Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBAMS:2021:6903

Rechtbank Amsterdam
26-11-2021
09-12-2021
13/845011-18
Materieel strafrecht
Eerste aanleg - meervoudig,Op tegenspraak

Medeplichtigheid aan handel in merkvervalste goederen en medeplegen van gewoontewitwassen. Geldige dagvaarding en OM ontvankelijk. Gevangenisstraf 10 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk proeftijd 2 jaren.

Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM


VONNIS

Parketnummer: 13/845011-18

Datum uitspraak: 26 november 2021

Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1971,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres 1] .

1 Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 oktober 2021 en 26 november 2021 (sluiting).

De zaak tegen verdachte is gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld met de zaak tegen de medeverdachte [medeverdachte] (13/993048-18).

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A.M. de Leeuw, en van wat verdachte en zijn raadslieden, mrs. M. Ketting en J.T.A. van Schaik (hierna gezamenlijk aangeduid als de verdediging), naar voren hebben gebracht.

2 Tenlastelegging

Verdachte wordt er – samengevat en na wijziging op de zitting – van beschuldigd dat hij:

1.

in de periode van 1 november 2016 tot en met 28 maart 2018 als medepleger of alleen beroeps- dan wel bedrijfsmatig heeft gehandeld in merkvervalste goederen.

Mocht de rechtbank dit niet bewezen vinden, dan wordt verdachte ervan beschuldigd dat hij medeplichtig is geweest bij dan wel tot beroeps- dan wel bedrijfsmatige handel in merkvervalste goederen door [persoon 1] , [persoon 2] en/of [persoon 3] .

2.

in de periode van 1 januari 2016 tot en met 28 maart 2018 als medepleger of alleen geldbedragen en sieraden heeft witgewassen en hiervan een gewoonte heeft gemaakt.

3 Voorvragen

3.1

Geldigheid van de dagvaarding

3.1.1

Standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding ten aanzien van feit 2 gedeeltelijk nietig moet worden verklaard, omdat de dagvaarding onvoldoende feitelijk is waar het gaat over de geldbedragen onder het kopje ‘kosten verbouwing’. Het is onduidelijk waarom de bedragen € 96.171,39 althans € 57.159,64 en € 17.333,43 afzonderlijk zijn opgenomen. Het is bovendien onduidelijk waarop het Openbaar Ministerie doelt met de bedragen € 96.171,39 althans € 57.159,64 en nagelaten is om te specificeren op welke facturen en/of betalingen wordt gedoeld.

3.1.2

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding ten aanzien van feit 2 voldoende duidelijk is. In het dossier wordt uitgelegd waarop de ten laste gelegde bedragen zijn gebaseerd.

3.1.3

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank is van oordeel dat de dagvaarding voldoet aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering nu daarin opgave wordt gedaan van feit, tijd en plaats en deze niet onbegrijpelijk is. De twee eerstgenoemde bedragen hebben blijkens de dagvaarding betrekking op contante betalingen voor de verbouwing van de woning en zijn terug te vinden in paragraaf 3.5 van het zaaks proces-verbaal 02 met verwijzing naar achterliggende documenten. Het bedrag van € 17.333,45, volgens de dagvaarding betrekking hebbende op een of meer contante betalingen aan [bedrijf 1] B.V., is terug te vinden aan het slot van paragraaf 3.5.2. van genoemd proces-verbaal met eveneens verwijzing naar achterliggende documenten. De dagvaarding is daarmee voldoende gespecifieerd en duidelijk.

3.2

Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

3.2.1

Standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van feit 1 sprake is geweest van twee vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek, waardoor het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging.

De Richtlijn handhaving intellectuele eigendomsfraude, geldend voor het Openbaar Ministerie ten tijde van het verweten feit en het voorbereidend onderzoek, schrijft voor dat privaatrechtelijk optreden de voorkeur geniet boven strafrechtelijk optreden. Nu in casu geen strafeis is gevorderd conform de hoogte van een transactieaanbod is sprake van schending van het gelijkheidsbeginsel, waardoor verdachte nadeel heeft geleden. De onzekerheid van een al ruim 3,5 jaar lopende zaak treft verdachte zwaar en heeft weerslag op zijn privéleven en mentale gemoedstoestand.

Daarnaast zijn de telefoongesprekken tussen verdachte en [persoon 1] opzettelijk onjuist uitgewerkt. In de derde zin van de uitwerking van tapsessie 14500 staat ‘Para Jumper’, terwijl uit de audio-opname blijkt dat wordt gezegd ‘Para Jumper model’. In de uitwerking van tapsessie 3558 staat dat verdachte ‘label’ zegt, terwijl uit de audio-opname blijkt dat hij ‘available’ zegt. De onjuist uitgewerkte tapgesprekken zijn aan de rechter-commissaris getoond ter verkrijging van een bevel tot het plaatsen van een telefoontap op de telefoon van verdachte. Was de rechter-commissaris correct en volledig geïnformeerd, dan was er geen redelijke verdenking en zou er geen telefoontap tot stand zijn gekomen. De telefoontap op de telefoon van verdachte is onrechtmatig, wat een onherstelbaar vormverzuim oplevert. De belangen van verdachte ten aanzien van een recht op een eerlijk proces en het recht op privacy zijn op grove wijze veronachtzaamd.

3.2.2

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel, omdat het zwaartepunt van de verdenking ligt bij de verdenking van feit 2, gewoontewitwassen. Een transactieaanbod is daarom een gepasseerd station.

In de aanvraag voor de telefoontap op het telefoonnummer van verdachte staat dat hij een leverancier van jassen zou kunnen zijn. Het doel is geweest om de omvang van de handel van [persoon 1] inzichtelijk te maken. De tapgesprekken zijn vertaald door een tolk, waardoor geen sprake kan zijn van het moedwillig onjuist uitwerken van de tapgesprekken door de verbalisanten.

3.2.3

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank is van oordeel dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging en overweegt daartoe als volgt.

Verdachte wordt niet alleen verdacht van (medeplichtigheid aan) handel in merkvervalste goederen, maar ook van medeplegen van gewoontewitwassen. Gelet hierop is er geen sprake van schending van het gelijkheidsbeginsel door de strafeis die niet conform de hoogte van een transactieaanbod is, omdat de strafeis mede ingegeven is door het (door de officier van justitie bewezen geachte) medeplegen van gewoontewitwassen. Het verweer van de verdediging wordt op dit punt verworpen.

Uit het dossier blijkt dat de tapgesprekken waarop de verdediging wijst in de taal Urdu zijn gevoerd en met behulp van een tolk zijn uitgeluisterd en uitgewerkt. Dit heeft de officier van justitie ter terechtzitting bevestigd. Van het opzettelijk onjuist uitwerken van deze tapgesprekken om de rechter-commissaris op het verkeerde been te zetten, is dan ook niet gebleken, ook niet als de uitwerking van de tapgesprekken op twee onderdelen door de verdediging wordt betwist. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake geweest van het bewust of met grove onachtzaamheid schenden van de belangen van verdachte. Het verweer van de verdediging wordt ook op dit punt verworpen.

