Cypriotisch vervolgings-EAB. Toestaan. Het door de raadsman gevoerde evenredigheidsverweer slaagt niet. In het geval van de opgeëiste persoon is er geen sprake van zodanige omstandigheden dat de overlevering onevenredig is. De medische toestand van de opgeëiste persoon kan in het kader van de feitelijke overlevering ter sprake komen. De rechtbank is niet gebonden aan een eerdere uitspraak op het voorliggende EAB door een Britse rechter. Van een algemeen gevaar op een onmenselijke of vernederende behandeling in het Cypriotische gevangeniswezen is geen sprake.
op de vordering van 14 juli 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).1 Dit EAB is uitgevaardigd op 19 november 2020 door the Larnaca District Court (Cyprus) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Sierra Leone) op [geboortedag] 1967,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.
1 Procesgang
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 16 augustus 2023, in aanwezigheid van mr. G.M. Kolman, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen2 en bijgestaan door haar raadsman, mr. F.P. Slewe, advocaat in Schiphol, en door een tolk in de Engelse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd.3
2 Identiteit van de opgeëiste persoon
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat de opgeëiste persoon in ieder geval de Britse nationaliteit heeft. De raadsman heeft dit namens de opgeëiste persoon bevestigd.
3 Grondslag en inhoud van het EAB
Het EAB vermeldt een arrestatiebevel van de Larnaca District Court van 25 augustus 2020 met kenmerk CID Ʃ/308/2019.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Cypriotisch recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB.4
4 Strafbaarheid
4.1
Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst één van de strafbare feiten (feit 2) aan als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 20, te weten:
oplichting
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Cyprus een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.
4.2
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de overige drie feiten (feiten 1, 3 en 4) niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, wanneer – kort gezegd – voldaan is aan het vereiste dat op de feiten naar het recht van de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld en dat de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
oplichting
witwassen
5 Evenredigheid
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering van de opgeëiste persoon, gelet op haar medische toestand, onevenredig bezwarend is. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de raadsman verwezen naar een aantal (medische) rapportages en naar een uitspraak van een Britse rechter, de District Judge van the Westminster Magistrates Court in Londen van 7 september 2022, die destijds de overlevering naar Cyprus – kort samengevat – niet toegestaan heeft.
De officier van justitie vindt dat de medische situatie van de opgeëiste persoon niet maakt dat overlevering onevenredig is. De omstandigheid dat de overlevering eerder in het Verenigd Koninkrijk is geweigerd, betekent niet dat Nederland gehouden is dat ook te doen. De medische rapportage waarop de Britse rechter tot haar oordeel is gekomen van 10 juni 2022, is niet langer actueel. Er is daarna geen officiële diagnose gesteld die uitwijst waar de opgeëiste persoon precies aan lijdt. Dat is ook niet van belang, omdat de opgeëiste persoon thans geen medische behandeling ondergaat die voortgezet moet worden. De opgeëiste persoon kan reizen en is detentiegeschikt. Nergens blijkt uit dat Cyprus de (medische) zorg die de opgeëiste persoon nodig heeft niet zou kunnen bieden. Ten tijde van de feitelijke overlevering (geregeld in artikel 35 OLW) zal in dit kader bij Cyprus nog om bevestiging gevraagd worden of de opgeëiste persoon adequate behandeling krijgt.
De rechtbank oordeelt als volgt.
In lijn met eerdere uitspraken van deze rechtbank moet voor de vraag of sprake is van (on)evenredigheid van de overlevering een onderscheid worden gemaakt tussen de zogenoemde stelselevenredigheid van de OLW en de evenredigheid in een concreet geval.
Het stelsel van de OLW is, op de voet van het daaraan ten grondslag liggende Kaderbesluit 2002/582/JBZ (het Kaderbesluit), gebaseerd op het uitgangspunt dat het gebruik van de bevoegdheid tot overlevering, in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel, niet verder gaat dan nodig is om de doelstelling van het Kaderbesluit te verwezenlijken. Daarbij is het in beginsel aan de uitvaardigende autoriteit om de evenredigheid van het uitvaardigen van een EAB te toetsen. Gelet hierop kan een beroep op de onevenredigheid van een EAB slechts onder uitzonderlijke omstandigheden slagen.5 Het is duidelijk dat de opgeëiste persoon medische zorg nodig heeft, maar van dergelijke uitzonderlijke omstandigheden is in dit geval geen sprake. De rechtbank sluit zich in dit kader aan bij de door de officier van justitie genoemde argumenten, waarbij de rechtbank ook meeweegt dat de opgeëiste persoon geen toestemming heeft willen verlenen voor het opvragen dan wel inzien van haar medisch dossier en zij evenmin is ingegaan op een aanbod voor nader onderzoek door middel van een MRI-scan, en benadrukt daarbij dat de medische toestand van de opgeëiste persoon ter sprake zal kunnen komen in het kader van de feitelijke overlevering.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat zij inderdaad niet gebonden is aan een eerdere uitspraak op hetzelfde EAB door de Britse rechter, zoals reeds door de officier van justitie is aangevoerd.6
Het verweer slaagt niet.
