Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBAMS:2025:1492

Rechtbank Amsterdam
12-03-2025
12-03-2025
C/13/733297 / HA ZA 23-426
Civiel recht
Eerste aanleg - meervoudig

Geschil over de ADM-haven tussen de eigenaar van een deel van de ADM-haven en de gemeente Amsterdam en het Havenbedrijf. De rechtbank doet uitspraak in drie verschillende zaken. In deze zaak het om de rechten en het gebruik van de ADM-haven. De ADM-haven (deels land en deels water) bestaat uit drie terreinen. De eisende partij is sinds augustus 2021 eigenaar van terrein I. Zij wil in de ADM-haven een moderne scheepswerf realiseren. Daartoe wil zij ook een deel van de terreinen II en III tot water vergraven en bebouwen. Zij beroept zich daarbij op een notariële akte uit 1970. De gemeente Amsterdam (als eigenaar van het grootste deel van de terreinen II en III) en het Havenbedrijf (als erfpachter) verzetten zich daartegen. De rechtbank is van oordeel dat de in de akte van 1970 gevestigde erfdienstbaarheden de eigenaar van terrein I niet het recht geven om de terreinen II en III te vergraven of te bebouwen. De daartoe strekkende vorderingen van de eigenaar van terrein I worden afgewezen.

Rechtspraak.nl

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Civiel recht

zaaknummer / rolnummer: C/13/733297 / HA ZA 23-426

Vonnis van 12 maart 2025

in de zaak van

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

LARENDAEL PARTICIPATIES B.V.,

gevestigd te Amsterdam,

eiseres in conventie,

verweerster in reconventie,

advocaat mr. M.S. Houweling,

tegen

1. de publiekrechtelijke rechtspersoon

GEMEENTE AMSTERDAM,

zetelend te Amsterdam,

gedaagde in conventie,

advocaat mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,

2. de naamloze vennootschap

HAVENBEDRIJF AMSTERDAM N.V.,

gevestigd te Amsterdam,

gedaagde in conventie,

eiseres in reconventie

advocaat mr. M.F. Mesu-Abbekerk.

en de op grond van artikel 118 Rv opgeroepen partijen:

1. de publiekrechtelijke rechtspersoon

DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, Directoraat-generaal Rijkswaterstaat),

zetelend te Den Haag,

advocaat mr. A.C.M. Remmé,

2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

RAILINFRATRUST B.V.,

gevestigd te Utrecht,

advocaat mr. M.F. Mesu-Abbekerk

3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

SVITZER EUROMED B.V.,

gevestigd te IJmuiden,

advocaat mr. K. Keij,

4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

DE KOPEREN PLOEG B.V.,

gevestigd te Amsterdam,

advocaat mr. K. Keij,

5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

HAVENWIND B.V.,

gevestigd te Heemskerk,

advocaat mr. K. Keij,

6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

DECOM AMSTERDAM B.V.,

gevestigd te Haarlemmermeer,

advocaat mr. M.S. Houweling.

Eiseres zal hierna Larendael worden genoemd. De gedaagde partijen zullen hierna de Gemeente en het Havenbedrijf worden genoemd. De op grond van artikel 118 Rv opgeroepen partijen zullen hierna de Staat, Railinfratrust, Svitzer Euromed, De Koperen Ploeg, Havenwind en Decom worden genoemd.

De zaak en de beslissing in het kort

Deze zaak gaat over het Complex Westhaven (ook wel ADM-haven genoemd) in Amsterdam. Behalve deze zaak heeft Larendael nog twee andere civiele procedures aangespannen over de ADM-haven. In die twee andere procedures (met de zaaknummers HA ZA 23-429 en HA ZA 23-586) doet de rechtbank in twee afzonderlijke vonnissen vandaag ook uitspraak.

De ADM-haven (deels land en deels water) bestaat uit drie terreinen. Larendael is sinds augustus 2021 eigenaar van terrein I. De terreinen II en III, waarvan de gemeente Amsterdam voor het grootste deel eigenaar is, zijn in erfpacht uitgegeven aan het Havenbedrijf. Larendael wil in de ADM-haven een Superyacht Tech Campus realiseren en wil daartoe ook een deel van de terreinen II en III vergraven tot water. Daarbij beroept Larendael zich op een notariële akte uit 1970 waarbij de Gemeente terrein I heeft verkocht aan ADM, de eerdere eigenaar van terrein I. In die akte zijn aan ADM als koper van terrein I een aantal rechten verleend.

In deze zaak gaat het om de rechten in en het gebruik van de ADM-haven. Zo is de vraag aan de orde of Larendael het recht heeft om een deel van de terreinen II en III tot water te vergraven en of Larendael op de terreinen II en III ook mag bouwen. De rechtbank komt tot het oordeel dat de in de akte van 1970 gevestigde erfdienstbaarheden Larendael niet het recht geven om de terreinen II en III te vergraven of te bebouwen. Daarnaast heeft Larendael gevorderd dat de voor terrein I geldende bestemming als scheepswerf wordt aangepast. De rechtbank komt tot het oordeel dat er onvoldoende reden is voor een dergelijke aanpassing. Dat betekent dat Larendael gebonden is aan de bestemming als scheepswerf. Alle vorderingen van Larendael worden afgewezen.

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • -

    het vonnis in incident van 10 januari 2024, met de daarin genoemde processtukken,

  • -

    de exploten van 22 en 23 januari 2024 waarbij de Staat, Decom, Havenwind, Svitzer Euromed, De Koperen Ploeg en Railinfratrust als derde partijen zijn opgeroepen,

  • -

    de conclusie van antwoord in reconventie van Larendael,

  • -

    de conclusie van antwoord na interventie van de Staat,

  • -

    de conclusie van antwoord na oproeping ex artikel 118 Rv van Havenwind, met de daarin genoemde producties,

  • -

    de conclusie van antwoord na oproeping ex artikel 118 Rv van Svitzer Euromed, met de daarin genoemde productie,

  • -

    de conclusie van antwoord na oproeping ex artikel 118 Rv van De Koperen Ploeg, met de daarin genoemde producties,

  • -

    de conclusie van antwoord na oproeping ex artikel 118 Rv van Railinfratrust, met de daarin genoemde producties,

  • -

    het tussenvonnis van 15 mei 2024, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,

  • -

    het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 25 november 2024, met de daarin genoemde processtukken.

1.2.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De feiten

2.1.

De Amsterdamsche Droogdok-Maatschappij N.V. (hierna: ADM) heeft vanaf medio jaren vijftig van de vorige eeuw gesproken met de Gemeente over het verwerven van een deel van het Complex Westhaven te Amsterdam.

2.2.

In de Westhaven waren ook plannen voor een spoorwegtunnel, autotunnel en verbreding van het Noordzeekanaal. Daar moest door de Gemeente bij de verkoop van het terrein rekening mee worden gehouden. Daarnaast diende de Gemeente, om tot levering over te kunnen gaan, eerst nog enkele delen van het door ADM beoogde terrein te verwerven van diverse derde partijen.

2.3.

De onderstaande luchtfoto toont de situatie ter plaatse in 1958, waarbij het door ADM te verwerven terrein nog geheel land is.

2.4.

Op 19 mei 1958 is een conceptkoopovereenkomst opgesteld waarin in artikel 3 door de Gemeente aan ADM de bevoegdheid werd verleend om gedeelten van het te kopen terrein tot water te vergraven, alsmede om een aangegeven gedeelte van de Noordzeekanaaldijk te verwijderen.

2.5.

Op 10 juni 1959 is een aangepaste conceptkoopovereenkomst opgesteld waarin het door ADM te kopen terreingedeelte is aangeduid als terrein I en twee naastgelegen terreinen, die niet bij ADM in eigendom zouden komen, als de terreinen II en III. In deze conceptkoopovereenkomst is door de Gemeente in artikel 4 aan ADM de bevoegdheid verleend om terrein II met het zich daarop bevindende dijklichaam geheel of gedeeltelijk af te graven. Tevens is in artikel 5 aan ADM het recht verleend om de noordwestelijke punt van terrein III tot water te vergraven.

2.6.

Op 1 december 1959 is een aangepaste conceptkoopovereenkomst (hierna: de koopovereenkomst van 1 december 1959) opgesteld waarin naast het recht van ADM om delen van de terreinen II en III geheel of gedeeltelijk te vergraven, tevens een recht van erfdienstbaarheid ten gunste van ADM als de koper van terrein I en ten laste van de terreinen II en III was opgenomen.

2.7.