4 Waardering van het bewijs

4.1

Standpunt van het Openbaar Ministerie

4.1.1

Feit 1 (beroeps-/bedrijfsmatige handel in merkvervalste goederen)

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde, beroepsmatige handel in merkvervalste goederen, maar dat het subsidiair tenlastegelegde, medeplichtigheid daaraan, kan worden bewezen.

Uit onder meer (tap)gesprekken en observaties kan worden afgeleid dat verdachte wist van de handel in merkvervalste goederen van [persoon 1] . Verdachte faciliteerde deze handel door het leveren van de best mogelijke jassen en daarover te adviseren. Dit betekent dat de in de tenlastelegging onder 1 subsidiair opgenomen sub a, b en e kunnen worden bewezen. Alle merken die bij [persoon 1] zijn aangetroffen, kunnen worden bewezen. Mocht de rechtbank hierin niet meegaan, dan kunnen alleen de merken Canada Goose, Parajumper en Stone Island worden bewezen. De schoenen kunnen niet worden bewezen.

4.1.2

Feit 2 (medeplegen gewoontewitwassen)

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde kan worden bewezen, met uitzondering van het witwassen van sieraden.

In deze zaak is geen direct bewijs voor een specifiek gronddelict. Wat wel gebleken is, is dat verdachte en de medeverdachte (hierna: [medeverdachte] ) een vennootschap onder firma hebben, [bedrijf 2] , waaraan zij hun salaris onttrekken. Dat vormt hun inkomen. Volgens verdachte is [bedrijf 2] de enige bron van inkomsten. Er werd gewerkt met een kasboek dat representatief zou zijn voor de contante geldstroom. Uit het dossier blijkt dat er naast de gelden die contant werden onttrokken aan [bedrijf 2] veel meer contant geld is rondgegaan dan vanuit die contante geldstroom kan worden verklaard.

Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat er sinds 2008 à 2009 contante opnamen zijn gedaan van de zakelijke rekening van [bedrijf 2] . Hiertoe is verwezen naar fiscale overzichten gerelateerd aan verdachte, [medeverdachte] en [bedrijf 2] .

Uit onderzoek naar de bankafschriften van deze zakelijke rekening uit 2016 en 2017 is niet gebleken dat er contante opnamen zijn gedaan. Er is geen concrete, verifieerbare of niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring voor het contante geld.

Mocht de rechtbank vinden dat de verklaring wel concreet, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is, dan heeft de officier van justitie verzocht over te gaan tot aanhouding van de behandeling van de zaak of het wijzen van een tussenvonnis waarin het Openbaar Ministerie de opdracht krijgt nader onderzoek te doen naar de verklaring van verdachte. Ten aanzien van de stukken van de [naam bank] geldt dat het Openbaar Ministerie tot zeven jaar geleden onderzoek kan doen, maar wellicht kunnen bij de Belastingdienst fiscale stukken worden opgevraagd van langer geleden.

4.2

Standpunt van de verdediging

4.2.1

Feit 1 (beroeps-/bedrijfsmatige handel in merkvervalste goederen)

De verdediging heeft vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit.

Verdachte kan niet worden aangemerkt als (mede)pleger of medeplichtige. Hij is de schakel tussen de fabrikant en de detailhandel door kleding te verkopen die vrij van rechten wordt doorverkocht en door de desbetreffende winkel zelf wordt gelabeld. Er is geen sprake van nagebootste kleding, kleding gelijkend op merken als Canada Goose, Stone Island of Nike of (valse dan wel nagebootste) labels. Er is daarom geen sprake van opzet op bedrog, ook niet in voorwaardelijke zin. In de handel met [persoon 1] was er voor verdachte niets om argwanend van te worden. Hij had dan ook geen wetenschap van de bezigheden van [persoon 1] . Dit blijkt ook niet uit de tapgesprekken. Er wordt gesproken over kleding die verdachte met Chinese labels inkoopt en in de kleding kunnen winkels zelf labels zetten. Dat er merknamen zijn genoemd, strekt ter verduidelijking van kwaliteit en/of type model.

Als al sprake is van betrokkenheid bij handel in merkvervalste goederen, dan is niet gebleken dat hiervan tijdens de gehele ten laste gelegde periode sprake was.

4.2.2

Feit 2 (medeplegen gewoontewitwassen)

De verdediging heeft vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit.

In deze zaak is geen direct bewijs voor een specifiek gronddelict. In 2016 tot en met 2018 is
€ 553.018,89 uitgegeven, zowel contant (€ 215.071,51) als per bank (€ 186.547,38) en daarbij opgeteld het contante geld dat in de kluis is aangetroffen (€ 151.400,-). De betalingen aan [persoon 4] dan wel [bedrijf 1] B.V. kunnen niet onomstotelijk worden vastgesteld en kunnen niet bijdragen aan het vermeende witwassen. Nu het gezamenlijk inkomen van verdachte en [medeverdachte] in 2016 € 95.594,- was en in 2017 € 73.492,-, is het wellicht begrijpelijk dat een witwasvermoeden is ontstaan.

Verdachte heeft verklaard dat de uitgaven kunnen worden verantwoord door de inkomsten van [bedrijf 2] . Al op 15 juni 2018 is hierop gewezen in een door de advocaat aan de [naam bank] geschreven brief. De bank had namelijk om uitleg gevraagd over de herkomst van € 95.000,- aan contante stortingen. Deze verklaring kan ook worden onderbouwd met stukken.

Contante uitgaven € 215.071,51

In 2012 tot en met 2017 heeft [bedrijf 2] een kasomzet gehad van € 428.028,17. In die jaren zijn er privé-onttrekkingen uit de kas geweest van in totaal € 244.034,-. De contante uitgaven van € 215.071,51 kunnen hieruit verantwoord worden.

Girale uitgaven € 186.547,38

In 2014 tot en met 2017 heeft [bedrijf 2] via rekening-courant een omzet gegenereerd van € 296.179,-. De girale uitgaven waren in 2016 tot en met 2018 € 186.547,38 (waarvan in 2018 € 0,- is uitgegeven). De kosten voor levensonderhoud van gemiddeld € 21.000,- per jaar moeten hierbij nog worden opgeteld, want deze worden niet van de privé-onttrekkingen betaald. Dit maakt dat in 2014 tot en met 2017 in totaal € 270.547,38 giraal is uitgegeven. Dit bedrag kan verantwoord worden uit de omzet van [bedrijf 2] .

Contant geldbedrag in kluis € 151.400,-

In 2014 tot en met 2017 wordt er zowel contant als giraal geld overgehouden. Dit geld werd in de bankkluis gespaard. [bedrijf 2] bestaat al sinds 1999. Ook in de jaren voorafgaand aan 2014 zijn er aanzienlijke winsten gemaakt en privéonttrekkingen gedaan die in de bankkluis zijn gespaard.