6 Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden
De raadsman heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat op grond van artikel 11 OLW geen gevolg moet worden gegeven aan het EAB. Er bestaat voor de opgeëiste persoon een reëel gevaar dat zij gedurende haar detentie in Cyprus op onmenselijke of vernederende wijze wordt behandeld als bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest). De raadsman gaat er in dit kader vanuit dat de opgeëiste persoon geplaatst zal worden in ‘Athalassa Hospital’, naar zijn weten de enige psychiatrische instelling op Cyprus waar gedetineerden opgevangen worden. De raadsman heeft verwezen naar nieuwsberichten van ‘Cyprus Mail’ van 13 en 24 juni 2023 en naar een rapport van the European Committee for the prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment (hierna: het CPT) van 26 april 2018. Meer subsidiair heeft de raadsman verzocht de behandeling aan te houden om een garantie op te vragen bij de uitvaardigende justitiële autoriteit waarin gegarandeerd wordt dat de opgeëiste persoon geplaatst zal worden in een instelling waar zij niet op onmenselijke of vernederende wijze behandeld zal worden.
De officier van justitie vindt dat artikel 11 OLW niet aan overlevering in de weg staat. De raadsman heeft geen actuele en objectieve gegevens in het geding gebracht op basis waarvan een algemeen reëel gevaar op een onmenselijke of vernederende behandeling vastgesteld kan worden.
De rechtbank oordeelt als volgt. Uit jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie volgt dat aan een overleveringsverzoek geen gevolg kan worden gegeven als sprake is van een individueel gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling gelet op de detentieomstandigheden in de uitvaardigende lidstaat, welk individueel gevaar pas kan worden aangenomen als eerst vast is komen staan dat sprake is van een algemeen gevaar dat gedetineerden aldaar worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling.7 De werkwijze voor het vaststellen van een dergelijk algemeen gevaar is als volgt:
“Hiertoe dient de uitvoerende rechterlijke autoriteit zich allereerst te baseren op objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens over de detentieomstandigheden die heersen in de uitvaardigende lidstaat en die kunnen duiden op gebreken die hetzij structureel of fundamenteel zijn, hetzij bepaalde groepen van personen raken, hetzij bepaalde detentiecentra betreffen.”8
De raadsman heeft geen objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens verstrekt waaruit volgt dat voor gedetineerden in Cyprus, in het bijzonder gedetineerden met (psychische) gezondheidsklachten, sprake is van een algemeen gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling. Voor de overgelegde artikelen van ‘Cyprus Mail’ geldt dat dit geen objectieve, betrouwbare en nauwkeurige stukken zijn. Het door de raadsman overlegde CPT-rapport van 26 april 2018 is niet actueel. Daar komt bij dat de rechtbank al bij een eerdere uitspraak kennis heeft genomen van dit CPT-rapport. Toen heeft de rechtbank ook geen algemeen gevaar op een onmenselijke of vernederende behandeling aangenomen voor het Cypriotische gevangeniswezen.9
Naar het oordeel van de rechtbank is van een algemeen gevaar van een schending van artikel 4 van het Handvest dan ook geen sprake. Gelet daarop komt de rechtbank niet toe aan een beoordeling van het gestelde individuele gevaar voor de opgeëiste persoon van een dergelijke schending.
Het verweer slaagt niet. De rechtbank ziet dan ook geen reden om de zaak aan te houden om aanvullende vragen te stellen over de detentieomstandigheden aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
7 Slotsom
De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.
8 Toepasselijke wetsartikelen
De artikelen 326 en 420bis Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.
9 Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan the Larnaca District Court (Cyprus) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter, mrs. B.M. Vroom-Cramer en L. Sanders, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.J.F. Ceelie, griffier, en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 30 augustus 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
2 De opgeëiste persoon is, gelet op een incident ter zitting waarna zij direct verzorging nodig had, halverwege de behandeling teruggebracht naar [detentieplaats] . Dit is gebeurd met toestemming van de voorzitter en de raadsman.