vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector kanton
Locatie Wageningen
zaakgegevens 710236 \ VV EXPL 10-8085 \ PH\392\mvl
uitspraak van
vonnis in kort geding
in de zaak van
[eisende partij]
wonende te [woonplaats]
eisende partij
gemachtigde mr. A. van Duijnhoven
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Timmerfabriek Kernhem B.V.
gevestigd te Ede
gedaagde partij
gemachtigde mr. A.P.J. Blokland
Partijen worden hierna [eisende partij] en Kernhem genoemd.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 11 oktober 2010 met producties
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van 19 oktober 2010, waaraan gehecht de pleitnotitie van [eisende partij] en de conclusie van antwoord van Kernhem.
De feiten
Op grond van een schriftelijke arbeidsovereenkomst van 9 december 2009 is [eisende partij] per 4 januari 2010 in dienst getreden van Kernhem in de functie van commercieel medewerker. Het betrof een arbeidsovereenkomst voor de duur van twaalf maanden met een proeftijd van één maand.
In een brief van 2 februari 2010 schrijft Kernhem aan [eisende partij]:
(…)
Zoals u weet, hebben wij met elkaar besproken de vraag of dezerzijds een beroep moet worden gedaan op het proeftijdbeding van 1 maand, welk beding immers per 4 februari a.s. afloopt.
(…)
Wij achten derhalve het risico dat wij een arbeidsovereenkomst voor een jaar met u aangaan in een situatie waarbij zou blijken dat u toch niet die kwaliteiten bezit die wij gehoopt hadden, niet aanvaardbaar. Als echter dat risico wordt teruggebracht, in die zin dat wij alsnog in onderling overleg de arbeidsovereenkomst omzetten naar een arbeidsovereenkomst voor zes maanden, dan achten wij dat risico wel aanvaardbaar.
(…)
Op 2 februari 2010 is tussen [eisende partij] en Kernhem een schriftelijke arbeidsovereenkomst tot stand gekomen voor de duur van zes maanden met en proeftijd van één maand. De ingangsdatum van de arbeidsovereenkomst is 4 januari 2010.
De vordering en het verweer
[eisende partij] vordert veroordeling van Kernhem tot:
- betaling binnen drie dagen na dit vonnis van het loon ad € 5.250,00 bruto per vier weken vanaf 1 juli 2010 tot de dag waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd;
- betaling binnen drie dagen na dit vonnis van de wettelijke verhoging van 50%;
- betaling binnen drie dagen na dit vonnis van de wettelijke rente over voornoemde bedragen vanaf de dag van verzuim;
- het in de gelegenheid stellen van [eisende partij] tot het verrichten van zijn werkzaamheden als commercieel medewerker op straffe van een dwangsom van € 2.500,00 per dag
- betaling van de kosten van deze procedure.
[eisende partij] legt aan zijn vordering ten grondslag de stelling dat de tweede arbeidsovereenkomst in strijd is met het bepaalde in artikel 7:652 BW. In feite heeft een verlenging van de proeftijd plaatsgevonden. De tweede overeenkomst is derhalve nietig. [eisende partij] vordert dan ook doorbetaling van het loon op grond van de eerste arbeidsovereenkomst.
Kernhem voert gemotiveerd verweer waarop hierna, waar nodig, wordt ingegaan.
De beoordeling
Het spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van de vordering van [eisende partij] (doorbetaling loon).
Kernhem voert aan dat geen sprake is van een ongeoorloofde verlenging van de overeengekomen proeftijd, enkel de duur van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is gewijzigd (bekort). Kernhem wijst erop dat een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd in feite ook als een proeftijd fungeert. De onzekerheid die dat met zich brengt is bekort door Kernhem, met uitdrukkelijke instemming van [eisende partij].
De kantonrechter oordeelt als volgt. Artikel 7:652 BW kent een gedifferentieerde, gemaximeerde proeftijd die afhankelijk is van de duur van de arbeidsovereenkomst. Uit de parlementaire geschiedenis (Kamerstukken I 1997/1998, 25 263, nr. 132b, p. 4) volgt dat de ratio achter de invoering van deze gedifferentieerde maximumduur van de proeftijd is dat de wetgever het niet wenselijk achtte de proeftijd langer te laten duren dan strikt noodzakelijk is. De reden daarvan is gelegen in het feit dat een werknemer in de proeftijd minimale rechten heeft, de werkgever kan de arbeidsovereenkomst in de proeftijd immers onder minimale motivering opzeggen. Dat is wezenlijk anders wanneer sprake is van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, die - behoudens tussentijdse opzegmogelijkheid die in casu echter niet is overeengekomen - in de overeengekomen periode eerst na tussenkomst van de rechter of een procedure bij het UWV kan worden beëindigd. Aan de motivering door de werkgever van de reden van opzegging worden wezenlijk hogere eisen gesteld. Het standpunt van Kernhem dat iedere arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd in feite een proeftijd inhoudt, zodat aan een wijziging van een overeenkomst voor bepaalde tijd geen betekenis in het kader van artikel 7:652 BW zou toekomen, volgt de kantonrechter dan ook niet.