De conclusie is dat het aangetroffen contant geldbedrag, de contante uitgaven en de uitgaven per bank ruimschoots verklaard kunnen worden door de inkomsten die in [bedrijf 2] zijn vergaard. Nu de inkomsten onderbouwd zijn door middel van stukken afkomstig van de boekhouder is de verklaring concreet, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk. Het Openbaar Ministerie had nader onderzoek moeten doen.

De in de bankkluis aangetroffen sieraden zijn afkomstig van giften en kunnen geen rol spelen ten aanzien van de witwasverdenking.

Nu het enkel aantreffen van een contant geldbedrag en het storten van contante bedragen op een bankrekening geen verhulling opleveren en op geen enkele manier is aangetoond dat er acties zijn ondernomen om de herkomst van de geldbedragen te verhullen, moet ook om die reden vrijspraak volgen.

Mocht de rechtbank deze verweren verwerpen, dan heeft de verdediging verzocht het witgewassen bedrag te matigen tot € 45.000,-. Op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat maximaal drie dozen met 25 jassen voor € 30,- per stuk zijn verkocht.

Mocht de rechtbank vinden dat de verklaring van verdachte concreet, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is, dan kan de verdediging zich vinden in aanhouding van de behandeling van de zaak of een tussenvonnis waarin het Openbaar Ministerie de opdracht krijgt nader onderzoek te doen naar de verklaring van verdachte.

4.3

Oordeel van de rechtbank

I. Feit 1 (beroeps-/bedrijfsmatige handel in merkvervalste goederen dan wel medeplichtigheid daaraan)

De rechtbank vindt bewezen dat verdachte zich als medeplichtige schuldig heeft gemaakt aan beroepsmatige handel in merkvervalste goederen. De rechtbank komt tot deze conclusie op grond van de volgende feiten en omstandigheden, die ontleend zijn aan wettige bewijsmiddelen.1

4.3.1

Feiten en omstandigheden

Op 11 september 2017 ontving de FIOD een proces-verbaal van het Team Criminele Inlichtingen met de volgende informatie:

[persoon 1] , een [nationaliteit] uit [plaatsnaam 1] , is een van de grootste handelaren in merkvervalste goederen in Nederland.

Volgens het proces-verbaal is de informatie betrouwbaar gebleken.

[persoon 1] blijkt eigenaar te zijn van de eenmanszaak [bedrijf 3] , gevestigd op het adres [bedrijfsadres] (hierna: het bedrijfsadres).2 Er is één persoon in loondienst, genaamd [persoon 5] , een vriend van [persoon 1] .3

Op 30 oktober 2017 ontving de FIOD van [bedrijf 7] B.V. (hierna: [bedrijf 7] ) een onderzoeksdossier. In de loop van 2017 is door [bedrijf 7] aanvullende informatie verzameld over de activiteiten van [persoon 1] , welke te relateren zijn aan de handel in merkvervalste artikelen. Volgens het dossier zou [persoon 1] artikelen verkopen vanuit één of meerdere opslagunits, via zogenaamde ‘kofferbakverkoop’ op diverse locaties en via één of meerdere Marktplaatsaccounts. Er zou gebruik worden gemaakt van een opslaglocatie op het adres [opslaglocatie] (hierna: de opslaglocatie). Daarnaast zou bekend zijn dat [persoon 1] in 2016 en 2017 met enige regelmaat diverse leveringen van merkvervalste kleding ontving.4

Uit onderzoek is gebleken dat via Marktplaats ten minste acht advertenties zijn geplaatst waarin vermoedelijk merkvervalste artikelen worden aangeboden. De advertenties zijn via het IP-adres [nummer 1] geplaatst, dat op naam van [persoon 1] staat.5

Op 25 oktober 2017 heeft de officier van justitie een bevel ex artikel 126m Sv voor een telefoontap op het telefoonnummer [telefoonnummer 1] (hierna: [telefoonnummer 1] ), in gebruik bij [persoon 1] , afgegeven. Op 31 oktober 2017 wordt [telefoonnummer 1] om 10:38 uur gebeld door de gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer 2] (hierna: [telefoonnummer 2] ). Dit telefoonnummer is in gebruik bij verdachte.6 De inhoud van het gesprek is als volgt:

[telefoonnummer 1] : Ze zijn bijna verkocht, ze zijn goed kan wat meer hebben.
[telefoonnummer 2] : Zeg maar wat je nodig hebt.

(…)

[telefoonnummer 1] : Goed, doe maar 100 stuks, 4 dozen.
[telefoonnummer 2] : Alleen camouflage verder niets.
[telefoonnummer 1] : Alleen camouflage, zwarte heb ik nog en voor de dames ook alleen camouflage heb ik nodig, 4 dozen. Hoeveel wordt het?
[telefoonnummer 2] : 100 stuks, een minuut, het is 4000.
[telefoonnummer 1] : 4000, goed ok. Hij komt op zondag ophalen.
[telefoonnummer 2] : Het is prima, ik wou nog iets aan je doorgeven, de groene van mij met de label, de groene, de lange.

(…)

[telefoonnummer 2] : Goed ik ga je terugbellen om te kijken of hij de labels heeft of niet.

Om 10:47 uur vindt het volgende gesprek plaats:

[telefoonnummer 2] : Broer, er zitten 30 stuks in een doos niet 25. U hebt verkeerd geteld.
[telefoonnummer 1] : Ok, goed, doe maar 3 dozen dan.

(…)

[telefoonnummer 2] : Geld is geen probleem, neem de voorraad, we doen zaken met jullie, als jullie spullen kunnen verkopen, geld is helemaal geen probleem.

(…)

[telefoonnummer 1] : Goed, ik ben er niet, de andere jongen komt.
[telefoonnummer 2] : Het is geen probleem, de andere jongen kan komen u hebt al garantie gegeven, ik ga hem afgeven.

Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat [persoon 1] bij hem jassen zonder label kocht voor € 25,- à € 30,- per stuk. In een doos zitten dertig jassen.7

Op 1 november 2017 werd tijdens een observatie gezien dat een Peugeot met kenteken [kentekennummer] (hierna: de Peugeot) de opslaglocatie in- en uitreed.8 De Peugeot staat op naam van [persoon 5] .9

Op 5 november 2017 werd geobserveerd op het adres [adres 4] , het adres van [bedrijf 2] , de winkel van verdachte en [medeverdachte] .10 Gezien werd dat de Peugeot kwam aanrijden en dat er twee personen uitstapten, onder wie [persoon 5] .11 Zij gingen het pand naar binnen, overhandigden meerdere briefjes van 50 euro aan een man en reden een steekwagen met daarop een grote doos naar buiten. De doos werd in de laadruimte van de Peugeot gelegd. Dit werd een aantal keren herhaald. In de dozen zaten zakken. Vervolgens reed de Peugeot naar een portiek in [adres 2] en droegen de twee personen de dozen en losse zakken de woning op nummer [huisnummer] in.12 Op dit adres woont [persoon 3] .13 De twee personen kwamen het portiek uit met twee blauwe vuilniszakken die zij in de Peugeot legden. Vervolgens reed de Peugeot naar de opslaglocatie en het bedrijfsadres.14

Op 9 november 2017 werd gezien dat de Peugeot vertrekt vanaf het adres [adres 3] . [persoon 1] is als passagier ingestapt, de bestuurder is [persoon 5] . Zij reden naar het adres op [adres 2] , waar vijftien grote blauwe zakken in de Peugeot werden geladen. Hierna werd gereden naar de opslaglocatie.15

Op 10 november 2017 werd gezien dat de Peugeot stopte ter hoogte van de woning van [persoon 1] . Een persoon stapt uit en [persoon 1] stapt in als bestuurder. Er wordt gereden naar de opslaglocatie.16

Op 17 november 2017 heeft [persoon 1] het volgende gesprek met de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 3] (hierna: [telefoonnummer 3] ):

F: Of ik eh betaal hem 1 vaste maandbedrag met kleding en alles of ehh niks. 1 van de 2 moet ie accepteren toch?
[telefoonnummer 3] : Ja.. want even heel grof gezegd voor [bedrijf 3] heb je hem niet nodig hoor. Dit is luxe. Je hebt hem niet nodig.

(…)

F: Nee ik kan het eigenlijk wel zelf. Alleen voor die andere heb ik hem nodig.
[telefoonnummer 3] : Ja dus eigenlijk moet je slim zijn en hem daar gewoon een ding voor geven.
F: Heb ik al gedaan, ik geef hem een euro per kleding.17

Op 20 november 2017 hebben verdachte en [persoon 1] het volgende gesprek:

V: Ok heb je een doos nodig of hoeveel heb je die nodig?
M: Een doos heb ik daarvan nodig, die andere wat ik vorige keer van jou gehad heb met nep bont.

(…)

V: Die met een label erop.

(…)

M: Wat ik je net gestuurd heb. Dat moet je toch weten wat ik nodig heb. Maar achter moet er zijn om label in te zetten en binnen moet volle tape zijn compleet. Dit moet, als er niet zo is dan niet kopen.18

Op 21 november 2017 hebben verdachte en [persoon 1] de volgende gesprekken:

V: De foto die je gestuurd hebt daar kan de label ingezet worden, maar aan de achter is dat niet.
M: Dan is dat niet nodig.
V: Achter wat je zegt soort strip is te niet maar label kan wel apart ingezet worden.

(…)

V: Goed, goed, maar met de strip is moeilijk te krijgen.
M: Strip is zeer belangrijk zelfde strip die bij echte bont zit, zonder de strip mensen kopen het niet.19

En

V: Ja het is dik voor de winter. Als je hier Canada Goose in doet en als nieuw model verkoopt gaan ze kopen. Je moet zeggen herfst.. januari..
M: Canada niet, Stone, Stone, hier wordt Stone in gedaan, niet Canada.
V: Met Stone er in gaat lopen. Ja, Stone, je moet zeggen het is nieuw model van Stone, het is nieuwe collectie van januari.20

En

M: Ik moet laten aanpassen, label in doen enzovoorts, het heeft extra kosten bro.
V: Ik weet het, maar als je van Stone Island maakt en verkoopt, weet je wat een jas van Stone Island kost? Het is zelfde jas en wordt heel duur verkocht.

(…)

V: Luister een ding van mij, zoals je zei dat je met Stone Island er in, ga je verkopen, dat ga je makkelijk verkopen. Je hebt goed gedacht dat dit gaat verkopen met Stone Island erin.21

Ook vraagt verdachte in een gesprek met [persoon 1] of hij interesse heeft in Para Jumper, omdat hij, [persoon 1] , deze eerder heeft gehad. [persoon 1] heeft Para Jumpers nodig, maar in een dames model, maar dat ligt ook bij verdachte.22

Op 17 december 2017 werd gezien dat [persoon 1] en [persoon 5] dozen hebben opgehaald bij verdachte. Zij rijden vervolgens naar [adres 2] en laden de dozen uit. Na het uitladen worden er blauwe vuilniszakken ingeladen. Vervolgens wordt er gereden naar het bedrijfsadres.23

Op 20 december 2017 is via camerabeelden zichtbaar dat twee mannen op de opslaglocatie aankomen en jassen bekijken die achterin de Peugeot liggen. [persoon 1] en [persoon 5] zijn hierbij aanwezig. [persoon 1] wordt door de mannen betaald.24

Op 28 maart 2018 zijn [persoon 1] , [persoon 5] , [persoon 3] en [verdachte] aangehouden. Op het bedrijfsadres werden een stempelmachine en meerdere stempels aangetroffen, onder andere van de merken Canada Goose en Stone Island25.26 In de woning van [persoon 3] werden zes naaimachines27 aangetroffen en in totaal 10.070 merkvervalste labels28.

[persoon 1] heeft verklaard dat hij op bestelling merkloze jassen inkoopt bij verdachte. Vervolgens bracht hij de merkloze jassen naar [persoon 3] . Zij was in het bezit van labels en naaide de labels in de jassen. Het ging om labels van merken als Stone Island en Canada Goose. Nadat de labels in de jassen waren gezet, werd [persoon 1] gebeld en kon hij de jassen weer ophalen. Hij betaalde per jas € 1,50 à € 2,- voor het innaaien van de labels.29

[persoon 3] heeft verklaard dat een [nationaliteit] genaamd ‘ [naam] ’ al twee jaar, sinds november 2016, in de winter jassen en labels naar haar bracht. Zij naaide de labels in de jassen.30

4.3.2

Bewijsoverweging medeplichtigheid aan beroepsmatige handel in merkvervalste kleding

Aan de hand van de in rubriek 4.3.1 weergegeven feiten en omstandigheden stelt de rechtbank vast dat een samenwerkingsverband van een aantal personen heeft bestaan dat zich bezighield met handel in merkvervalste kleding. [persoon 1] kocht merkloze jassen in bij verdachte, die de jassen in Italië inkocht. Vervolgens werden de jassen bij verdachte opgehaald door [persoon 1] en/of [persoon 5] en gebracht bij [persoon 3] , die labels in de jassen naaide. [persoon 1] en/of [persoon 5] haalde(n) de jassen, inmiddels voorzien van een merklabel, weer op bij [persoon 3] . De jassen werden vervolgens doorverkocht. [persoon 3] ontving van [persoon 1] per jas een vergoeding voor het innaaien van het label en ook [persoon 5] ontving van [persoon 1] per verkochte jas een vergoeding.

