1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat het volgende vast.
1.4.
[eiseres sub 1] c.s. hebben [gedaagde] herhaaldelijk gesommeerd om - onder meer - zijn berichten te verwijderen. Partijen hebben daarover gecorrespondeerd, maar dit heeft niet tot een oplossing geleid.
2. [eiseres sub 1] c.s. vorderen, samengevat:
-
voor recht te verklaren dat de hierboven geciteerde uitlatingen onrechtmatig zijn jegens [eiseres sub 1] c.s.;
-
[gedaagde] te veroordelen tot betaling van de immateriële schade die [eiseres sub 1] c.s. hebben geleden, begroot op € 5.000,00;
-
[gedaagde] te bevelen om binnen 7 dagen na betekening van het vonnis de hierboven geciteerde berichten en tevens alle andere berichten op Facebook waarin [gedaagde] [eiseres sub 1] c.s. uitmaakt voor oplichter te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van een dwangsom;
-
[gedaagde] met onmiddellijke ingang te verbieden om zich op enigerlei wijze via Facebook of enig ander openbaar medium over [eiseres sub 1] c.s. uit te laten, in die zin dat de betreffende beweringen een of meer van de volgende elementen bevat:
* dat [eiseres sub 1] c.s. zich op enige manier schuldig zou maken aan oplichting;
* dat [eiseres sub 1] c.s. oplichters zijn;
* dat [eiseres sub 1] c.s. onder valse naam opereren,
althans zich uit te laten op een vergelijkbare wijze zoals in de hierboven geciteerde berichten, op straffe van een dwangsom;
[gedaagde] te bevelen een rectificatie te plaatsen die aan bepaalde voorwaarden voldoet, op straffe van een dwangsom;
[gedaagde] te veroordelen in de proceskosten.
3. [eiseres sub 1] c.s. leggen kort gezegd aan hun vorderingen ten grondslag dat [gedaagde] [eiseres sub 1] c.s. ten onrechte op Facebook heeft beschuldigd van oplichting. Hierdoor hebben zij schade geleden, aldus [eiseres sub 1] c.s.
4. [gedaagde] verweert zich en voert kort gezegd aan dat wel degelijk sprake is (geweest) van oplichting. Hij wilde voorkomen dat anderen daarvan slachtoffer werden. Hij heeft zijn berichten bovendien al op 12 juli 2024 verwijderd, aldus steeds [gedaagde] .
5. [gedaagde] vordert [eiseres sub 1] c.s. te veroordelen tot een immateriële schadevergoeding van € 5.000,00. [gedaagde] is gehuwd met een Thaise vrouw. Zij heeft een woning in Thailand en daar gaan zij samen wonen als [gedaagde] met pensioen gaat. Hij kan ernstige schade ondervinden van de melding die [eiseres sub 1] c.s. over hem hebben gedaan bij de Thaise autoriteiten, aldus steeds [gedaagde] .
6. [eiseres sub 1] c.s. verweert zich door er op te wijzen dat zij alleen in Nederland en niet in Thailand aangifte tegen [gedaagde] hebben gedaan. Daar kan hij in Thailand dus geen schade van ondervinden, aldus [eiseres sub 1] c.s.
7. Op de (nadere) standpunten van partijen in conventie en reconventie wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
In conventie en in reconventie
8. [gedaagde] woont in [woonplaats]. Hij is in de procedure verschenen en heeft de rechtsmacht van de Nederlandse rechter niet betwist. De Nederlandse rechter heeft dus rechtsmacht.1Ter zitting hebben partijen bevestigd dat deze kantonrechter bevoegd is en dat Nederlands recht op hun geschil van toepassing is.
9. Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie worden deze gezamenlijk behandeld.
