vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
zaaknummer / rolnummer: C/13/733302 / HA ZA 23-429
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LARENDAEL PARTICIPATIES B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
advocaat mr. M.S. Houweling,
1. de naamloze vennootschap
HAVENBEDRIJF AMSTERDAM N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. M.F. Mesu-Abbekerk,
2. de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE AMSTERDAM,
zetelend te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
en de op grond van artikel 118 Rv opgeroepen partij:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DECOM AMSTERDAM B.V.,
gevestigd te Haarlemmermeer,
advocaat mr. J.A.M.A. Sluysmans.
Eiseres zal hierna Larendael worden genoemd. Gedaagden zullen hierna het Havenbedrijf en de Gemeente worden genoemd. De op grond van artikel 118 Rv opgeroepen partij zal hierna Decom worden genoemd.
De zaak en de beslissing in het kort
Deze zaak gaat over het Complex Westhaven (ook wel ADM-haven genoemd) in Amsterdam. Behalve deze zaak heeft Larendael nog twee andere civiele procedures aangespannen over de ADM-haven. In die twee andere procedures (met de zaaknummers HA ZA 23-426 en HA ZA 23-586) doet de rechtbank in twee afzonderlijke vonnissen vandaag ook uitspraak.
De ADM-haven (deels land en deels water) bestaat uit drie terreinen. Larendael is sinds augustus 2021 eigenaar van terrein I. De terreinen II en III, waarvan de Gemeente voor het grootste deel eigenaar is, zijn in erfpacht uitgegeven aan het Havenbedrijf.
In deze zaak gaat het vooral om aanmeervoorzieningen voor kegelschepen die door het Havenbedrijf in terrein II in het verleden zijn aangelegd. Kegelschepen staken daarbij met hun achterstevens uit in het water van terrein I van Larendael. Larendael vindt dat daarmee inbreuk is gemaakt op haar eigendomsrecht en wil dat er een verbod komt op dit gebruik. De rechtbank oordeelt dat Larendael bij de huidige stand van zaken geen belang meer heeft bij deze vordering. Het overliggen op terrein I doet zich niet meer voor en zal zich ook in de toekomst niet meer gaan voordoen. De vorderingen van Larendael worden daarom afgewezen. Wel wordt het Havenbedrijf in de proceskosten veroordeeld, omdat het omstreden gebruik pas is gestopt, nadat hiertegen door Larendael was opgekomen.
2 De feiten
2.1.
Vanaf 1956 heeft de toenmalige Amsterdamsche Droogdok-Maatschappij N.V. (hierna: ADM) met de Gemeente gesprekken gevoerd over de realisatie van een scheepswerf op een locatie die thans ook wel bekend staat als het Complex Westhaven of als ADM-haven. Die scheepswerf is er gekomen: begin jaren zestig van de vorige eeuw heeft ADM – vooruitlopend op een eigendomsverwerving en met instemming van de Gemeente – ter plaatse een haven gerealiseerd.
2.2.
Bij akte van 26 februari 1970 (hierna: de Akte van 1970) heeft de Gemeente aan ADM een terrein in het Complex Westhaven geleverd. In de Akte van 1970 is dit terrein aangeduid als terrein I. Twee naastgelegen terreinen in het Complex Westhaven, die ADM niet in eigendom verwierf, zijn in de Akte van 1970 aangeduid als de terreinen II en III.
2.3.
In de Akte van 1970 zijn ten laste van de terreinen II en III, voor zover de Gemeente daarvan toen eigenaar was, erfdienstbaarheden gevestigd ten gunste van terrein I, waaronder het recht voor de koper van terrein I om door de terreinen II en III te varen. Via de terreinen II en III heeft terrein I toegang tot het Noordzeekanaal.
2.4.
Artikel 14 van de Akte van 1970 bepaalt onder meer dat de koper, indien de Havenmeester dit nodig voorkomt, toestaat, dat aan tijdelijk ongebruikte delen van terrein I zeeschepen of schuiten aanleggen, die niet voor het bedrijf van de koper zijn bestemd. Artikel 22 van de Akte van 1970 bepaalt dat onder meer artikel 14 als kettingbeding bij elke verdere overdracht van terrein I moet worden opgenomen.
2.5.
Aan de Akte van 1970 is de volgende tekening gehecht, met daarop in het midden terrein I (rood omlijnd), daarboven terrein II (bruin omlijnd) en rechts daarvan terrein III (geel omlijnd) weergegeven.