Tussen de Gemeente en ADM is op 9 december 1959, onder voorbehoud van

goedkeuring door de Amsterdamse gemeenteraad, overeenstemming bereikt over de koop door ADM van terrein I, een en ander onder de voorwaarden zoals vervat in de koopovereenkomst van 1 december 1959. Omdat de Gemeente op dat moment nog geen eigenaar was van het gehele terrein I, kon de eigendomsoverdracht op dat moment nog niet plaatsvinden.

2.8.

In afwachting van de verkrijging van het volledige eigendom van terrein I, heeft de Gemeente aan ADM toestemming verleend om in overeenstemming met de bepalingen in de koopovereenkomst van 1 december 1959 reeds een aanvang te maken met de werkzaamheden tot realisatie (lees: vergraving tot water) van de ADM-haven. In februari 1960 is ADM daarmee aangevangen. Terrein I is gedeeltelijk ontgraven. ADM heeft geen gebruik gemaakt van het recht om in terrein I een kademuur te realiseren, en heeft in terrein I een zo groot mogelijke watervlakte gecreëerd. Ook terrein II is door ADM gedeeltelijk ontgraven, te weten vanaf de zuidgrens tot aan waar zich thans de strekdam aan de Stromboliweg bevindt. Van terrein III is het met zwart gearceerde gedeelte op de tekening bij de Akte van 1970 (zie de tekening hierna onder 2.15) ontgraven.

2.9.

Op 23 augustus 1961 waren de werkzaamheden tot ontgraving van de ADM-haven

gereed en is, na toestemming van de Hoofdingenieur-Directeur van de Provinciale

Waterstaat Noord-Holland, de dam tussen het Complex Westhaven en het Noordzeekanaal doorgebroken.

2.10.

Omdat een aantal bepalingen in de koopovereenkomst van 1 december 1959 tussen de Gemeente en ADM raakten aan de belangen van het Rijk, is die aan Rijkswaterstaat voorgelegd. Naar aanleiding daarvan is de koopovereenkomst op 20 september 1961 op een aantal punten aangepast. Aan het eerste lid van artikel 3 en het tweede lid van artikel 4 is toegevoegd dat voor vergraving tot water toestemming nodig is van Rijkswaterstaat en de Dienst der Domeinen. ADM heeft daarmee ingestemd.

2.11.

Hieronder een luchtfoto van het Complex Westhaven op 19 maart 1962.

2.12.

In 1966 heeft de Gemeente de eigendom van het gehele terrein I verworven, zodat de koopovereenkomst met ADM kon worden geëffectueerd. Op 28 juni 1967 heeft de gemeenteraad van Amsterdam de verkoop van terrein I aan ADM goedgekeurd.

2.13.

In 1969 zijn de werkzaamheden van de Staat en de Gemeente tot verbreding van het Noordzeekanaal voltooid.

2.14.

De levering van terrein I aan ADM heeft plaatsgevonden bij akte van 26 februari 1970 (hierna: de Akte van 1970). De Akte van 1970 bevat onder meer de volgende bepalingen (waarbij artikel 2 hierna zal worden aangeduid als de bestemmingsbepaling):

“Deze verkoop en koop is geschied onder de navolgende voorwaarden en bepalingen, waarin wordt bedoeld met (…) “het terrein I” het bij deze akte verkochte terrein; “het terrein II” het terrein, op de tekening aangeduid met bruine contour en het cijfer II (…); “het terrein III” het terrein, op de tekening aangeduid met gele contour en het cijfer III (…).

ARTIKEL 1

Aanvaarding

1. De koper wordt geacht het terrein I ontdaan van opstal en gewas, doch overigens in de staat waarin het werd opgeleverd te hebben aanvaard op een januari negentienhonderd eenenzestig.

2. De koper is bekend met de plannen tot verbreding van het Noordzeekanaal, eventueel volgens een profiel als op de tekening aangeduid, doch niet zuidelijker, alsmede met de plannen tot aanleg van een of twee tunnels onder het Noordzeekanaal volgens tracé’s als op de tekening aangeduid. Hij verbindt zich zorg te dragen, dat het Rijk tijdens de uitvoering van de werken voor de tunnels en de kanaalverbreding geen hinder ondervindt van de uitoefening van het dokbedrijf en zal het Rijk noch de Gemeente op enigerlei wijze aansprakelijk stellen voor eventuele schade die voor hem zou kunnen voortvloeien uit het tijdstip, waarop met een der genoemde werken wordt begonnen of uit de duur of de uitvoering van die werken, (…).

ARTIKEL 2

Bestemming

1. Het terrein I is bestemd voor het daarop vestigen van een bedrijf, dat ten doel heeft het herstellen en bouwen van schepen, machines en werktuigen met alles wat daartoe behoort, het exploiteren van droogdokken, scheepswerven en de daaraan inhaerente fabrieken en het verrichten van alle handelingen, welke in de ruimste zin daarmee in verband staan, daaruit voortvloeien of daaraan bevorderlijk kunnen zijn.

2. De koper zal op het terrein I geen woningen bouwen dan die welke noodzakelijk zijn voor de uitoefening van het in lid 1 bedoelde bedrijf.

3. Met inachtneming van het in deze overeenkomst bepaalde en behoudens de volgens wettelijke voorschriften vereiste vergunningen, heeft de koper overigens het recht op het terrein te bouwen zoals hem wenselijk voorkomt.

4. Meer in het bijzonder is koper bevoegd voor zijn rekening op, casu quo in het terrein I:

a. een ophoging aan te brengen;

b. twee dokhavens te graven met dokputten tot op het door hem gewenste bodempeil;

c. een of meer hellingen of bouwdokken te bouwen;

d. een of meer gegraven dokken te bouwen;

e. langs het kanaal een kademuur te bouwen mits deze gelegen is op een afstand van tenminste zeventien en een halve meter bezuiden de noordgrens.

Een en ander zoals in principe aangegeven op de tekening.

(…)

ARTIKEL 3

Terrein II

1. Vooruitlopend op de plannen van Rijk en Gemeente tot verbreding van het Noordzeekanaal, eventueel door het terugbrengen van de zuidelijke oever als bedoeld in artikel 1, lid 2, is de koper, behoudens overeenstemming met de Rijkswaterstaat en de Dienst der Domeinen, bevoegd voor eigen rekening terrein II geheel of gedeeltelijk tot water te vergraven.

2. Koper is bevoegd voor de in artikel 2, lid 4, sub e, genoemde kademuur schepen te meren, mits geen delen van deze schepen uitsteken benoorden een lijn, gelegen op zeven en een halve meter benoorden de noordgrens en de voorschriften, die van overheidswege in het belang van de navigatie op het Kanaal worden gegeven, stipt worden nageleefd.

ARTIKEL 4

Terrein III

1. Koper heeft het recht het op de tekening met zwarte arcering aangeduide gedeelte van terrein III voor zijn rekening tot water te vergraven teneinde de noordwestelijke dokhaven in verbinding te brengen met het Noordzeekanaal (…).

2. Indien koper vóór de aanleg van de eerst tot uitvoering komende tunnel de zuidoostelijke dokhaven of het gegraven dok langs het Noordzeekanaal tot stand wil brengen, zich tegenover de Gemeente verplicht de hiervoor benodigde werkzaamheden te beginnen binnen een jaar na daartoe aan de Gemeente de wens te hebben kenbaar gemaakt en de ter zake van de Rijkswaterstaat en de Dienst der Domeinen vereiste toestemming heeft verkregen, is de Gemeente gehouden zo spoedig mogelijk doch uiterlijk binnen drie jaar nadat koper de werkzaamheden aan een aannemer heeft gegund, voor haar rekening zorg te dragen, dat het poldergemaal, woningen en ander opstallen worden verwijderd (…) en dat op andere wijze wordt voorzien in de bemaling van de Grote IJ-polder. Na voltooiing van deze verwijdering zal koper bevoegd zijn terrein III geheel of gedeeltelijk tot water te vergraven. (…)

(…)

4. Indien koper na het gereedkomen van de eerst tot uitvoering komende tunnel de zuidoostelijke dokhaven of het gegraven dok langs het Noordzeekanaal tot stand wil brengen en zich tegenover de Gemeente verplicht de hiervoor benodigde werkzaamheden te beginnen binnen een jaar na daartoe aan de Gemeente de wens te hebben kenbaar gemaakt, is de Gemeente gehouden zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen twee jaar nadat koper de werkzaamheden aan een aannemer heeft gegund, terrein III tot water te vergraven - voor zover dat nog niet voordien is geschied - waarbij zij de op de tekening aangegeven bodempeilen van tien meter, respectievelijk acht en een halve en acht meter beneden Nieuw Amsterdams Peil zal realiseren en handhaven.