Juridisch kader
10. Een ieder heeft het recht om zijn mening te uiten. Dat betekent ook dat iemand de vrijheid heeft kritiek te uiten en zich op negatieve wijze over een ander uit te laten, ook als die uitlatingen een beschuldiging aan het adres van de ander inhouden. De vrijheid van meningsuiting kent echter grenzen in het geval daarmee iemands eer en goede naam op onrechtmatige wijze wordt aangetast. Het antwoord op de vraag welke van deze grondrechten in een concreet geval zwaarder weegt, is afhankelijk van alle relevante omstandigheden van het geval. Bij deze afweging komt in beginsel geen voorrang toe aan een van beide grondrechten en spelen de volgende omstandigheden een rol:2
-
de aard van de gepubliceerde verdenkingen en de ernst van de te verwachten gevolgen voor degene op wie de uitlatingen betrekking hebben;
-
de ernst - bezien vanuit het algemeen belang - van de misstand welke de uitlatingen aan de kaak beogen te stellen;
-
de mate waarin ten tijde van de uitlatingen deze steun vonden in het toen beschikbare feitenmateriaal;
-
e inkleding van de uitlatingen, gezien in verhouding tot de hiervoor bedoelde factoren;
-
de mate van waarschijnlijkheid dat het nagestreefde doel ook op een andere, voor de wederpartij minder schadelijke, manier bereikt had kunnen worden.
Zijn de uitlatingen onrechtmatig?
11. Volgens [gedaagde] zijn de door hem op Facebook geplaatste berichten niet onrechtmatig. Hij wijst er in dat kader onder meer op dat [eiser sub 2] de berichten niet onder zijn eigen naam - maar onder de naam [eiser sub 2] - heeft geplaatst, dat [eiser sub 2] zich daarbij voordeed als klant, terwijl hij eigenlijk eigenaar is, en dat de vereiste wettelijke vermeldingen op de site van het bedrijf ontoereikend waren. Ook voert hij onder meer aan dat van een gevestigd bedrijf met jaren expertise geen sprake is, dat de website ten onrechte vermeldt dat [eiser sub 2] al jaren in [woonplaats] woont en dat het zeer onwaarschijnlijk is dat een niet-Thai een bedrijf in [woonplaats] exploiteert.
12. De kantonrechter volgt [gedaagde] echter niet en oordeelt dat de door [gedaagde] geplaatste berichten zoals geciteerd in rov. 1.2 hierboven onrechtmatig zijn. Dat wordt als volgt toegelicht.
13. Het staat [gedaagde] in beginsel vrij om zijn persoonlijke mening en zorgen publiekelijk te uiten, maar hij is daarbij wel aan zekere grenzen van betamelijkheid gebonden. [gedaagde] heeft die grenzen in dit geval overtreden. [gedaagde] heeft [eiseres sub 1] c.s. publiekelijk en herhaaldelijk beschuldigd van (het strafbare feit van) oplichting, zonder dat een onafhankelijke rechter heeft geoordeeld dat daarvan sprake is en zonder dat [gedaagde] concrete feiten en omstandigheden heeft aangevoerd, waaruit objectief kan worden vastgesteld dat [eiseres sub 1] c.s. zich schuldig hebben gemaakt aan oplichting.
14. De door [gedaagde] aangevoerde omstandigheden maken dat niet anders. Het staat vast dat [eiser sub 2] niet onder zijn volledige naam berichten op Facebook plaatste. Ook is niet in geschil dat in het begin niet alle gegevens correct op de website stonden. [eiseres sub 1] c.s. hebben dat erkend en verklaard dit later alsnog te hebben aangepast. Verder hebben [eiseres sub 1] c.s. niet weersproken dat [eiser sub 2] zich heeft voorgedaan als klant, terwijl hij eigenlijk eigenaar is. Weliswaar kon [gedaagde] in die omstandigheden aanleiding zien om kritische vragen te stellen en mocht hij daar dus ook zijn zorgen over uiten, maar het publiekelijk uitmaken voor oplichter en oplichting gaat verder dan dat en in dit geval te ver.
