4 Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.op 14 juli 2023 te Amsterdam openlijk, te weten, op het Rembrandtplein, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] door:
- die [benadeelde partij 2] met kracht meerdere malen in het gezicht en/of tegen het hoofd te slaan/stompen en tegen het lichaam te schoppen en
- die [benadeelde partij 3] met kracht meerdere malen in het gezicht en/of tegen het hoofd te slaan/stompen en in het gezicht/tegen het hoofd te schoppen en op te tillen en met kracht op de grond te gooien;
2, primair. op 14 juli 2023 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen:
- die [benadeelde partij 2] met kracht meerdere malen in het gezicht en/of tegen het hoofd heeft geslagen/gestompt en tegen het lichaam heeft geschopt en
- die [benadeelde partij 3] met kracht meerdere malen in het gezicht en/of tegen het hoofd heeft geslagen en in het gezicht/tegen het hoofd heeft geschopt en die [benadeelde partij 3] heeft opgetild en met kracht op de grond heeft gegooid,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.op 14 juli 2023 te Amsterdam [benadeelde partij 1] heeft mishandeld door die [benadeelde partij 1] met kracht tegen het lichaam te duwen;
4.op 14 juli 2023 te Amsterdam [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] met kracht te duwen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
9 Tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 29 augustus 2024 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 16/095803-20, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 5 november 2020 van de politierechter van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere. Verdachte is bij dit vonnis veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 50 uren, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bij de stukken bevindt zich ook de op 29 augustus 2024 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 16/157796-21, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 11 februari 2022 van de politierechter van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere. Verdachte is bij dit vonnis veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 30 uren, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Daarnaast bevindt zich ten aanzien van beide vorderingen bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Standpunt van partijen
De officier van justitie vindt dat de vorderingen tenuitvoerlegging van beide voorwaardelijke opgelegde taakstraffen kunnen worden toegewezen.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de proeftijden dienen te worden verlengd, omdat verdachte gemotiveerd is om met zijn leven een andere weg in te slaan.
Oordeel van de rechtbank
Uit de verdere inhoud van dit vonnis blijkt dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijden aan strafbare feiten heeft schuldig gemaakt. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van de in zaak met parketnummer 16/095803-20 opgelegde voorwaardelijke straf, te weten een taakstraf van 50 uren, en de in de zaak met parketnummer 16/157796-21 opgelegde voorwaardelijke straf, te weten een taakstraf van 30 uren, te gelasten. De rechtbank zal de proeftijd niet verlengen, zoals door de raadsman is verzocht, omdat verdachte voldoende kansen heeft gekregen en desondanks opnieuw geweldsdelicten heeft gepleegd.
11 Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 en feit 2:
eendaadse samenloop van:
- openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
en
- poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd
Ten aanzien van feit 3 en feit 4:
- telkens: mishandeling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 192 (honderdtweeënnegentig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot 180 (honderdtachtig) dagen, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
- Meldplicht
Veroordeelde meldt zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Inforsa [woonplaats verdachte] op het adres [adres reclassering] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren.
- Ambulante behandeling
Veroordeelde werkt mee aan de reeds ingezette en lopende behandeling bij FAZ Inforsa in [woonplaats verdachte] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling en begeleiding duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
- Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
Veroordeelde verblijft in [naam instelling] of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf is reeds gestart en duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
- Volgen van opleiding
Veroordeelde volgt een nader te bepalen opleiding bij nader te bepalen school/instelling.
- Dagbesteding
Veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur.
- Meewerken aan middelencontrole
Veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 150 (honderdvijftig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 75 (vijfenzeventig) dagen.
Verklaart [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij 1] en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] toe tot een bedrag van € 3.209,39 (drieduizend tweehonderdnegen euro en negenendertig eurocent), bestaande uit € 2659,39 (tweeduizend zeshonderdnegenenvijftig euro en negenendertig eurocent) aan vergoeding van materiële schade en € 550 (vijfhonderdvijftig euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 14 juli 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige (€ 5.950,- kosten facings en € 351,- kosten horloge) niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 2] voornoemd, behalve voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 2] aan de staat € 3.209,39 (drieduizend tweehonderdnegen euro en negenendertig eurocent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 14 juli 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 42 (tweeënveertig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte of een ander dan wel anderen aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij of
zijn mededader heeft voldaan aan een van de opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] toe tot een bedrag van € 615,- (zeshonderdvijftien euro), bestaande uit € 65,- (vijfenzestig euro) aan vergoeding van materiële schade en € 550,- (vijfhonderdvijftig euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 14 juli 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 3] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 3] aan de Staat € 615,- (zeshonderdvijftien euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 14 juli 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 11 (elf) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij of
zijn mededader heeft voldaan aan een van de opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij voornoemd vonnis van 5 november 2020, zijnde een taakstraf van 50 (vijftig) uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 25 (vijfentwintig) dagen.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij voornoemd vonnis van 11 februari 2022, zijnde een taakstraf van 30 (dertig) uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 15 (vijftien) dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Smit, voorzitter,
mrs. B. Kuppens en M.A. Boerhorst, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G. Brokkelkamp, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 oktober 2024.