De rechtbank vindt dat ook kan worden vastgesteld dat de handel gedurende de gehele ten laste gelegde periode heeft plaatsgevonden. In de telefoon van verdachte is onder meer een WhatsApp-bericht van 3 november 2016 aangetroffen waarin verdachte [persoon 1] vraagt om een monster en een sticker van Canada Goose.31

Verdachte heeft verklaard dat hij alleen merkloze jassen verkocht aan [persoon 1] en dat hij niet wist wat [persoon 1] daarna met de jassen deed.

De rechtbank ziet in het dossier echter concrete aanwijzingen dat verdachte wel wist dat de jassen, nadat [persoon 1] deze bij verdachte had gekocht, werden voorzien van labels van merken als Canada Goose, Stone Island en Parajumpers. De rechtbank slaat met name acht op de telefonische gesprekken die verdachte met [persoon 1] heeft gevoerd, waarin gesproken is, ook door verdachte, over het inzetten van labels van voornoemde merken in de jassen.

Vastgesteld kan worden dat verdachte gedurende de bewezen verklaarde periode met die wetenschap als tussenhandelaar heeft gefungeerd. In dat kader had verdachte telefonisch contact met [persoon 1] . Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze handelingen van verdachte te kwalificeren als medeplichtigheid, en niet als medeplegen. Dit betekent dat verdachte van het primair tenlastegelegde wordt vrijgesproken en dat het subsidiair tenlastegelegde kan worden bewezen.

II. Feit 2 (medeplegen van gewoontewitwassen)

De rechtbank vindt bewezen dat verdachte zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen. De rechtbank komt tot deze conclusie op grond van de volgende feiten en omstandigheden, die ontleend zijn aan wettige bewijsmiddelen.32

4.3.3

Feiten en omstandigheden

Op 28 maart 2018 vond in de woning van verdachte en zijn partner, [medeverdachte] , een doorzoeking plaats in verband met de verdenking van handel in merkvervalste kleding en witwassen door verdachte.33 In de woning werden onder andere de volgende stukken aangetroffen.34

- Een aanvullende koopovereenkomst inzake de onroerende zaak [adres 1] , ondertekend op 21 juni 201635. De verkopers zijn [persoon 6] en [persoon 7] , de kopers verdachte en [medeverdachte] . De overeenkomst betreft een aantal roerende zaken voor een totaalbedrag van € 50.000,-. Hierop staat handgeschreven ‘contant voldaan 26/8/2016 € 50.000,-’.36 [persoon 6] heeft verklaard dat zij op het kantoor van de makelaar
€ 50.000,- in contanten, in briefjes van vijfhonderd euro, van verdachte hebben ontvangen.37

- Een factuur van [bedrijf 4] van € 19.800,-38. Verdachte heeft verklaard dat hij deze factuur vermoedelijk contant heeft voldaan.39

- Een factuur van [bedrijf 5] van 9 januari 2018 van € 5.769,-.40 Verdachte heeft verklaard dat hij de factuur contant heeft betaald.41

- Een handgeschreven overzicht met daarop data, contante betalingen, handtekeningen en de opmerking ‘contante betaling bij de hand [persoon 4] ’. Volgens dit overzicht is de eerste betaling gedaan op 27 maart 2017 en de laatste op 8 januari 2018.42 Het totaal van deze bedragen is € 96.171,39.43

- Een ondertekende overeenkomst van 7 juni 2017. Dit overzicht betrof de verbouwing van de woning van verdachte en [medeverdachte] . Het totaalbedrag is € 113.491,53 inclusief btw, te betalen in zeven termijnen.44 De overeenkomst is ondertekend door [persoon 4] en verdachte.45 In de woning werd in een rode map met opschrift ‘huis papier 2016’ een factuur van [bedrijf 1] B.V. aan familie [verdachte] van 3 juli 2017 aangetroffen. Met de factuur wordt termijn 2 van de verbouwing in rekening gebracht voor een bedrag van € 7.431,43. Op de factuur staat handgeschreven ‘7.07.17 contant’ en een paraaf van [persoon 4]46.47 In de rode map werd tevens een factuur van [bedrijf 1] B.V. aan familie [verdachte] van 19 juli 2017 aangetroffen. Met deze factuur wordt € 19.954,39 inclusief btw in rekening gebracht voor een termijn van project verbouwing [adres 1] . Op deze factuur staat handgeschreven ‘9.900 contant, 10.000 betaalt per bank’ en een paraaf. In een ander handschrift staat ‘betaald 3-8-17
€ 10.000,-’.48 Volgens [persoon 4] is de paraaf van hem en is het de factuur voor de derde termijn.49

Op 28 maart 2018 is ook het bedrijfspand van [bedrijf 2] doorzocht. Er werd een aantal stortingsbewijzen van [bedrijf 6] BV door [persoon 8] aangetroffen. Uit onderzoek is gebleken dat in de periode van 9 februari 2016 tot en met 3 januari 2018
€ 5.715,65 is gestort.

In kluis 000435 bij de Coöperative [naam bank] [adres 6] werd
€ 153.175,- in contanten aangetroffen50, alsmede 154 sieraden. Deze kluis werd gehuurd door verdachte en [medeverdachte] .51

Uit onderzoek is verder gebleken dat de volgende contante stortingen zijn gedaan.

- In de periode van 18 mei 2016 tot en met 23 juni 2016 in totaal € 10.695,- op rekening [nummer 2] ten name van [persoon 10] . In de omschrijving bij de stortingen staat telkens [medeverdachte] . 52

- In de periode van 18 mei 2016 tot en met 23 juni 2016 in totaal € 10.640,- op rekening [nummer 4] ten name van [persoon 9] . In de omschrijving bij de stortingen staat telkens [medeverdachte] .53

- In de periode van 20 januari 2016 tot en met 5 februari 2018 31 stortingen voor een totaalbedrag van € 72.919,85 op rekening [nummer 3] ten name van [medeverdachte] .54

Uit het voorgaande volgt dat in totaal € 442.217,32 aan contanten is uitgegeven, aangetroffen en gestort.

Inkomen verdachte en [medeverdachte]

Uit onderzoek is gebleken dat verdachte en [medeverdachte] in 2016 in hun aangifte inkomstenbelasting5556 een belastbaar inkomen van € 47.797,- hebben opgegeven en in 20175758 een belastbaar inkomen van € 36.746,-. Verdachte heeft verklaard dat er naast inkomsten uit [bedrijf 2] geen andere inkomsten waren.59

[bedrijf 2]

Uit de in het dossier aanwezige grootboekrekeningen van de kas van de vof [bedrijf 2] van 2016, 2017 en 2018 (tot en met juli 2018) blijken de volgende inkomsten en kosten.