(…)

ARTIKEL 5

In - en uitvaart

1. Koper is bevoegd tot water vergraven gedeelten van de terreinen II en III te doen benutten door schepen, welke naar of van zijn dokken, hellingen of kaden wensen te varen en voor het te water laten van schepen.

2. Het in het voorgaande lid bepaalde doet niet af aan de verplichtingen van koper en anderen zich te gedragen naar de voorschriften, die van overheidswege voor een veilige navigatie worden gegeven, waaronder mede verstaan eventuele voorschriften voor het markeren van door vergravingen ontstane diepteverschillen.

(...)

ARTIKEL 6

Polderbeveiliging

(…)

5. Wanneer Rijk en/of Gemeente overgaan tot verbreding van het Noordzeekanaal en zulks naar hun oordeel op terrein I waterkeringen vergt voor de verdediging van laag gelegen terrein, zullen deze door en voor rekening van koper worden tot stand gebracht, onderhouden en ter plaatse gedoogd.

6 . Ter plaatse als op de tekening aangeduid met groene kleur en de letters a, b, c en d mag koper waterkeringen en andere ophogingen buiten zijn terreingrens hebben. Hij is hiervoor jaarlijks een recognitie aan de Gemeente verschuldigd van telkens een gulden, derhalve vier gulden per Jaar.

7. De in dit artikel bedoelde beveiligingsmaatregelen worden, voorzover deze overeenkomst niet anders bepaalt, uitgevoerd door en voor rekening van de koper.

(…)

ARTIKEL 11

Erfdienstbaarheden

1. De aan de koper in artikel 3 en artikel 5, eerste lid, ten aanzien van terrein II toegekende rechten en de hem in artikel 4, eerste lid en tweede lid, tweede zin en artikel 5, eerste lid, ten aanzien van terrein III toegekende rechten, mitsgaders het in artikel 5, vierde lid, slotzin, bepaalde, worden tot gebruik en ten nutte van terrein I als heersend erf, als erfdienstbaarheden gevestigd op terrein II, respectievelijk op terrein III, als lijdende erven, voorzover deze terreinen thans geen eigendom zijn van het Rijk, respectievelijk het Waterschap De Groote IJpolder, en onverminderd het bepaalde in artikel 1, lid 2.”

(…)

ARTIKEL 22

Bepalingen bij verdere overdracht terrein

Bij elke verdere overdracht van het terrein of een gedeelte daarvan in eigendom, dan wel uitgifte daarvan in erfpacht, opstal of vruchtgebruik, zullen ten behoeve der Gemeente in elk daartoe op te maken akte door de in eigendom overdragende, casu quo de in erfpacht, opstal of vruchtgebruik uitgevende partij de bepalingen, vervat in de artikelen 1, tweede lid, 2 eerste en tweede lid, 5, tweede lid, 6, 8, eerste en laatste lid, 12, tweede lid, tot en met 21 en in dit artikel (22) worden opgenomen, alsmede de volgende:

a. de rechtverkrijgende zal het terrein onmiddellijk, althans binnen een redelijke termijn, zulks ter beoordeling van de Gemeente, in gebruik nemen, voor de in artikel 2, eerste lid, vermelde bestemming, casu quo voor een deel van die bestemming, (…).

ARTIKEL 25

Belastingen en lasten

1. De grond- en andere zakelijke lasten en belastingen, welke van het gekochte worden geheven, zijn van een januari negentienhonderd eenenzestig af geheel voor rekening van de koper. (…)

2.15.

Aan de Akte van 1970 is de volgende tekening gehecht, met daarop in het midden terrein I (rood omlijnd), daarboven terrein II (bruin omlijnd) en rechts daarvan terrein III (geel omlijnd) weergegeven:

2.16.

ADM heeft in maart 1977 de exploitatie van haar scheepswerf op terrein I gestaakt.

2.17.

De werkzaamheden ten behoeve van de aanleg van de spoorwegtunnel onder het Noordzeekanaal (hierna: de Hemspoortunnel) zijn in 1983 voltooid. In het kader van deze werkzaamheden is terrein III omstreeks 1980 grotendeels door de Staat verder ontgraven. Onderstaande topografische kaart toont een schets van de situatie ter plaatse na de aanleg van de Hemspoortunnel en de verdere ontgraving van terrein III door de Staat:

2.18.

Bij notariële akte van inbreng van 31 december 1987 heeft ADM terrein I ingebracht in Complex Westhaven B.V.

2.19.

Bij notariële akte van 20 december 1990 zijn onder meer op een aantal in terrein III gelegen percelen, thans kadastraal bekend gemeente Sloten, sectie K, nummers 3107 en 3110, ten behoeve van N.V. Nederlandse Spoorwegen opstalrechten gevestigd voor het hebben, gebruiken, exploiteren, onderhouden, instandhouden en vernieuwen van de Hemspoortunnelbak.

2.20.

In mei 1997 heeft Complex Westhaven B.V. het eigendom van terrein I overgedragen aan Amstelimmo B.V. en Chidda Vastgoed B.V. (hierna samen: Chidda c.s.). In de akte van levering is verwezen naar de Akte van 1970, waaronder de in artikel 2, eerste lid, opgenomen bestemmingsbepaling van terrein I.

2.21.

In 2013 heeft de Gemeente de terreinen II en III (grotendeels) in erfpacht uitgegeven aan het Havenbedrijf. Op terrein III heeft het Havenbedrijf haar kantoorgebouw.

2.22.

Sinds 2013 geldt ter plaatse het bestemmingsplan Amerikahaven. Terrein I heeft daarin de bestemming 'Bedrijf - 1'. De op de plankaart voor Bedrijf – 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. havengebonden bedrijven (…)

alsmede:

b. windturbines, uitsluitend ter plaatse van de functieaanduidingen "windturbine";

c. horecavoorzieningen in de categorieën "horeca I" en "horeca IV" met een maximum van twee vestigingen in het gehele plangebied en met een maximale brutovloeroppervlakte van 120 m2 per vestiging.

2.23.

Bij akte van 25 augustus 2020 heeft Chidda c.s. een gedeelte van terrein I (te weten het perceel kadastraal bekend gemeente Sloten (Noord-Holland), sectie K, nr. 4492) in erfpacht uitgegeven aan Decom. De erfpacht is met terugwerkende kracht ingegaan op 1 mei 2020 en geldt voor 100 jaar.

2.24.

Chidda c.s. heeft bij akte van levering van 30 augustus 2021 het eigendom van terrein I overgedragen aan Larendael. In onderdeel 5.2.1 van de leveringsakte zijn de bepalingen uit de Akte van 1970 opgenomen, waaronder de bestemmingsbepalingen in artikel 2 van de Akte van 1970. In de artikelen 5.4 en 5.5 van de leveringsakte staat dat Larendael als koper de voormelde lasten en beperkingen uitdrukkelijk aanvaardt.

2.25.

Larendael heeft het plan om het Complex Westhaven te herontwikkelen tot een Superyacht Tech Campus, een scheepswerf met aanverwante voorzieningen, waaronder droogdokken en woonruimten. Een door Larendael opgestelde schets van een versie van haar plannen voor de Westhaven ziet er als volgt uit:

2.26.

In september 2021 heeft Larendael het Havenbedrijf gesommeerd ieder gebruik van het water in het Complex Westhaven te staken, waaronder het gebruik voor het afmeren van vaartuigen. In oktober 2021 heeft Larendael het Havenbedrijf en de Gemeente gesommeerd om de bouwwerken en voorzieningen aan en in de terreinen II en III te verwijderen.

2.27.

Sinds 28 oktober 2022 is Larendael enig aandeelhouder van Decom.

2.28.

Terrein II bestaat thans uit de percelen kadastraal bekend gemeente Sloten, sectie K, nummers 3901, 3902 (ged.1), 4078 (ged.), 4093 (ged.) en 4094 (ged.). Deze percelen zijn – met uitzondering van perceel 4094 – eigendom van de Gemeente. Perceel 4094 is van de Staat. Het perceel met nummer 3901 is door de Gemeente in 2001 in eigendom verkregen en is op 29 december 2005 in erfpacht uitgegeven aan Havenwind. De andere percelen van terrein II waarvan de Gemeente eigenaar is, zijn in erfpacht bij het Havenbedrijf.

2.29.

