vonnis
RECHTBANK DEN HAAG
zaaknummer / rolnummer: C/09/437955 / HA ZA 13-210
Vonnis in incident van 8 oktober 2014
1. de rechtspersoon naar buitenlands recht
FKP SOJUZPLODOIMPORT,
2. de rechtspersoon naar buitenlands recht
FGUP VO SOJUZPLODOIMPORT,
beide gevestigd te Moskou, Russische Federatie,
eisers in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat: voorheen mr. B.J.H. Crans te Amsterdam, thans mr. L.Ph.J. baron van Utenhove te Den Haag
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SPIRITS INTERNATIONAL B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SPIRITS PRODUCT INTERNATIONAL INTELLECTUAL
PROPERTY B.V.,
gevestigd te Delft,
3. de rechtspersoon naar buitenlands recht
S.P.I. SPIRITS (CYPRUS) LIMITED,
gevestigd te Limassol, Cyprus,
4. de rechtspersoon naar buitenlands recht
ZAO SOJUZPLODIMPORT,
gevestigd te Moskou, Russische Federatie,
gedaagden in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
advocaat: voorheen mr. D. Knottenbelt te Rotterdam, thans mr. R.P.J. Ribbert te Amsterdam.
Eisers in de hoofdzaak gezamenlijk wordt kortweg aangeduid als eisers, gedaagden in de hoofdzaak gezamenlijk als gedaagden. Gedaagde in de hoofdzaak sub 1 wordt hierna aangeduid als Spirits International, gedaagde in de hoofdzaak sub 4 als Zao.
Voor eisers wordt de zaak inhoudelijk behandeld door mr. J.C.H. van Manen en mr. L.E. Fresco.
1 De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
1.2.
Vervolgens is wederom vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling van de relatieve bevoegdheid ten aanzien van de nietigheidsvordering
2.1.
In het tussenvonnis van 30 juli 2014 heeft de rechtbank geoordeeld dat de standpunten van partijen in het incident vragen oproepen over de uitleg van de EEX-Vo1 en het BVIE2 en is overwogen dienaangaande prejudiciƫle vragen te stellen. Aan partijen is gelegenheid geboden zich bij akte uit te laten of het stellen van vragen nodig is, over welke vragen gesteld zouden moeten worden en welke vraag aan welk gerecht (het Hof van Justitie van de Europese Unie of het Benelux Gerechtshof) gesteld dient te worden.
2.2.
Eisers hebben bij rolbericht van 27 augustus 2014 te kennen gegeven dat zij, ofschoon zij uitdrukkelijk van mening blijven dat ook deze rechtbank bevoegd is, alsnog instemmen met verwijzing van het deel van hun vordering III tegen Spirits International naar de rechtbank Rotterdam. Gedaagden hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid zich uit te laten.
2.3.
Gelet op het nu ingenomen standpunt door eisers dient de zaak te worden verwezen naar de rechtbank Rotterdam voor zover het de tegen Spirits International gerichte vordering betreft tot nietigverklaring van de onder III van het petitum bedoelde Jongere Merkregistraties3. Ongeacht de beantwoording van de in het tussenvonnis van 30 juli 2014 aan de orde gestelde vragen is de rechtbank Rotterdam als de rechter van de plaats van vestiging van Spirits International in ieder geval relatief bevoegd om van het geschil kennis te nemen.
2.4.
Voor het overige wordt op de incidentele vorderingen beslist conform hetgeen in de tussenvonnissen van 14 mei respectievelijk 30 juli 2014 is overwogen.
2.5.
Het vonnis in dit incident is deels aan te merken als een tussenvonnis. De rechtbank ziet onvoldoende aanleiding om, zoals verzocht door gedaagden in hun akte van 28 mei 2014, in zoverre tussentijds hoger beroep van dit vonnis open te stellen.
2.6.
De rechtbank zal de beslissing omtrent de kosten van het incident aanhouden, totdat in de hoofdzaak zal worden beslist.
2.7.
De hoofdzaak wordt verwezen naar de rol voor conclusie van antwoord van gedaagden, waarin gedaagden tevens kunnen reageren op de gevorderde provisionele vorderingen.
3 De beslissing
De rechtbank:
3.1.
verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van de tegen Zao gerichte inbreukvordering (vordering IV) en de tegen Zao gerichte vordering tot schadevergoeding en/of winstafdracht (vordering VII);
3.2.
verwijst de zaak voor wat betreft de tegen Spirits International gerichte vordering tot nietigverklaring (vordering III) van de in het petitum bedoelde Jongere Merkregistraties naar de rechtbank Rotterdam;
3.3.
wijst voor het overige de incidentele vorderingen af;
3.4.
houdt de beslissing omtrent de kosten van het incident aan tot de beslissing in de hoofdzaak;
3.5.
verwijst de zaak naar de rol van 5 november 2014 voor conclusie van antwoord in het incident tot het treffen van een provisionele voorziening en in de hoofdzaak;
3.6.
houdt elke verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.G.J. de Heij en in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2014 in tegenwoordigheid van de griffier.