2.6.
In 2008 zijn door de Gemeente in het water van terrein II openbare ligplaatsen gerealiseerd waar kegelschepen kunnen afmeren. Ten behoeve daarvan zijn twee afmeerpalen in terrein I geplaatst. Kegelschepen zijn binnenvaartschepen (tankers) waarmee gevaarlijke of schadelijke stoffen kunnen worden vervoerd. De meeste kegelschepen in de Amsterdamse haven vervoeren fossiele brandstoffen. Om die reden mogen kegelschepen enkel worden aangemeerd aan speciaal daarvoor aangewezen openbare ligplaatsen.
2.7.
In 2013 heeft de Gemeente de terreinen II en III grotendeels in erfpacht uitgegeven aan het Havenbedrijf. Op terrein III heeft het Havenbedrijf haar kantoorgebouw.
2.8.
In 2018 zijn in het water van terrein III vier openbare ligplaatsen voor duwbakken gerealiseerd. De aanmeervoorzieningen voor de duwbakken, bestaande uit afmeerpalen, bevinden zich in het water van terrein III, meer specifiek in het gedeelte dat door de Gemeente in erfpacht is uitgegeven aan het Havenbedrijf.
2.9.
Op onderstaande tekening zijn boven in het midden de openbare ligplaatsen voor de kegelschepen en aanmeerpalen die in terrein II staan en rechts de openbare ligplaatsen voor de duwbakken in terrein III weergegeven.
2.10.
Bij besluit van 24 januari 2019 heeft de Havenmeester van de Gemeente (hierna: de Havenmeester) op grond van de toen geldende Regionale Havenverordening Noordzeekanaalgebied (hierna: de Havenverordening 2012) een Besluit aanwijzing operationele ruimte (hierna: BAOR) genomen, waarbij in terrein III operationele ruimten zijn aangewezen voor vier ligplaatsen voor duwbakken. In de BAOR van 24 januari 2019 is verder bepaald dat deze ligplaatsen alleen mogen worden gebruikt door duwbakken en dat het ter plaatse verboden is om te ankeren.
2.11.
Bij besluit van 6 februari 2019 heeft de Havenmeester op grond van de Havenverordening 2012 tevens een BAOR genomen voor de ligplaatsen van de kegelschepen. De operationele ruimten voor deze ligplaatsen zijn deels in terrein II en deels in terrein I gesitueerd.
2.12.
Toenmalig eigenaar van terrein I, Chidda c.s., heeft tegen beide BAORs bezwaar gemaakt. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: het college) heeft die bezwaren ongegrond verklaard. Chidda c.s. is daartegen in beroep gegaan. Bij uitspraak van 17 mei 2022 heeft deze rechtbank, afdeling bestuursrecht, het BAOR voor de kegelschepen op terrein II vernietigd en het BAOR voor de duwbakken op terrein III in stand gelaten. Tegen de vernietiging van het BAOR voor de kegelschepen is het college in hoger beroep gegaan. Deze procedure loopt nog.
2.13.
Bij akte van 25 augustus 2020 heeft Chidda c.s. een gedeelte van terrein I (te weten het perceel kadastraal bekend gemeente Sloten (Noord-Holland), sectie K, nr. 4492) in erfpacht uitgegeven aan Decom. De erfpacht is met terugwerkende kracht ingegaan op 1 mei 2020 en geldt voor 100 jaar.
2.14.
Chidda c.s. heeft bij akte van levering van 30 augustus 2021 het eigendom van terrein I overgedragen aan Larendael.
2.15.
Het Havenbedrijf heeft onderstaande luchtfoto overgelegd van het Complex Westhaven op 14 september 2021, waarop ook de terreinen I (verticale arcering), II (puntarcering) en III (kruisarcering) zijn ingetekend. In terrein II is een kegelschip zichtbaar waarvan de achtersteven overligt in het door Larendael aan Decom in erfpacht uitgegeven gedeelte van terrein I en rechts zijn in terrein III liggende duwbakken zichtbaar.
2.16.
Larendael heeft het plan om het Complex Westhaven te herontwikkelen tot een Superyacht Tech Campus, een scheepswerf met aanverwante voorzieningen, waaronder overdekte droogdokken en woningen.
2.17.
In september 2021 heeft Larendael het Havenbedrijf gesommeerd ieder gebruik van het water in het Complex Westhaven te staken, waaronder het gebruik voor het afmeren van vaartuigen.