Terrein III bestaat thans uit de percelen kadastraal bekend gemeente Sloten, sectie K, nummers 2224, 2953, 3107 (ged.), 3108 (ged.), 3109 (ged.), 3110 (ged.), 3111 (ged.), 3902 (ged.), 4076, 4077 (ged.), 4078 (ged.) en 4094 (ged.). Deze percelen zijn – met uitzondering van perceel 4094 – eigendom van de Gemeente. De percelen met nummers 2953, 4076 en 4077 zijn in erfpacht bij De Koperen Ploeg. De percelen met nummers 3107, 3109, 3110, 3111 zijn belast met (huurafhankelijke) opstalrechten van Railinfratrust en/of Svitzer Euromed. De resterende percelen van terrein III waarvan de Gemeente eigenaar is, zijn in erfpacht bij het Havenbedrijf.

2.30.

Larendael heeft op enig moment aan de zuidwestzijde van terrein I, parallel met de Siciliëweg, hekwerken aangebracht met aan de voet paddenschermen. In een brief van 26 april 2023 heeft het Havenbedrijf aan Larendael meegedeeld dat het Havenbedrijf een inmeting heeft laten verrichten en dat uit deze inmeting blijkt dat het hekwerk aan de zuid-westzijde van terrein I gedeeltelijk is geplaatst op het perceel kadastraal bekend gemeente Sloten, sectie K, nummer 4078. Larendael is daarbij gesommeerd om die hekwerken te verwijderen. Larendael heeft daar geen gehoor aan gegeven.

3 Het geschil

in conventie

3.1.

Larendael vordert samengevat – bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:

Primair:

I. een verklaring voor recht dat de Akte van 1970 aldus moet worden uitgelegd dat Larendael daaraan jegens de Gemeente de aanspraak kan ontlenen om:

  1. terrein I te doen benutten voor realisatie van de nodige voorzieningen zodat Larendael daarop een scheepswerf, waaronder begrepen woningen die ten dienste staan van het werk en de werknemers van de scheepswerf, kan stichten en exploiteren en/althans

  2. terrein II, voor zover in eigendom bij de Gemeente, geheel of gedeeltelijk te vergraven tot water en/althans,

  3. terrein III, voor zover in eigendom bij de Gemeente, geheel of gedeeltelijk te vergraven tot water en/althans,

  4. ie tot water vergraven delen van die terreinen II en III zonder belemmering, althans zonder een voor de normale exploitatie van een scheepswerf hinderlijke belemmering te doen benutten door schepen, welke naar of van zijn dokken, hellingen of kaden wensen te varen en/althans,

  5. terrein II en terrein III te doen benutten voor realisatie van de nodige voorzieningen zodat Larendael alles kan verrichten wat nodig is voor de uitoefening van de erfdienstbaarheden als omschreven in de Akte van 1970, waaronder het oprichten van gebouwen, werken en beplantingen die voor de uitoefening van deze erfdienstbaarheden noodzakelijk zijn,

Subsidiair:

II. de bestemmingsbepaling uit de Akte van 1970 te schrappen, althans die zodanig te wijzigen dat deze overeenstemt met de publiekrechtelijke bestemming van terrein II [de rechtbank leest: terrein I] (te weten: havengebonden activiteiten),

Zowel primair als subsidiair:

III. de Gemeente en het Havenbedrijf te veroordelen in de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen, te vermeerderen met de wettelijke rente.

3.2.

De Gemeente, het Havenbedrijf, de Staat, Railinfratrust, Svitzer Euromed, De Koperen Ploeg en Havenwind voeren verweer tegen de vorderingen van Larendael.

3.3.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

in reconventie

3.4.

Het Havenbedrijf vordert samengevat - bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeling van Larendael:

I. om de op het perceel kadastraal bekend gemeente Sloten, sectie K, nummer 4078 aanwezige (bouw)hekwerken en andere voorzieningen binnen 5 dagen na betekening van dit vonnis te verwijderen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,00 per dag,

II. in de kosten van het geding in reconventie, vermeerderd met de wettelijke rente.

3.5.

Larendael voert verweer.

3.6.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4 De beoordeling

in conventie

Kern van het geschil

4.1.

Deze zaak gaat in conventie in de kern om de uitleg van de bestemmingsbepaling in artikel 2, eerste lid, van de Akte van 1970 en om de uitleg van een deel van de in artikel 11 van de Akte van 1970 ten gunste van terrein I en ten laste van de terreinen II en III gevestigde erfdienstbaarheden.

Belang bij primaire vordering?

4.2.

De Koperen Ploeg, Svitzer Euromed en Havenwind hebben aangevoerd dat Larendael niet ontvankelijk is in haar primair gevorderde verklaringen voor recht, omdat aan de gevorderde verklaringen voor recht door Larendael geen vordering tot het verrichten van een prestatie is verbonden en Larendael geen zelfstandig procesbelang heeft om alleen een verklaring voor recht te vorderen. De rechtbank volgt De Koperen Ploeg, Svitzer Euromed en Havenwind daarin niet.

4.3.

Ter zitting heeft Larendael toegelicht dat haar belang bij het nu alleen vorderen van een verklaring voor recht er met name in gelegen is om duidelijkheid te krijgen over de erfdienstbaarheden, hoe die moeten worden uitgelegd en op welke percelen die rusten. Larendael stelt zonder die duidelijkheid niet verder te kunnen met haar plannen voor terrein I. Met het maken van concretere plannen zijn aanzienlijke kosten gemoeid. Ook is volgens Larendael in het bestuursrechtelijke vergunningentraject een patstelling ontstaan vanwege de discussie tussen partijen over de erfdienstbaarheden.

4.4.

Geoordeeld wordt dat Larendael voldoende heeft onderbouwd dat zij een

rechtens te respecteren belang heeft bij haar primair gevorderde verklaringen voor recht. Het gaat in dit geval niet enkel om erkenning van een bepaald recht, maar het verkrijgen van duidelijkheid over de reikwijdte van gevestigde rechten en de wijze waarop Larendael tegen die achtergrond van haar rechten gebruik kan maken voor het realiseren van haar Dutch Superyacht Tech Campus. Deze uitleg heeft onmiskenbaar gevolgen voor de positie en keuzes van Larendael bij het uitwerken van plannen en het doen van investeringen. De vorderingen van Larendael houden dan ook verband met haar vermogenspositie. Een eventuele vordering die ziet op het afdwingen van een concrete prestatie zal van deze uitleg afhankelijk zijn. Van onnodige splitsing tussen de gevorderde verklaringen voor recht en een vordering tot een concrete prestatie is dan ook geen sprake.

Uitlegmaatstaf

4.5.

De rechtbank neemt als uitgangspunt bij de beantwoording van de vraag wat de inhoud is van de in de Akte van 1970 opgenomen bestemmingsbepaling en de in die akte gevestigde erfdienstbaarheden, dat het daarbij aankomt op de partijbedoeling voor zover die in de notariële akte tot uitdrukking is gebracht, en dat deze bedoeling moet worden afgeleid uit de in de akte gebezigde bewoordingen, uit te leggen naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van de akte (zie o.a. HR 19 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ2904). De ratio van deze objectieve uitlegmaatstaf is het voor registergoederen geldende stelsel van publiciteit. Derden moeten kunnen afgaan op hetgeen in een – in de openbare registers ingeschreven – akte is vermeld ter zake van de overdracht van een registergoed of van de vestiging van een beperkt recht op een registergoed.

Uitleg bestemmingsbepaling terrein I

4.6.

In overeenstemming met artikel 22 van de Akte van 1970 zijn onder andere de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Akte van 1970 opgenomen bepalingen over de bestemming van terrein I als kettingbeding opgenomen in artikel 5.2.1. van de akte waarbij terrein I aan Larendael is geleverd. Larendael heeft die verplichtingen en beperkingen in de artikelen 5.4 en 5.5 van de leveringsakte aanvaard. Het recht van Larendael om als eigenaar vrijelijk over terrein I te beschikken wordt daardoor beperkt.

4.7.

Artikel 2, eerste en tweede lid, van de Akte van 1970 luidt als volgt (onderstreping door de rechtbank):

1. Het terrein I is bestemd voor het daarop vestigen van een bedrijf, dat ten doel heeft het herstellen en bouwen van schepen, machines en werktuigen met alles wat daartoe behoort, het exploiteren van droogdokken, scheepswerven en de daaraan inhaerente fabrieken en het verrichten van alle handelingen, welke in de ruimste zin daarmee in verband staan, daaruit voortvloeien of daaraan bevorderlijk kunnen zijn.

2. De koper zal op het terrein I geen woningen bouwen dan die welke noodzakelijk zijn voor de uitoefening van het in lid 1 bedoelde bedrijf.

4.8.