In het onderhavige geval heeft Kernhem - zo is onweersproken en zo volgt ook uit haar brief van 2 februari 2010 - de tweede arbeidsovereenkomst aan [eisende partij] aangeboden om het functioneren van [eisende partij] over een langere periode te kunnen beoordelen. Kernhem achtte de overeengekomen proeftijd daartoe onvoldoende. Het staat Kernhem uiteraard vrij met een werknemer een arbeidsovereenkomst voor de duur van zes maanden overeen te komen om binnen die periode het functioneren van een werknemer te beoordelen. Daarmee is de door Kernhem gewenste flexibiliteit gewaarborgd. Voor de werknemer ontstaat met een dergelijke overeenkomst de zekerheid van een baan voor de duur van zes maanden.
In het onderhavige geval heeft Kernhem echter een arbeidsovereenkomst - gezien de aanvangsdatum met terugwerkende kracht - gewijzigd, althans vervangen, waarbij de overeengekomen arbeidsduur korter is dan de eerder overeengekomen duur van de arbeidsovereenkomst. De zekerheid van [eisende partij] bij een baan voor twaalf maanden is gewijzigd in de zekerheid voor zes maanden om Kernhem de gelegenheid te geven [eisende partij] te beoordelen als ware sprake van een proeftijd. Het daartoe overeenkomen van de tweede arbeidsovereenkomst zodat een kortere arbeidsovereenkomst ontstond die in feite fungeerde als langere proeftijd is in strijd met de hiervoor beschreven ratio van artikel 7:652 BW, zodat de arbeidsovereenkomst van 2 februari 2010 naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter nietig is.
Het feit dat [eisende partij] met de tweede arbeidsovereenkomst heeft ingestemd en aanvankelijk ook met de beëindiging van het dienstverband op grond van die overeenkomst, doet aan het vorenstaande niet af. [eisende partij] is voor de keuze gesteld tussen werkloos raken binnen enkele dagen en het tekenen van een arbeidsovereenkomst voor zes maanden. Gezien die omstandigheid is voorstelbaar dat hij met de wijziging heeft ingestemd. [eisende partij] heeft zich eerst enige tijd na de beëindiging heeft gerealiseerd dat de beëindiging niet rechtgeldig was. Gesteld noch gebleken is dat hij nadien niet onverwijld heeft geprotesteerd bij Kernhem, zodat die omstandigheid niet aan [eisende partij] kan worden tegengeworpen.
Voorshands moet op grond van het vorenstaande dan ook worden aangenomen dat tussen [eisende partij] en Kernhem nog immer (tot en met 4 januari 2011) een arbeidsovereenkomst bestaat. De kantonrechter acht gezien de stellingen van Kernhem niet aangewezen de door [eisende partij] gevorderde wedertewerkstelling toe te wijzen. Echter, indien Kernhem wenst dat [eisende partij] zijn werkzaamheden weer hervat, dient hij daaraan - behoudens arbeidsongeschiktheid - onmiddellijk gehoor te geven.
De loonvordering van [eisende partij] wordt toegewezen vanaf 1 juli 2010. [eisende partij] heeft weliswaar niet gewerkt nadien, doch is daartoe door Kernhem ook niet opgeroepen of in staat gesteld. Kernhem stelt ook dat zij de terugkeer van [eisende partij] niet geraden acht. De wettelijke verhoging wordt gematigd tot 15%. Eerst in deze procedure is immers de verschuldigdheid van het loon door Kernhem vastgesteld. Beide bedragen worden vermeerderd met de - onbetwiste - wettelijke rente
Kernhem wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten dragen.
De beslissing
De kantonrechter, rechtdoende als voorzieningenrechter
veroordeelt Kernhem tot betaling aan [eisende partij], binnen drie dagen na dit vonnis, van het loon ad € 5.250,00 bruto met emolumenten per vier weken vanaf 1 juli 2010 tot aan de dag waarop de tussen Kernhem en [eisende partij] gesloten arbeidsovereenkomst van 9 december 2009 rechtsgeldig zal zijn geëindigd;
veroordeelt Kernhem tot betaling van [eisende partij], binnen drie dagen na dit vonnis, van de wettelijke verhoging van 15% over de niet-tijdig voldane salarisbetalingen;
veroordeelt Kernhem tot betaling aan [eisende partij], binnen drie dagen na dit vonnis, van de wettelijke rente over de toegewezen bedragen vanaf de datum van verzuim tot de dag van algehele voldoening;
veroordeelt Kernhem in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van [eisende partij] begroot op € 87,93 aan dagvaardingskosten, € 208,00 aan vastrecht en € 400,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. P.A. Huidekoper en in het openbaar uitgesproken op