2.18.
In een brief aan Larendael van 28 september 2021 heeft het Havenbedrijf meegedeeld geen gehoor te zullen gegeven aan de sommatie van Larendael, maar dat om verdere escalatie te voorkomen de Havenmeester ervoor zal zorgen dat uiterlijk 1 oktober 2021 de westelijke steiger voor kegelschepen in terrein II uit de openbaarheid zal worden gehaald, dat daar een afmeerverbod zal gaan gelden en dat het gebruik van de westzijde van de oostelijke steiger zal worden beperkt tot een afmeerbreedte van 25 meter zodat de achterstevens van daar afgemeerde kegelschepen niet meer in terrein I kunnen komen.
2.19.
Larendael heeft in een brief aan het Havenbedrijf van 6 oktober 2021 meegedeeld dat als op 8 oktober 2021 het gebruik van de ADM-haven niet volledig is gestaakt en de afmeer- en ligplaatsvoorzieningen niet zijn verwijderd, Larendael de afgemeerde schepen en de afmeer- en ligplaatsvoorzieningen zal (laten) verwijderen. Naar aanleiding daarvan heeft de Havenmeester ook een afmeerverbod ten aanzien van de oostelijke steiger voor de kegelschepen in terrein II aangekondigd en afmeerpalen in terrein I laten verwijderen.
2.20.
Bij verkeersbesluit van 22 april 2022 heeft de Havenmeester het deel van terrein I dat water is met ingang van 16 december 2022 aangemerkt als werkgebied, verboden voor de scheepvaart. Dit verbod geldt niet voor schepen die werkzaamheden uitvoeren ten behoeve van de inrichting van terrein I.
2.21.
Sinds 28 oktober 2022 is Larendael enig aandeelhouder van Decom.
2.22.
Larendael is op enig moment gestart met de demping van een deel van het water in terrein I. Onderstaande luchtfoto’s zijn een vergelijking tussen de situatie in 2019 en die in 2024.
4 De beoordeling
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat Larendael geen concreet en actueel belang heeft bij haar vorderingen. Het overliggen in terrein I van in terrein II en III aangemeerde kegelschepen en duwbakken vindt niet (meer) plaats. Bij de huidige situatie bestaat dan geen belang bij beantwoording van de vraag of dat overliggen onrechtmatig is tegenover Larendael. De rechtbank legt dat hierna uit.
Ligplaatsen kegelschepen in terrein II
4.2.
Niet in geschil is dat in het verleden, toen de ligplaatsen voor de kegelschepen in terrein II nog in gebruik waren, de achterstevens van die kegelschepen in terrein I kwamen te liggen. Die situatie doet zich inmiddels niet meer voor.
4.3.
Larendael heeft niet betwist dat sinds eind 2021 een tijdelijk en vanaf april/maart 2023 een permanent afmeerverbod geldt voor de ligplaatsen van kegelschepen in terrein II. Daarnaast geldt op grond van het verkeersbesluit van april 2022 een algemeen verbod voor de scheepvaart op het water op terrein I. Als gevolg van deze verboden is het voor kegelschepen dus niet toegestaan om aan te leggen aan de ligplaatsen in terrein II of over te liggen in terrein I. Het Havenbedrijf heeft in dat kader aangevoerd dat zij dit verbod ook actief handhaaft en dat in de periode van 22 maart 2023 tot en met half november 2024 slechts twee kegelschepen in terrein II hebben gelegen en dat die schepen meteen na ontdekking daarvan door haar zijn weggestuurd. Het Havenbedrijf faciliteert dus niet meer dat kegelschepen aanliggen op de ligplaatsen in terrein II. De situatie dat die kegelschepen vanuit terrein II overliggen in terrein I, alsmede de daardoor door Larendael gestelde hinder in de ontwikkeling van terrein I, doet zich dus op dit moment niet meer voor.
4.4.