De door Larendael onder I, sub a, gevorderde verklaring voor recht komt erop neer dat artikel 2, eerste en tweede lid, van de Akte van 1970 zo moet worden uitgelegd dat zij op terrein I een scheepswerf kan stichten en exploiteren, waaronder mede begrepen woningen die ten dienste staan van het werk en de werknemers van de scheepswerf.

4.9.

Geoordeeld wordt dat de onder I, sub a, gevorderde verklaring voor recht niet toewijsbaar is. De reden daarvoor is dat, zoals onder meer door de Gemeente en het Havenbedrijf terecht is aangevoerd, Larendael met de gevorderde verklaring voor recht een ruimer gebruik van terrein I voorstaat dan een objectieve uitleg van artikel 2, eerste en tweede lid, van de Akte van 1970 toestaat. Larendael vraagt immers een verklaring voor recht om woningen te mogen bouwen die “ten dienste staan van het werk en de werknemers van de scheepswerf”, terwijl het tweede lid van artikel 2 van de Akte van 1970 bepaalt dat op terrein I geen andere woningen worden gebouwd “dan die welke noodzakelijk zijn” voor de uitoefening van de scheepswerf. Met de woorden “ten dienste staan van” staat Larendael een ruimer gebruik van terrein I voor dan de bestemmingsbepaling toelaat. De onder I, sub a, gevorderde verklaring voor recht is daarmee niet toewijsbaar. Bij een verklaring voor recht dat Larendael terrein I mag benutten voor de realisatie van de nodige voorzieningen zodat zij een scheepswerf kan stichten en exploiteren heeft Larendael geen belang. Het staat immers niet ter discussie dat zij dit binnen de daarvoor geldende regels en afspraken mag.

Vergraven terrein II

4.10.

Onder I, sub b, vordert Larendael een verklaring voor recht dat de Akte van 1970 zo moet worden uitgelegd dat zij het recht heeft om terrein II, voor zover in eigendom bij de Gemeente, geheel of gedeeltelijk te vergraven tot water. Larendael stelt dat zij daartoe op grond van artikel 3, eerste lid, van de Akte van 1970 bevoegd is. Artikel 3, eerste lid, van de Akte van 1970 bepaalt het volgende:

Vooruitlopend op de plannen van Rijk en Gemeente tot verbreding van het Noordzeekanaal, eventueel door het terugbrengen van de zuidelijke oever als bedoeld in artikel 1, lid 2, is de koper, behoudens overeenstemming met de Rijkswaterstaat en de Dienst der Domeinen, bevoegd voor eigen rekening terrein II geheel of gedeeltelijk tot water te vergraven.

4.11.

Met artikel 11, eerste lid, van de Akte van 1970 is op het in artikel 3 verleende recht een erfdienstbaarheid gevestigd ten gunste van terrein I en ten laste van terrein II.

4.12.

De onder I, sub b, gevorderde verklaring voor recht is niet toewijsbaar.

4.13.

Nog daargelaten dat niet gesteld of gebleken is dat Larendael de in artikel 3, eerste lid, als voorwaarde genoemde overeenstemming met Rijkswaterstaat of de Dienst der Domeinen (nu: het Rijksvastgoedbedrijf) over vergraving van terrein II heeft bereikt, is allereerst van belang dat Larendaels vordering ziet op terrein II “voor zover in eigendom bij de Gemeente”. Larendael vordert dus een verklaring voor recht die ziet op alle percelen in terrein II waarvan de Gemeente nu eigenaar is. Daarmee miskent Larendael dat de in artikel 3, eerste lid, van de Akte van 1970 opgenomen erfdienstbaarheid alleen ziet op die percelen in terrein II waarvan de Gemeente in 1970 eigenaar was. Voor de vestiging van een erfdienstbaarheid is namelijk, naast een geldige titel en een notariële akte, beschikkings-bevoegdheid vereist. De Gemeente was in 1970 slechts beschikkingsbevoegd ten aanzien van het kadastrale perceel in terrein II waarvan zij op dat moment eigenaar was, derhalve een gedeelte van het kadastrale perceel dat nu bekend is als gemeente Sloten, sectie K, nummer 4078. Alleen op een deel van dat perceel is de in artikel 3, eerste lid, genoemde erfdienstbaarheid gevestigd. Niet op de in terrein II gelegen kadastrale percelen gemeente Sloten, sectie K, 3901, 3902 en 4093 die de Gemeente respectievelijk in 1990, 2001 en 2008 in eigendom heeft verworven. Gelet op het bepaalde in de artikelen 3:97 en 3:98 BW kon daarop in 1970 geen toekomstige erfdienstbaarheid worden gevestigd. Op het gedeeltelijk in terrein II gelegen kadastrale perceel gemeente Sloten, sectie K, nummer 4094, dat toen en ook nu nog eigendom is van de Staat, is die erfdienstbaarheid dus ook niet gevestigd.

4.14.

Dat de in de Akte van 1970 gevestigde erfdienstbaarheden slechts op een deel van terrein II zijn gevestigd, blijkt bovendien ook uit artikel 11 van die akte. Daarin staat dat de erfdienstbaarheden worden gevestigd op “terrein II, respectievelijk op terrein III, als lijdende erven, voorzover deze terreinen thans geen eigendom zijn van het Rijk, respectievelijk het Waterschap De Groote IJpolder”. Op basis van de akte en raadpleging van de kadastrale gegevens was kenbaar dat het toenmalige perceel 2058 (waaruit de latere percelen 3901, 3902, 4093 en 4094 zijn ontstaan) destijds eigendom was van het Rijk, zodat ook kenbaar was dat op dat perceel geen erfdienstbaarheid is gevestigd.

4.15.

Uitsluitend ten laste van een deel van terrein II, namelijk een gedeelte van het huidige perceel 4078, is in 1970 dus een erfdienstbaarheid gevestigd ten gunste van terrein I. Die erfdienstbaarheid was naar objectieve maatstaven in tijd beperkt, zodat Larendael daar geen rechten meer aan kan ontlenen. Artikel 3, eerste lid, van de Akte van 1970 bepaalt namelijk dat de koper bevoegd is voor eigen rekening terrein II geheel of gedeeltelijk tot water te vergraven “vooruitlopend op de plannen van Rijk en Gemeente tot verbreding van het Noordzeekanaal”.

4.16.

Bij de uitleg daarvan is van belang dat de Akte van 1970 weliswaar in 1970 notarieel is gepasseerd, maar dat de onder meer in artikel 3 aan de koper toegekende rechten, gelet op de inhoud van artikel 1, uitgaan van de situatie zoals die bestond op 1 januari 1961. In artikel 1, eerste lid, heeft de koper terrein I namelijk aanvaard in de staat waarin het werd opgeleverd op 1 januari 1961 (hetgeen ook bevestiging vindt in artikel 25). Op dat moment was het Noordzeekanaal nog niet verbreed. Dit laatste blijkt niet alleen uit de toenmalige feitelijke situatie ter plaatse maar ook uit het tweede lid van artikel 1, waarin staat dat de koper bekend is met de plannen tot verbreding van het Noordzeekanaal. Bezien tegen de achtergrond van de gehele inhoud van de Akte van 1970 moeten de in de artikel 3 verleende erfdienstbaarheden dus worden uitgelegd in het licht van de situatie zoals die bestond op 1 januari 1961. ADM en de Gemeente hebben zich in de Akte van 1970 blijkens de inhoud daarvan voor wat betreft de vestiging van de erfdienstbaarheden van onder meer artikel 3 immers gericht naar de situatie per 1 januari 1961.

4.17.

De werkzaamheden tot verbreding van het Noordzeekanaal zijn in 1969 voltooid. De bevoegdheid om, “vooruitlopend op” de werkzaamheden van de Staat en de Gemeente aan het Noordzeekanaal, terrein II geheel of gedeeltelijk tot water te vergraven, is dus geëindigd toen de Staat en de Gemeente aanvingen met de werkzaamheden aan het Noordzeekanaal, maar in ieder geval met het voltooien van de verbreding in 1969.

ADM had – vooruitlopend op de verwerving van terrein I, conform de concept-koopovereenkomst van 1 december 1959 en met instemming van de Gemeente – vanaf februari 1960 een aanvang gemaakt met de gedeeltelijke ontgraving van terrein II. De ontgravingswerkzaamheden in de ADM-haven waren in de loop van 1961 klaar. Het voltooid zijn van de verbreding van het Noordzeekanaal en het deels tot water vergraven zijn van terrein II was ook voor derden uiterlijk waarneembaar en daarmee kenbaar.

4.18.

