan wel onvolledige informatie zou zijn verstrekt ten aanzien van de financiering van de onderneming en de middelen van bestaan van eiser niet dat dit valt onder de reikwijdte van artikel 27, eerste lid, aanhef en onder b, van de DHW. Daarvoor moet de geconstateerde onjuistheid zien op de op het aanvraagformulier voor een DHW-vergunning gevraagde informatie. De uitspraak van 10 juni 2008 van de rechtbank ‘s‑Hertogenbosch (ECLI:NL:RBSHE:2008:BD4304), waarnaar verweerder heeft verwezen, ondersteunt voormeld oordeel, nu het daar ging over onjuistheden ten aanzien van de in de aanvraag vermelde informatie. Voor zover verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat de antwoorden op het Bibob-formulier moeten worden bezien als informatie die nodig is voor de beoordeling van de vergunningsaanvraag, overweegt de voorzieningenrechter dat de wetgever voor die situatie in een aparte weigeringsgrond heeft voorzien, te weten artikel 27, derde lid, van de DHW.

Geconcludeerd dient dan ook te worden dat ten onrechte artikel 27, eerste lid, aanef en onder b, van de DHW aan de weigering ten grondslag is gelegd.

6. Het beroep is gegrond. Hetgeen verzoeker verder heeft aangevoerd, behoeft geen bespreking. De voorzieningenrechter vernietigt het bestreden besluit. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien of een bestuurlijke lus toe te passen, nu verweerder in het nieuw te nemen besluit een andere grondslag dient te toe te passen, waarbij verweerder een nieuwe afweging dient te maken en niet duidelijk is of nog nader onderzoek naar de relevante feiten dient plaats te vinden. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen op het bezwaar van verzoeker.

7. Nu de voorzieningenrechter in de hoofdzaak heeft beslist, is er geen aanleiding meer te oordelen over de hangende het beroep verzochte voorlopige voorziening. Het verzoek om voorlopige voorziening zal dan ook worden afgewezen.

8. Omdat het beroep gegrond is, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht voor het beroep vergoedt.

9. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:

  • -

    verklaart het beroep gegrond;

  • -

    vernietigt het bestreden besluit;

  • -

    wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;

  • -

    draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,00 aan eiser te vergoeden;

  • -

    veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 992,00.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 september 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.