Daar komt bij dat als gevolg van het dempen van een deel van het water van terrein I door Larendael het voor kegelschepen vooralsnog feitelijk onmogelijk is geworden om aan de westelijke steiger in terrein II aan te liggen en dus ook om van daaruit over te liggen in terrein I. Voor de oostelijke steiger in terrein II geldt dat het Havenbedrijf heeft verklaard geen gebruik meer te willen maken van die ligplaats, althans niet zoals die thans aanwezig is. Het Havenbedrijf heeft met de door haar overgelegde schetsen van een nieuw ontwerp van de ligplaatsen in terrein II, waarbij de kegelschepen parallel aan de Stromboliweg op de strekdam komen te liggen, voldoende onderbouwd dat als het ligplaatsverbod voor terrein II in de toekomst mocht worden opgeheven, die ligplaats dan zo zal zijn ingericht dat overliggen op terrein I vanaf de oostelijke steiger niet meer zal plaatsvinden. Het Havenbedrijf heeft daarmee voldoende onderbouwd dat de door Larendael gestelde onrechtmatigheid zich dus ook in de toekomst vanuit terrein II niet zal voordoen.
4.5.
Ten slotte begrijpt de rechtbank de tijdens de mondelinge behandeling namens het Havenbedrijf gedane mededelingen als een toezegging dat in de toekomst eventuele ligplaatsen en aanmeervoorzieningen voor kegelschepen in terrein II nooit meer zodanig zullen worden ingericht dat die kegelschepen overliggen in terrein I.
Ligplaatsen duwbakken in terrein III
4.6.
Voor de ligplaatsen van de duwbakken in terrein III geldt dat Larendael, tegenover de gemotiveerde betwisting door het Havenbedrijf en de Gemeente, onvoldoende heeft onderbouwd dat duwbakken vanuit de ligplaats in terrein III overliggen in terrein I. Omdat die situatie zich niet voordoet en ook niet is gesteld of gebleken dat dit zich zal voordoen in de toekomst, bestaat ook in zoverre geen belang bij de gevorderde verklaring voor recht.
4.7.
De gevorderde verklaring voor recht wordt afgewezen. De overige vorderingen van Larendael, die met die gevorderde verklaring voor recht samenhangen, zijn om dezelfde redenen niet toewijsbaar. De rechtbank komt aan bespreking van de overige standpunten van partijen dan ook niet toe.
4.8.
De rechtbank ziet, ondanks dat de vorderingen van Larendael worden afgewezen, aanleiding om het Havenbedrijf te veroordelen in de proceskosten. Daarbij is het volgende van belang. De wijze waarop de operationele ruimte voor ligplaatsen destijds is aangewezen en de wijze waarop aanlegvoorzieningen zijn aangelegd, had tot gevolg dat kegelschepen die aanlegden op terrein II structureel overstaken in het terrein van Larendael. Uit het vonnis van vandaag in de zaak met nummer HA ZA 23-586 volgt dat Larendael dit gebruik door het Havenbedrijf niet hoefde te dulden. Het gebruik is inmiddels gestopt, maar wel pas nadat Larendael het Havenbedrijf hierop had aangesproken. Het belang van Larendael bij haar vorderingen is komen te vervallen doordat het Havenbedrijf tijdens deze procedure feitelijk aan Larendael tegemoet is gekomen. De rechtbank ziet in deze omstandigheden aanleiding om het Havenbedrijf te veroordelen in de proceskosten van Larendael.
4.9.
De proceskosten van Larendael worden begroot op:
- dagvaarding € 106,73
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat € 1.228,00 (2 punten × € 614,00)
- nakosten € 178,00 (plus de verhoging als vermeld in de beslissing)
Totaal € 2.188,73
4.10.
De wettelijke rente over de proceskosten is toewijsbaar als vermeld onder de beslissing. De proceskostenveroordeling zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
4.11.
De rechtbank ziet aanleiding de proceskosten tussen Larendael en de Gemeente te compenseren, in die zin dat zij elk de eigen kosten dragen.
4.12.
Er is geen aanleiding om een proceskostenveroordeling ten gunste of ten laste van Decom uit te spreken.
5 De beslissing
De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt het Havenbedrijf in de proceskosten van Larendael, vastgesteld op € 2.188,73, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als het Havenbedrijf niet tijdig aan deze proceskostenveroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet het Havenbedrijf € 92,00 extra betalen, plus de kosten van de betekening,
5.3.
veroordeelt het Havenbedrijf in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
5.4.
compenseert de proceskosten tussen Larendael en de Gemeente, in die zin dat ieder de eigen kosten draagt,
5.5.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de veroordelingen in 5.2 en 5.3 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.T. Kruis, mr. Q.R.M. Falger en mr. R.C.J. Hamming, rechters, bijgestaan door mr. P.J. van Vliet, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2025.1