Debet

Kredit

Saldo

201660

€ 78.464,57

€ 77.750,51

€ 714,06

201761

€ 60.204,38

€ 59.191,76

€ 1.012,62

201862

€ 21.260,81

€ 19.174,71

€ 2.086,10


Volgens de grootboekrekeningen van de kas van [bedrijf 2] waren de contanten verkopen en contante inkopen in 2016, 2017 en 2018 (tot en met juli 2018) de volgende.

Contante verkopen 63

Contante inkopen 64

2016

€ 73.472,75

€ 48.457,49

2017

€ 49.948,82

€ 32.716,80

2018

€ 19.266,80

€ 4.412,40


Tot slot is volgens de grootboekrekeningen van de kas van [bedrijf 2] in 2016
€ 20.187,31 privé opgenomen, in 2017 € 16.473,37 en in 2018 € 12.500,-.65

4.3.4

Toetsingskader

Ten aanzien van de ten laste gelegde geldbedragen en sieraden is er geen bewijs dat deze direct van misdrijf afkomstig zijn. De rechtbank zal daarom het toetsingskader hanteren dat wordt toegepast ingeval van een vermoeden van witwassen waarbij geen direct bewijs voor de brondelicten aanwezig is.

Naar inmiddels bestendige jurisprudentie kan witwassen bewezen worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp (in dit geval contante betalingen, aangetroffen contant geld en sieraden) uit enig misdrijf afkomstig is. Als uit het door het Openbaar Ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp. Indien de verdachte een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de legale herkomst van het voorwerp, dan ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.

4.3.5

Gerechtvaardigd vermoeden van witwassen

Naar het oordeel van de rechtbank is aan de hand van de in rubriek 4.3.3 genoemde feiten en omstandigheden een vermoeden van witwassen gerechtvaardigd. Van belang daarbij is alleen al dat het bedrag dat aan contanten is uitgegeven, aangetroffen en gestort fors hoger is dan de inkomsten van de winkel, zoals deze volgen uit de grootboekrekeningen van de kas van [bedrijf 2] . Verdachte heeft verklaard dat er geen verdere inkomsten waren dan die afkomstig uit [bedrijf 2] .

Ook hebben er meermalen contante stortingen plaatsgevonden op verschillende bankrekeningen, zijn er grote contante betalingen verricht en is contant geld aangetroffen. In de kluis van verdachte en [medeverdachte] zijn meerdere coupures van vijfhonderd euro aangetroffen en bij zeker één contante betaling, de betaling ten behoeve van de woning, is gebruikgemaakt van deze coupures. Het is een feit van algemene bekendheid dat diverse vormen van criminaliteit gepaard gaan met grote hoeveelheden contant geld in doorgaans grote coupures, terwijl coupures van vijfhonderd euro in het normale betalingsverkeer een zeldzaamheid zijn. Het is tevens een feit van algemene bekendheid dat betalingen betreffende onroerend goed niet contant worden gedaan, maar via bankrekeningen (en de notaris) verlopen.

4.3.6

Verklaring verdachte

Verdachte heeft op de zitting verklaard dat de contante betalingen dan wel stortingen verantwoord kunnen worden ofwel vanuit de zakelijke rekening van [bedrijf 2] ofwel vanuit de contante inkomsten van [bedrijf 2] . Van de zakelijke rekening werd vanaf de crisis (de rechtbank begrijpt: 2008 à 2009) bij de [naam bank] in [plaatsnaam 2] geld gepind om te sparen. De contante inkomsten werden ook gespaard. Er hebben geen contante betalingen aan [persoon 4] dan wel [bedrijf 1] B.V. plaatsgevonden. Aan [persoon 8] is contant geld gegeven voor Indiërs. De sieraden zijn afkomstig van de bruidsschat en liggen al meer dan twintig jaar in de kluis.

4.3.7

Bewijsoverweging

De rechtbank stelt vast dat de door verdachte erkende contante betalingen dan wel stortingen gezamenlijk € 169.823,85 bedragen. Deze betalingen en stortingen zien op stortingen op de rekeningen van de dochters van verdachte (€ 10.695,- en € 10.640,-) en van [medeverdachte]
(€ 72.919,85) en betalingen ten behoeve van de aankoop roerende goederen van de woning
(€ 50.000,-), de keuken (€ 19.800,-) en de badkamer (€ 5.769,-).

Volgens de verdediging is in 2012 tot en met 2017 in totaal € 244.034,- privé aan de kas van [bedrijf 2] onttrokken. De contante uitgaven van € 169.823,85 kunnen hieruit verantwoord worden. De verdediging heeft als onderbouwing (fiscale) stukken overgelegd, te weten een toelichting op het inkomen van 2014, 2015 en 2016 van verdachte en [medeverdachte] en een toelichting op het inkomen van 2017 van verdachte.

De rechtbank overweegt dat echter meer contante uitgaven zijn gedaan dan verdachte heeft erkend. De verklaring van als getuige gehoorde [persoon 4] , die als aannemer/begeleider betrokken is geweest bij de verbouwing van de woning van verdachte en [medeverdachte]66, bevestigt het in de woning van verdachte en [medeverdachte] aangetroffen overzicht van contante betalingen aan [persoon 4] van in totaal € 96.171,39. Hij heeft verklaard dat als op het overzicht staat dat hij dat bedrag ontvangen heeft, dat dat dan zo zal zijn. Hij weet dat bedrag niet zo precies. Verdachte gaf aan alles zwart te willen betalen.67 De rechtbank vindt dan ook bewezen dat deze contante betalingen zijn verricht. Dit geldt ook voor de betalingen aan [bedrijf 1] B.V. van in totaal
€ 17.331,43. [persoon 4] heeft verklaard dat hij geld van verdachte heeft gekregen voor de factuur van 3 juli 2017 dat hij vervolgens aan [bedrijf 1] heeft gegeven. Over de factuur van 19 juli 2017 heeft hij verklaard dat hij dat geld zal hebben ontvangen en aan [bedrijf 1] B.V. gegeven zal hebben.68 De verklaring van [persoon 4] ondersteunt de aangetroffen geparafraseerde facturen met daarop vermeld de een contante betalingen, € 7.431,43 en € 9.900,-, opgeteld
€ 17.331,43.

Het voorgaande maakt dat er € 283.326,67 aan contante uitgaven zijn gedaan, een bedrag dat niet geheel kan worden verantwoord door de privé-onttrekkingen uit de kas van [bedrijf 2] .

De verdediging heeft aangevoerd dat [bedrijf 2] naast contante inkomsten ook girale inkomsten had, waardoor de contante uitgaven wel kunnen worden verantwoord. Verwezen is naar door de verdediging overlegde (fiscale) stukken, te weten een specificatie bij de aangifte 2014 van [medeverdachte] en een specificatie bij de aangifte 2015 van verdachte. De rechtbank begrijpt deze stukken zo dat deze afkomstig zijn uit de aangifte inkomstenbelasting van het betreffende jaar. Ook is verwezen naar het rapport jaarrekening 2017 van [bedrijf 2] .