Samengevat: Artikel 3, eerste lid, van de Akte van 1970 moet naar objectieve maatstaven zo worden uitgelegd dat in ieder geval in 1969 voor de koper van terrein I de bevoegdheid is geëindigd om tot gehele of gedeeltelijke vergraving tot water van terrein II over te gaan. Ten tijde van het passeren van de Akte van 1970 en het vestigen van de erfdienstbaarheid bestond die bevoegdheid voor ADM dus niet meer. Voor Larendael als opvolgend eigenaar van terrein I bestaat de bevoegdheid tot het geheel of gedeeltelijk vergraven van terrein II dus ook niet meer. De onder I, sub b, gevorderde verklaring voor recht is daarmee niet toewijsbaar.

Vergraven terrein III

4.19.

Onder I, sub c, vordert Larendael een verklaring voor recht dat zij terrein III, voor zover in eigendom bij de Gemeente, geheel of gedeeltelijk mag vergraven tot water. Larendael stelt dat zij daartoe op grond van artikel 4, eerste en tweede lid, van de Akte van 1970 bevoegd is. Artikel 4, eerste lid en tweede lid, van de Akte van 1970 bepalen, voor zover hier van belang, het volgende (onderstreping door de rechtbank):

1. Koper heeft het recht het op de tekening met zwarte arcering aangeduide gedeelte van terrein III voor zijn rekening tot water te vergraven teneinde de noordwestelijke dokhaven in verbinding te brengen met het Noordzeekanaal (…).

2. Indien koper vóór de aanleg van de eerst tot uitvoering komende tunnel de zuidoostelijke dokhaven of het gegraven dok langs het Noordzeekanaal tot stand wil brengen, zich tegenover de Gemeente verplicht de hiervoor benodigde werkzaamheden te beginnen binnen een jaar na daartoe aan de Gemeente de wens te hebben kenbaar gemaakt en de ter zake van de Rijkswaterstaat en de Dienst der Domeinen vereiste toestemming heeft verkregen, is de Gemeente gehouden zo spoedig mogelijk doch uiterlijk binnen drie jaar nadat koper de werkzaamheden aan een aannemer heeft gegund, voor haar rekening zorg te dragen, dat het poldergemaal, woningen en ander opstallen worden verwijderd (…) en dat op andere wijze wordt voorzien in de bemaling van de Grote IJ-polder. Na voltooiing van deze verwijdering zal koper bevoegd zijn terrein III geheel of gedeeltelijk tot water te vergraven. (…)

4.20.

Met artikel 11, eerste lid, van de Akte van 1970 zijn op de in artikel 4, eerste en tweede lid, tweede zin, verleende rechten erfdienstbaarheden ten gunste van terrein I en ten laste van terrein III gevestigd.

4.21.

De in artikel 4 aan de koper toegekende erfdienstbaarheden hebben uitsluitend betrekking op die percelen van terrein III waarvan de Gemeente in 1970 eigenaar was. Het gaat dan om (gedeelten van) de volgende tot terrein III behorende percelen: 2953, 3107 tot en met 3111 en 4076 tot en met 4078. De in artikel 4 aan de koper toegekende erfdienstbaarheden zijn, mede gelet op het bepaalde in artikel 11, niet gevestigd op de huidige percelen 2224, 3902 en 4094, omdat de Gemeente daarvan in 1970 geen eigenaar was.

4.22.

Verder geldt hetgeen hiervoor is overwogen in het kader van de uitleg van artikel 3 eveneens voor de uitleg van de in artikel 4 ten behoeve van de koper van terrein I gevestigde erfdienstbaarheden. Ook bij de vestiging van die erfdienstbaarheden hebben ADM en de Gemeente zich in de Akte van 1970 gericht naar de situatie per 1 januari 1961. Ook artikel 4, eerste en tweede lid, tweede zin, van de Akte van 1970 moet dus worden uitgelegd in het licht van de situatie zoals die bestond op 1 januari 1961.

4.23.

In het eerste lid van artikel 4 is aan de koper het recht verleend om het op de tekening met zwarte arcering aangeduide gedeelte van terrein III tot water te vergraven teneinde de noordwestelijke dokhaven in verbinding te brengen met het Noordzeekanaal. Op 1 januari 1961 was terrein III grotendeels nog land. In februari 1960 was ADM met de ontgravingen tot water begonnen. Binnen terrein III heeft ADM daarbij het op de kaart behorende bij de Akte van 1970 met zwart gearceerde gedeelte vergraven tot water. Op 23 augustus 1961 waren die werkzaamheden gereed en is door ADM een verbinding naar het Noordzeekanaal gerealiseerd.

4.24.

Ten tijde van het passeren van de Akte van 1970 en het vestigen van een erfdienstbaarheid op het in artikel 4, eerste lid, verleende recht tot vergraving, hadden die vergraving en de verbinding van de noordwestelijke dokhaven met het Noordzeekanaal dus reeds plaatsgevonden. Uit de bewoordingen in artikel 4, eerste lid, blijkt niet dat daarin aan de koper een verdergaand recht is verleend dan om eenmalig tot vergraving en verbinding met het Noordzeekanaal over te gaan. Van dat eenmalige recht heeft ADM gebruik gemaakt. Hieruit volgt dat ten tijde van het passeren van de Akte van 1970 het in artikel 4, eerste lid, verleende recht reeds was uitgewerkt. Larendael kan derhalve daaraan geen rechten ontlenen.

4.25.

Evenmin kan Larendael nog rechten ontlenen aan het in artikel 4, tweede lid, tweede zin, van de Akte van 1970 aan de koper verleende bevoegdheid tot vergraving tot water van andere gedeelten van terrein III. Uit de bewoordingen van de eerste zin van het tweede lid van artikel 4 blijkt namelijk dat de in tweede zin verleende bevoegdheid ziet op de situatie dat “de koper vóór de aanleg van de eerst tot uitvoering komende tunnel de zuidoostelijke dokhaven of het afgegraven dok langs het Noordzeekanaal tot stand wil brengen”. De hier bedoelde tunnel is de Hemspoortunnel die onder terrein III doorloopt. De werkzaamheden aan de Hemspoortunnel zijn in 1983 voltooid. De situatie dat sprake kon zijn van vergraving tot water van terrein III vóór de aanleg van de Hemspoortunnel is dus op dat moment geëindigd. De in artikel 4, tweede lid, tweede zin, opgenomen erfdienstbaarheid om in terrein III tot vergraving van percelen land over te gaan die in 1970 in eigendom waren bij de Gemeente is dus in 1983 eveneens geëindigd.

4.26.

Op het vierde lid van artikel 4 van de Akte van 1970, waarin aan ADM rechten zijn verleend die zien op de situatie van ná de aanleg van de Hemspoortunnel, kan Larendael geen beroep doen. In artikel 11 van de Akte van 1970 wordt het vierde lid van artikel 4 namelijk niet genoemd. Daarop is dus geen recht van erfdienstbaarheid gevestigd, noch is daaraan in de Akte van 1970 een kettingbeding verbonden. Artikel 4, vierde lid, van de Akte van 1970 is daarmee een recht dat destijds door de Gemeente alleen aan ADM persoonlijk is verleend. Larendael kan daaraan als opvolgend eigenaar dus geen rechten ontlenen.

4.27.

Uit het voorgaande volgt dat ook de onder I, sub c, door Larendael gevorderde verklaring voor recht niet toewijsbaar is.

Zonder belemmering benutten van de terreinen II en III

4.28.

Daarmee komt de rechtbank toe aan de onder I, sub d en e, gevorderde verklaringen voor recht.

4.29.

De onder I, sub d, gevorderde verklaring voor recht ligt in het verlengde van de vordering onder I, sub b en c, en veronderstelt dat Larendael bevoegd is de terreinen II en III tot water te vergraven. Uit het over de vordering onder I, sub b en c, gegeven oordeel volgt dat Larendael die bevoegdheid tot vergraven niet heeft. In zoverre is dus vordering I, sub d, ook niet toewijsbaar. Voor zover die vordering mede moet worden opgevat als betrekking hebbend op die delen van de terreinen II en III die door ADM in het verleden tot water zijn vergraven en nu nog steeds water zijn, geldt het volgende.

4.30.

De onder I, sub d en e, gevorderde verklaringen voor recht baseert Larendael op artikel 5, eerste lid, van de Akte van 1970. De tekst hiervan luidt:

In - en uitvaart

1. Koper is bevoegd tot water vergraven gedeelten van de terreinen II en III te doen benutten door schepen, welke naar of van zijn dokken, hellingen of kaden wensen te varen en voor het te water laten van schepen.