15. Daarbij is ook van belang dat het vaststaat dat [gedaagde] zelf geen zaken met [eiseres sub 1] c.s. heeft gedaan. Dat anderen slachtoffer zouden zijn geworden van de door [gedaagde] vermoede oplichting, is evenmin gebleken. Bovendien blijkt uit de door partijen overgelegde uittreksels uit de Kamer van Koophandel dat kan en kon worden opgemaakt wie de vennoten van [eiseres sub 1] zijn en waar de onderneming is gevestigd. Tot slot deed het door [eiser sub 2] op Facebook gebruikte alias, waarbij hij berichten plaatste onder zijn voornaam ([eiser sub 2]) en woonplaats ([woonplaats]), er niet aan af dat herleidbaar was dat híj daar achter zat. Dit volgt alleen al uit het feit dat [gedaagde] dat zelf in zijn berichten op Facebook ook benoemt.
Welke vorderingen zijn toewijsbaar?
16. De geplaatste berichten op Facebook zijn dus onrechtmatig. De gevorderde verklaring voor recht daarover is toewijsbaar. Omdat de berichten onrechtmatig zijn, moeten zij worden verwijderd. Namens [gedaagde] is weliswaar aangevoerd dat hij die berichten al heeft verwijderd, maar hij heeft dit niet met stukken onderbouwd en [eiseres sub 1] c.s. hebben dat gemotiveerd weersproken. De vordering tot het verwijderen en verwijderd houden van de berichten is daarom eveneens toewijsbaar. Als prikkel tot nakoming zal aan die veroordeling een dwangsom worden verbonden, met dien verstande dat die zal worden gematigd en gemaximeerd. Als [gedaagde] de berichten al heeft verwijderd of dit tijdig alsnog doet, is hij geen dwangsommen verschuldigd.
17. Het gevorderde verbod om zich “op enigerlei” wijze over [eiseres sub 1] c.s. uit te laten zou een te vergaande inperking van de vrijheid van meningsuiting opleveren en wordt daarom afgewezen. De gevorderde rectificatie wordt eveneens afgewezen. Het in dit vonnis uitgesproken oordeel dat de bestreden uitlatingen onrechtmatig zijn en verwijderd moeten blijven, wordt als remedie voor het onrechtmatige handelen voldoende geacht.
18. De over en weer gevorderde immateriële schadevergoedingen worden als onvoldoende onderbouwd eveneens afgewezen. Beide partijen hebben namelijk onvoldoende concreet gemaakt waar die (vermeende) schade dan uit bestaat en hoe hoog die is. De drie e-mails die [eiseres sub 1] c.s. in dat kader heeft overgelegd, zijn tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan ter zitting door [gedaagde] onvoldoende specifiek. Op zijn beurt heeft ook [gedaagde] onvoldoende duidelijk gemaakt dat hij schade lijdt in Thailand. [eiseres sub 1] c.s. hebben ter zitting immers onweersproken aangevoerd dat zij in Thailand geen aangifte tegen hem hebben gedaan.
19. Omdat [gedaagde] in conventie grotendeels in het ongelijk is gesteld, moet hij de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiseres sub 1] c.s. worden begroot op:
griffierecht € 496,00
explootkosten € 135,97
salaris gemachtigde € 542,00
nakosten € 68,00
totaal inclusief, voor zover van toepassing, btw € 1.241,97
20. De proceskosten in reconventie zullen worden gecompenseerd, in de zin dat ieder van de partijen de eigen kosten draagt.
I. verklaart voor recht dat de uitlatingen van [gedaagde] zoals geciteerd in rechtsoverweging 1.2 onrechtmatig zijn jegens [eiseres sub 1] c.s.;
II. beveelt [gedaagde] om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis die berichten en tevens alle andere berichten op Facebook waarin hij [eiseres sub 1] c.s. voor oplichter uitmaakt, te verwijderen en verwijderd te houden, op verbeurte van een dwangsom van € 100,- per dag of een gedeelte van een dag dat [gedaagde] niet of niet volledig aan dat bevel voldoet, met een maximum van € 5.000,-;
III. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.241,97, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
IV. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
V. wijst af het meer of anders gevorderde;
VI. wijst de vordering af;
VII. compenseert de proceskosten in de zin dat ieder van de partijen de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.B Cramwinckel, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.