De rechtbank overweegt dat uit de door de verdediging overgelegde stukken niet is gebleken dat verdachte meer contant geld ter beschikking heeft gehad dan het bedrag van € 244.034,- aan privé-onttrekkingen uit de kas van [bedrijf 2] . Dit volgt overigens ook niet uit de in het dossier opgenomen stukken die zien op de inkomsten en uitgaven van [bedrijf 2] . Uit de door de verdediging overgelegde stukken en de in de pleitnota gemaakte rekensommen volgt niet welke bedragen, wanneer en van welke rekening(en) contant zijn opgenomen. Ook blijkt niet uit welke bron bedragen op die rekening(en) zijn gestort of overgemaakt. Het gaat niet om een voldoende concrete en verifieerbare verklaring over een legale herkomst van de gelden.

Nu er € 283.326,67 aan contante uitgaven is gedaan en er € 153.175,- in contanten is aangetroffen in de bankkluis en deze niet worden gedekt door de privé-onttrekkingen, moet er sprake geweest zijn van een illegale bron van inkomsten.

De – eerst op de zitting van 29 oktober 2021 gegeven – verklaring van verdachte, aangevuld door de verdediging bij pleidooi heeft het gerechtvaardigd vermoeden van witwassen niet weerlegd. In de door de verdediging genoemde brief van 15 juni 2018 gericht aan de [naam bank] wordt slechts antwoord gegeven op de vraag van de bank over een storting in contanten van € 95.000,-. In het verhoor bij de FIOD op 22 oktober 2018 heeft verdachte niet verwezen naar die brief of de inhoud van die brief herhaald. Hij heeft zich alleen beroepen op haar zwijgrecht.

De slotsom is dan ook dat de rechtbank witwassen van in totaal € 436.501,67 bewezen vindt. De rechtbank vindt daarbij bewezen dat verdachte wist dat het geld afkomstig was uit enig misdrijf gelet op de omvang van het witgewassen bedrag. Het verschil tussen het totaalbedrag aan witwassen, € 436.501,67, en het bedrag van in totaal € 38.000,- aan contante opnames blijkens het aangetroffen kasboek over de periode 1 januari 2016 tot en met maart 2018, is daarvoor te groot.

Verdachte zal worden vrijgesproken van het witwassen van de in de bankkluis aangetroffen sieraden, zoals de officier van justitie heeft gevorderd, nu aannemelijk is dat die sieraden afkomstig zijn van familieleden. Dat geldt ook voor de stortingen bij [bedrijf 6] ter hoogte van € 5.715,65. Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat verdachte deze stortingen heeft verricht.

Gelet op de omvang van het bewezen verklaarde bedrag en de periode waarin de uitgaven en stortingen zijn gedaan, vindt de rechtbank bewezen dat verdachte van het witwassen een gewoonte heeft gemaakt. Ook vindt de rechtbank bewezen dat verdachte het totale geldbedrag met een ander, te weten zijn partner [medeverdachte] , heeft witgewassen.

4.4

Bewezenverklaring

De rechtbank vindt bewezen dat:

1. subsidiair

de medeverdachten [persoon 1] , [persoon 2] en [persoon 3] , in de periode van 1 november 2016 tot en met 28 maart 2018 in Nederland, tezamen en in vereniging opzettelijk

a)valse, vervalste of wederrechtelijk vervaardigde merken, en

b)waren die zelf valselijk waren voorzien van de handelsnaam van een ander of van het merk waarop een ander recht had,

te weten een hoeveelheid kleding, valselijk voorzien van het beschermd woord- en/of beeldmerk 'Canada Goose', 'Parajumpers' en 'Stone Island'

hebben verkocht, te koop hebben aangeboden, afgeleverd en in voorraad hebben gehad,

zulks terwijl die personen van het plegen van dit misdrijf als bedrijf hebben uitgeoefend,

tot het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, in de periode van 1 november 2016 tot en met 28 maart 2018 in Nederland,

opzettelijk middelen heeft verschaft, door voor die [persoon 1] , [persoon 2] en [persoon 3]

- gelijkende jassen van voornoemde merken voorzien van voor die merken typische kenmerken te bestellen en af te leveren, terwijl hij wist dat deze jassen zouden worden voorzien van een vals en/of vervalst label en
- telefonisch contact te hebben over het bestellen en ophalen van gelijkende jassen van voornoemde merken voorzien van voor die merken typische kenmerken;

en dat verdachte

2.

in de periode van 1 januari 2016 tot en met 28 maart 2018 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, meerdere geldbedragen, te weten

  • -

    10.695,- euro en 10.640,- euro, bestaande uit bijschrijvingen op rekening en

  • -

    72.919,85 euro, bestaande uit contante stortingen op rekening [telefoonnummer 2] en

  • -

    50.000 euro, bestaande uit een contante betaling mbt roerende zaken woning en

  • -

    19.800 euro, bestaande uit een contante betaling mbt een keuken en

  • -

    5.769 euro, bestaande uit een contante betaling mbt een badkamer en

  • -

    96.171,39 euro, bestaande uit contante betalingen voor verbouwing aan de woning en

  • -

    17.331,43 euro, bestaande uit contante betalingen aan [bedrijf 1] B.V. en

  • -

    153.175 euro, bestaande uit een contant geldbedrag aangetroffen in een kluis

verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen,

terwijl hij, verdachte, en zijn mededader, wisten dat bovenomschreven geldbedragen geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf en dat zij van het witwassen een gewoonte hebben gemaakt.

Voor zover in de tenlastelegging taal en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5 Het bewijs

De rechtbank baseert haar overtuiging dat verdachte de bewezen feiten heeft begaan op de feiten en omstandigheden in de bewijsmiddelen. Die bewijsmiddelen zijn opgenomen in (de voetnoten bij) rubriek 4.3.

6 De strafbaarheid van de feiten en van verdachte

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar en verdachte is daarvoor strafbaar.

7 Motivering van de straf

7.1

Strafeis van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van twaalf maanden gevorderd, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Ook heeft de officier van justitie verbeurdverklaring van de woning van verdachte gevorderd.

7.2

Strafmaatverweer van de verdediging

De verdediging heeft de rechtbank verzocht rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn en de gevolgen die deze strafzaak, en met name het beslag dat het Openbaar Ministerie heeft gelegd op de rekening, de bankkluis en het huis, met zich mee heeft gebracht.

7.3

Oordeel van de rechtbank

De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.

De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.

7.3.1

Ernst van de feiten

Verdachte is gedurende zo’n anderhalf jaar medeplichtig geweest aan bedrijfsmatige handel in merkvervalste goederen. Het merk- c.q. auteursrecht van een aantal rechthebbenden is geschonden. Ook wordt oneerlijke concurrentie bedreven ten opzichte van bonafide bedrijven die wel de belangen van die rechthebbenden respecteren. De merkhouders zelf lopen inkomsten mis als potentiële klanten de namaakartikelen kopen in plaats van de originele artikelen.