4.31.

In artikel 11 van de Akte van 1970 is op de in artikel 5, eerste lid, gegeven bevoegdheid een erfdienstbaarheid ten gunste van terrein I en ten laste van de terreinen II en III gevestigd. De in artikel 5 aan de koper toegekende rechten hebben uitsluitend betrekking op die percelen van de terreinen II en III waarvan de Gemeente in 1970 eigenaar was. Die rechten strekken zich dus niet uit tot de gehele terreinen II en III. In zoverre is de vordering van Larendael te ruim geformuleerd.

4.32.

Ten aanzien van die delen van de terreinen II en III waarop de erfdienstbaarheden van artikel 5 wel zijn gevestigd, geldt dat de daaraan te ontlenen bevoegdheden echter niet zo ruim zijn als Larendael stelt.

4.33.

Larendael stelt primair dat zij op grond van artikel 5 als eigenaar van terrein I het recht heeft de terreinen II en III zonder enige belemmering te benutten door schepen welke naar of van haar dokken en hellingen op terrein I te varen, alsmede om op de terreinen II en III gebouwen, werken en beplantingen op te richten die voor de uitoefening van deze erfdienstbaarheid nodig zijn.

4.34.

Uitgangspunt is dat de uitoefening van een erfdienstbaarheid op grond van artikel 5:74 BW op de voor het dienende erf op de minst bezwarende wijze moet geschieden. Larendael dient daarmee uiteraard ook te dulden dat anderen, waaronder de Gemeente als eigenaar van het grootste deel van de terreinen II en III en het Havenbedrijf als erfpachtgerechtigde, gebruik maken van de terreinen II en III. Daarbij geldt overigens dat dat gebruik Larendael niet op onredelijke wijze mag hinderen in de uitoefening van haar erfdienstbaarheid. Larendael heeft daarmee vanzelfsprekend niet een alleenrecht op het gebruik van de terreinen II en III. Larendael kan dus niet verlangen dat er geen enkele belemmering bestaat bij het varen over het gedeelte van de terreinen II en III waarop de erfdienstbaarheid rust. Een geheel onbelemmerd gebruik daarvan, zoals door Larendael primair onder d gevorderd, is daarmee niet toewijsbaar.

4.35.

De vordering van Larendael ziet, voor zover haar uitleg over het ‘zonder belemmering benutten’ niet wordt gevolgd, op het ‘zonder een voor de normale exploitatie van een scheepswerf hinderlijke belemmering benutten voor schepen, welke naar of van zijn dokken, hellingen of kaden wensen te varen’. Uit artikel 5, eerste lid, van de Akte van 1970 in combinatie met voornoemd artikel 5:74 BW vloeit voort dat de Gemeente en anderen Larendael niet op onredelijke wijze mogen hinderen bij het benutten van de tot water vergraven gedeelten van de terreinen II en III door schepen, welke naar of van de dokken, hellingen of kaden van Larendael wensen te varen en voor het te water laten van schepen. Nu dit door de Gemeente (en de andere partijen in deze procedure) niet wordt betwist heeft Larendael in zoverre geen belang bij een beperkte toewijzing van het subsidiaire deel van de onder d gevorderde verklaring voor recht.

4.36.

Ten aanzien van de vordering onder e, die ziet op het bebouwen en beplanten van de terreinen II en III, geldt het volgende. In artikel 5, eerste lid, van de Akte van 1970 staat dat aan de eigenaar van terrein I als heersend erf het recht is verleend om door tot water vergraven gedeelten van de terreinen II en III te varen om eigen dokken, hellingen of kaden te bereiken en die tot water vergraven gedeelten te gebruiken voor het te water laten van schepen. Een bevoegdheid voor de eigenaar van terrein I om in de terreinen II en III gebouwen, werken en beplantingen op te richten die voor de uitoefening van de erfdienstbaarheid nodig zijn, wordt daarin niet genoemd, kan daaruit naar objectieve maatstaven niet worden afgeleid en zou strijdig zijn met de verplichting de erfdienstbaarheid te benutten op de voor het dienende erf minst bezwarende wijze.

4.37.

Artikel 5:75 BW lid 2 omvat een bevoegdheid voor de eigenaar van het heersende erf om op het dienende erf gebouwen, werken en beplantingen aan te brengen die voor de uitoefening van de erfdienstbaarheid noodzakelijk zijn. Larendael heeft tegenover de gemotiveerde betwisting door de Gemeente en het Havenbedrijf niet onderbouwd dat het voor de uitoefening van de erfdienstbaarheid tot het varen naar en van terrein I en voor het te water laten van schepen noodzakelijk is om gebouwen, werken en beplantingen op de terreinen II en III op te richten. Vordering I, sub e, is dus niet toewijsbaar.

Tussenconclusie

4.38.

Uit hetgeen hiervoor is geoordeeld, volgt dat alle gevorderde verklaringen voor recht zullen worden afgewezen. Daarmee wordt toegekomen aan de subsidiaire vordering van Larendael.

Wijziging bestemmingsbepaling

4.39.

Larendael vordert dat op de voet van de artikelen 6:258 BW, 6:248 BW en/of 6:259 BW de bestemmingsbepaling in artikel 2 van de Akte van 1970 wordt geschrapt, althans zodanig wordt gewijzigd dat deze overeenkomt met de publiekrechtelijke bestemming van terrein II. Ter zitting heeft Larendael desgevraagd verklaard dat haar subsidiaire vordering een verschrijving bevat, in die zin dat in het slot van de subsidiaire vordering wordt bedoeld dat de bestemming overeenkomt met de publiekrechtelijke bestemming van terrein I. De rechtbank leest de vordering aldus verbeterd.

4.40.

Larendael stelt dat schrapping, dan wel wijziging, van de bestemmingsbepaling nodig is, omdat het in de Akte van 1970 beoogde gebruik van terrein I als scheepswerf eenvoudigweg niet meer daadwerkelijk mogelijk is als de akte niet op de door Larendael gevorderde wijze wordt uitgelegd. Larendael heeft in dat kader aangevoerd dat het sinds de sluiting van de ADM-werf al decennialang geen enkele partij is gelukt om op terrein I een nieuwe scheepswerf te exploiteren en dat de Gemeente dit ook onder ogen heeft gezien door in het sinds 2013 geldende bestemmingsplan Amerikahaven ter plaatse de bestemming ‘havengebonden bedrijven’ toe te staan. Larendael stelt dat het algemeen belang bij gebruik van terrein I als scheepswerf is komen te vervallen en dat de Gemeente Larendael daarom niet meer mag houden aan de bestemmingsbepaling in de Akte van 1970.

4.41.

De Gemeente en het Havenbedrijf hebben daartegen aangevoerd dat Larendael haar stelling dat een scheepswerf op terrein I niet meer mogelijk is onvoldoende heeft onderbouwd. Opvolgend eigenaren na ADM hebben niet daadwerkelijk geprobeerd om daar een scheepswerf te exploiteren. Zo heeft Chidda c.s. geprobeerd om een cacao-overslag op terrein I te realiseren, maar niet een scheepswerf, aldus de Gemeente. Daarnaast betwist de Gemeente dat met de invoering van het huidige ter plaatse geldende bestemmingsplan is erkend dat een scheepswerf op het voormalige ADM-terrein bedrijfseconomisch niet haalbaar zou zijn. Een scheepswerf valt immers onder de publiekrechtelijke bestemming ‘havengebonden activiteiten’. Verder heeft de Gemeente aangevoerd dat zij ook andere dan planologische belangen heeft bij de handhaving van de bestemmingsbepaling, waaronder financieel-economische belangen die samenhangen met het recht tot eerste koop in artikel 20 van de Akte van 1970. In dat kader heeft de Gemeente erop gewezen dat zowel de Amsterdamse gemeenteraad als de provincie Noord-Holland de Gemeente hebben opgeroepen om de mogelijkheid van een scheepswerf in het Noordzeekanaalgebied te behouden en dat het ADM-terrein hiervoor qua locatie en bestemming bij uitstek geschikt is. De Gemeente stelt dat zij daarmee nog steeds een belang heeft bij de instandhouding van de bestemmingsbepaling in de Akte van 1970.

4.42.

