Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 18 juli 2024.
2. De heffingsambtenaar heeft aan eiser op 29 februari 2024 een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting opgelegd. Omdat eiser deze naheffingsaanslag niet heeft betaald, heeft de heffingsambtenaar op 23 april 2024 een aanmaning aan eiser gestuurd en daarbij aanmaningskosten in rekening gebracht. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de aanmaning. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
3. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
4. De rechtbank heeft het beroep op 27 februari 2025 op een zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: J.A. Deckers als waarnemer van de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de heffingsambtenaar. Eiser was niet aanwezig.
Beoordeling door de rechtbank
5. De rechtbank beoordeelt de aan eiser gestuurde aanmaning. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
6. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is de aanmaning ten onrechte verstuurd?
7. Volgens eiser is er ten onrechte een aanmaning wegens het niet betalen van de naheffingsaanslag aan hem verstuurd, omdat de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag nooit op juiste wijze kenbaar heeft gemaakt. Volgens eiser blijkt uit de stukken niet dat de naheffingsaanslag in de digitale berichtenbox van MijnOverheid is geplaatst en is ook niet duidelijk of die berichtenbox met terugwerkende kracht kan worden aangepast. Eiser stelt dat hij niet van de naheffingsaanslag op de hoogte is gebracht via een e-mailnotificatie of vergelijkbare melding. Niet kan zonder meer worden volgehouden dat de naheffingsaanslag eiser heeft bereikt.1 Van eiser kan niet worden verwacht dat hij iedere dag inlogt. Dat niet meer te achterhalen is hoe het zit met de melding, moet volgens eiser in zijn voordeel uitpakken.2
8. Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank licht dat als volgt toe. De twee uitspraken waar eiser naar verwijst, gaan over de vraag of termijnoverschrijding in bezwaar verschoonbaar moet worden geacht. De vraag die hier aan de orde is, is of de naheffingsaanslag op de juiste wijze is bekendgemaakt en er daarom – bij het uitblijven van betaling – kan worden aangemaand.
9. Uit artikel 3:40 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt dat een besluit niet in werking treedt voordat het is bekendgemaakt. Uit artikel 3:41, eerste lid, van de Awb volgt dat bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager. In artikel 2:14, eerste lid, van de Awb is bepaald dat een bestuursorgaan een bericht dat tot een of meer geadresseerden is gericht, elektronisch kan verzenden, voor zover de geadresseerde kenbaar heeft gemaakt dat hij langs deze weg voldoende bereikbaar is.
10. De heffingsambtenaar heeft de verzendadministratie overgelegd en toegelicht dat hieruit blijkt dat eiser heeft aangegeven elektronisch bereikbaar te zijn en dat de naheffingsaanslag in de berichtenbox van eiser is geplaatst. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar dat met de overgelegde verzendadministratie voldoende aannemelijk gemaakt. Eiser heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd die het vermoeden van de ontvangst van de naheffingsaanslag ontzenuwen. Het al dan niet ontvangen van een e-mailnotificatie, is niet van invloed op het tijdstip van bekendmaking van de naheffingsaanslag.3 Bovendien is het de verantwoordelijkheid van eiser om zijn berichtenbox te controleren op nieuwe e-mailberichten of de emailnotificatie aan te zetten. Als eiser dat verzuimt, moet dat voor zijn rekening en risico komen.4
11. Dat betekent dat de naheffingsaanslag op de juiste wijze bekendgemaakt is en de heffingsambtenaar bevoegd was een aanmaning te versturen.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Delstra, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. Adriaanse, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2025.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Amsterdam waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen (https://mijn.rechtspraak.nl/keuze)” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Amsterdam vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.