Geoordeeld wordt dat Larendael tegenover het verweer van de Gemeente en het Havenbedrijf onvoldoende heeft onderbouwd dat een ongewijzigde instandhouding van de bestemmingsbepaling hier naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van haar kan worden gevergd. Van belang daarvoor is allereerst dat in de akte waarbij terrein I op 30 augustus 2021 aan Larendael is geleverd onder paragraaf 5 “Bijzondere lasten en beperkingen” in artikel 5.2.1. de bepalingen uit de Akte van 1970 zijn opgenomen, waaronder de bestemmingsbepaling in artikel 2, eerste lid, van de Akte van 1970. Larendael was bij de levering van terrein I dus bekend met die aan terrein I verbonden bestemmingsbeperking en heeft die in de leveringsakte ook uitdrukkelijk aanvaard. Larendael kon er ook mee bekend zijn dat door allerlei omstandigheden, waaronder het feit dat de terreinen langdurig gekraakt zijn, al jarenlang feitelijk geen scheepswerf werd geëxploiteerd. Larendael heeft ook niet gesteld welke omstandigheden in dit geval als onvoorziene omstandigheden in de zin van artikel 6:258 BW zijn aan te merken.

4.43.

Dat Larendael er nog niet in geslaagd is om de bestemming van artikel 2 te realiseren rechtvaardigt, mede gelet op de ruime formulering van deze bepaling, niet de conclusie dat dat niet daadwerkelijk mogelijk is. Larendael heeft zeer ambitieuze plannen en zij stuit op problemen bij de realisatie daarvan, maar daarmee is niet gezegd dat de vestiging en rendabele exploitatie van een scheepswerf redelijkerwijs niet uitvoerbaar zijn. Larendael heeft dit ook niet met een haalbaarheidsonderzoek of andere bedrijfseconomische gegevens onderbouwd.

4.44.

Bij dit alles komt nog dat de gemeente met het door haar genoemde financieel-economisch belang bij handhaving van de bestemming uit de Akte van 1970, waaronder de oproep aan haar om in het Noordzeekanaalgebied de faciliteit van een scheepswerf te behouden, voldoende heeft onderbouwd dat er nog steeds een algemeen belang is bij handhaving van die bestemming op terrein I. Ook de subsidiaire vordering wordt daarom afgewezen.

Proceskosten

4.45.

Larendael zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Gemeente, het Havenbedrijf, de Staat en Railinfratrust worden voor ieder van hen begroot op:

- griffierecht € 676,00

- salaris advocaat € 1.228,00 (2 punten × tarief € 614,00)

- nakosten € 178,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)

Totaal € 2.082,00.

4.46.

De kosten aan de zijde van Svitzer Euromed, De Koperen Ploeg en Havenwind worden gezamenlijk begroot op:

- griffierecht € 676,00

- salaris advocaat € 1.228,00 (2 punten × tarief € 614,00)

- nakosten € 178,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)

Totaal € 2.082,00.

4.47.

Voor een proceskostenveroordeling ten gunste of ten laste van Decom ziet de rechtbank geen reden. Decom (waarvan de aandelen inmiddels door Larendael worden gehouden) heeft in deze procedure geen standpunt ingenomen. Zij heeft na op grond van 118 Rv te zijn opgeroepen geen conclusie van antwoord ingediend en evenmin is ter zitting namens Decom het woord gevoerd.

4.48.

De wettelijke rente over de proceskosten wordt, voor zover door gedaagden gevorderd, toegewezen op de wijze zoals in de beslissing is vermeld. Datzelfde geldt voor de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de proceskostenveroordelingen.

in reconventie

4.49.

De door het Havenbedrijf ingestelde vordering in reconventie ziet op hekwerken die Larendael aan de zuidwestzijde van terrein I, parallel met de Siciliëweg, heeft geplaatst. Het Havenbedrijf stelt dat die hekwerken door Larendael zijn geplaatst buiten de perceelsgrenzen van terrein I en dat deze staan op perceel 4078, dat in erfpacht is uitgegeven aan het Havenbedrijf. Het Havenbedrijf vordert dat Larendael wordt veroordeeld die hekwerken te verwijderen. Voor zover de vordering ziet op het verwijderen van ‘andere voorzieningen’ gaat de rechtbank ervan uit dat dit ziet op de tegen die hekken geplaatste paddenschermen.

4.50.

Ter zitting is van de zijde van Larendael erkend dat de desbetreffende hekwerken (in ieder geval) 20 centimeter over de perceelsgrens zijn geplaatst. Dat Larendael met die hekwerken een inbreuk maakt op het recht van het Havenbedrijf als erfpachter staat daarmee vast. Anders dan Larendael meent, kunnen de hekwerken niet worden geschaard onder het bepaalde in artikel 6 lid 6 van de Akte van 1970, dat de bevoegdheid geeft om op enkele specifiek aangewezen plaatsen waterkeringen en andere ophogingen buiten de eigen terreingrens te hebben.

4.51.

Larendael heeft weliswaar verklaard bereid te zijn de hekwerken weg te halen, maar heeft ter zitting gesteld dat zij dan wel verwacht dat een fietspad, een weg en duwbakken weg worden gehaald waarvan Larendael stelt dat die op haar eigendom zijn geplaatst. Uit laatstgenoemde voorwaarde blijkt onvoldoende de bereidheid van Larendael om vrijwillig tot verwijdering over te gaan. De vordering van het Havenbedrijf zal daarom worden toegewezen. Gelet op het verweer van Larendael zal de termijn waarbinnen Larendael aan de veroordeling tot verwijdering moet voldoen, worden gesteld op vier weken. De gevorderde dwangsom zal worden gemaximeerd.

4.52.

Larendael zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van het Havenbedrijf worden begroot op € 1.328,00, bestaande uit € 1.228,00 aan salaris advocaat (2 punten × tarief € 614,00) en € 100,00 aan nakosten (plus de verhoging zoals is vermeld in de beslissing). De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen op de wijze zoals in de beslissing is vermeld.

4.53.

De veroordelingen worden uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5 De beslissing

De rechtbank

in conventie

5.1.

wijst de vorderingen af,

5.2.

veroordeelt Larendael in de proceskosten van de Gemeente van € 2.082,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Larendael niet tijdig aan deze proceskostenveroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Larendael € 92,00 extra betalen aan de Gemeente, plus de kosten van de betekening,

5.3.

veroordeelt Larendael in de proceskosten van het Havenbedrijf van € 2.082,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Larendael niet tijdig aan deze proceskostenveroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Larendael € 92,00 extra betalen aan het Havenbedrijf, plus de kosten van de betekening,

5.4.

veroordeelt Larendael in de proceskosten van de Staat van € 2.082,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Larendael niet tijdig aan deze proceskostenveroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Larendael € 92,00 extra betalen aan de Staat, plus de kosten van de betekening,

5.5.

veroordeelt Larendael in de proceskosten van Railinfratrust van € 2.082,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Larendael niet tijdig aan deze proceskostenveroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Larendael € 92,00 extra betalen aan Railinfratrust, plus de kosten van de betekening,

5.6.

veroordeelt Larendael in de proceskosten van Svitzer Euromed, De Koperen Ploeg en Havenwind van € 2.082,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Larendael niet tijdig aan deze proceskostenveroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Larendael € 92,00 extra betalen aan Svitzer Euromed, De Koperen Ploeg en Havenwind, plus de kosten van de betekening,

5.7.

veroordeelt Larendael in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten van respectievelijk het Havenbedrijf, de Staat, Railinfratrust, Svitzer Euromed, De Koperen Ploeg en Havenwind als die proceskosten niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,

5.8.

verklaart de kostenveroordelingen onder 5.3 tot en met 5.7 uitvoerbaar bij voorraad,

in reconventie

5.9.

veroordeelt Larendael om de op het perceel kadastraal bekend gemeente Sloten, sectie K, nummer 4078 aanwezige (bouw)hekwerken en andere voorzieningen binnen vier weken na de betekening van dit vonnis te verwijderen en verwijderd te houden,

5.10.

veroordeelt Larendael om aan het Havenbedrijf een dwangsom te betalen van € 5.000,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de in 5.9 uitgesproken veroordeling voldoet, tot een maximum van € 500.000,- is bereikt,

5.11.

veroordeelt Larendael in de proceskosten van het Havenbedrijf van € 1.328,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Larendael niet tijdig aan deze proceskostenveroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Larendael € 92,00 extra betalen aan het Havenbedrijf, plus de kosten van de betekening,

5.12.

veroordeelt Larendael in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als die proceskosten niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,

5.13.

verklaart de veroordelingen onder 5.9 tot en met 5.12 uitvoerbaar bij voorraad,

5.14.

wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. J.T. Kruis, mr. Q.R.M. Falger en mr. R.C.J. Hamming, rechters, bijgestaan door mr. P.J. van Vliet, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2025.2

1 Gedeeltelijk

2 type: PJvV coll:

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.