Ook heeft verdachte samen met zijn partner een bedrag van ruim vier ton witgewassen en heeft daarvan een gewoonte gemaakt. Van dat geld hebben verdachte en [medeverdachte] onder andere hun nieuwe huis deels bekostigd, verbouwd en een nieuwe badkamer en keuken laten plaatsen.

Door crimineel geld in het legale betalingsverkeer te brengen, werkten verdachte en [medeverdachte] mee aan verhulling van criminele activiteiten en inkomsten daaruit. In het algemeen kan worden gesteld dat hierdoor crimineel gedrag in de hand wordt gewerkt, omdat daarmee de indruk kan worden gewerkt dat het illegaal verwerven van inkomsten loont. Ook wordt hierdoor de Staat, en daarmee dus ook de samenleving, benadeeld, omdat over die (criminele) inkomsten geen belasting wordt betaald. Verder vorm witwassen een ernstige bedreiging van de legale economie en tast het de integriteit van het financiële en economische verkeer aan.

7.3.2

Overschrijding van de redelijke termijn

Als uitgangspunt geldt dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen met een eindvonnis moet zijn afgerond. In deze zaak is verdachte op 28 maart 2018 in verzekering gesteld. Die dag geldt als de dag waarop voornoemde termijn is aangevangen, omdat verdachte daaraan de verwachting heeft mogen ontlenen dat tegen hem terzake van enig strafbaar feit strafvervolging zou worden ingesteld. Dit betekent dat het vonnis vóór 28 maart 2020 had moeten worden uitgesproken. De zaak is op 29 oktober 2021 voor het eerst bij de rechtbank aangebracht. Er zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken waarom het tot 29 oktober 2021 heeft geduurd voor de zaak bij de rechtbank is aangebracht. De rechtbank doet uitspraak op 26 november 2021.

De rechtbank komt tot de conclusie dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, is overschreden met een periode van ruim anderhalf jaar, wat niet te wijten is aan de ingewikkeldheid van de zaak of onderzoekswensen de invloed van de verdediging. Deze periode komt voor compensatie in de vorm van strafvermindering in aanmerking.

De rechtbank hanteert hierbij de geldende jurisprudentie van de Hoge Raad waaruit volgt dat bij een overschrijding van de redelijke termijn met zes tot twaalf maanden de straf met 10% moet worden verminderd. Bij een overschrijding van de redelijke termijn met meer dan twaalf maanden, zoals in deze zaak, wordt naar bevind van zaken gehandeld.

7.3.3

Straf

Het zwaartepunt van deze zaak ligt bij het bewezen verklaarde medeplegen van gewoontewitwassen. Bij het bepalen van de strafmaat neemt de rechtbank als uitgangspunt de landelijke oriëntatiepunten die gelden voor fraude. In deze zaak is een bedrag van € 436.257,67 witgewassen. Voor een benadelingsbedrag van € 250.000,- à € 500.000,- geldt als uitgangspunt een gevangenisstraf van twaalf tot achttien maanden.

De rechtbank zal rekening houden met de overschrijding van de redelijke termijn. Alles overwegende en in samenhang beschouwd vindt de rechtbank in deze zaak voor beide bewezenverklaarde feiten een gevangenisstraf van tien maanden passend en geboden. Van deze straf zal een gedeelte, te weten vier maanden, voorwaardelijk worden opgelegd. De rechtbank hoopt dat dit verdachte ervan zal weerhouden zich in de toekomst opnieuw schuldig te maken aan (soortgelijke) strafbare feiten. De proeftijd van dit voorwaardelijk strafdeel zal twee jaar zijn.

De rechtbank realiseert zich hierbij dat verdachte nog enige tijd in detentie moet verblijven en dat dit mogelijk gevolgen zal hebben voor [bedrijf 2] , maar vindt dat gelet op de ernst van het feit, en dan met name de hoogte van het witgewassen bedrag, een andere strafmodaliteit niet passend is.

De rechtbank zal de woning van verdachte en [medeverdachte] niet verbeurdverklaren, zoals de officier van justitie heeft gevorderd. Deze bijkomende straf is naar het oordeel van de rechtbank op dit moment disproportioneel, mede gelet op het feit dat er geen nader onderzoek naar de woning is verricht en er niets bekend is over bijvoorbeeld de waarde ervan.

8 Beslag

Onder verdachte zijn samengevat sieraden en (vals) geld in beslag genomen. Ook is er beslag gelegd op de (gezamenlijke) rekeningen van verdachte en [medeverdachte] en [bedrijf 2] .

Verbeurdverklaring geld in de bankkluis

Het inbeslaggenomen geld dat afkomstig is uit de bankkluis wordt verbeurd verklaard en is daarvoor vatbaar, aangezien met betrekking tot dit voorwerp het bewezen geachte feit 2 is begaan.

Onttrekking aan het verkeer van vals geld

Het inbeslaggenomen vals geld wordt onttrokken aan het verkeer is en daarvoor vatbaar, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.

Teruggave sieraden, geld en rekeningen

Omdat uit het dossier of onderzoek op de terechtzitting niet is gebleken dat de sieraden uit de bankkluis, het (buitenlands) geld dat niet in de bankkluis is aangetroffen en de rekeningen in relatie met de bewezen verklaarde feiten staan, beslist de rechtbank dat deze goederen moeten worden teruggegeven aan verdachte. Het conservatoir beslag dat op de goederen rust, kan echter in de weg staan aan feitelijke teruggave.

9 Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36b, 36d, 47, 48, 57, 337 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.

10 Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

Verklaart het onder 1. primair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.

Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.4 is vermeld.

Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.

Het bewezen verklaarde levert op:

1. subsidiair

medeplichtigheid aan medeplegen van opzettelijk waren, die zelf valselijk zijn voorzien van de handelsnaam van een ander of van het merk waarop een ander recht heeft, verkopen, te koop aanbieden, afleveren en in voorraad hebben, terwijl de schuldige van het plegen van dit misdrijf zijn bedrijf maakt;

2.

medeplegen van gewoontewitwassen.

Verklaart het bewezene strafbaar.

Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.

Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) maanden.

Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.

Beveelt dat een gedeelte, groot 4 (vier) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.

Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.

De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.

Verklaart verbeurd de in beslag genomen voorwerpen met nummers 165 en 167 tot en met 180, zoals vermeld op de aan dit vonnis als bijlage 2 gehechte beslaglijst

Verklaart onttrokken aan het verkeer het in beslag genomen voorwerp met nummer 166, zoals vermeld op de aan dit vonnis als bijlage 2 gehechte beslaglijst.

Gelast de teruggave aan [verdachte] van de in beslag genomen voorwerpen met nummers 2 tot en met 164 en 181 tot en met 193, zoals vermeld op de aan dit vonnis als bijlage 2 gehechte beslaglijst.

Dit vonnis is gewezen door

mr. N.J. Koene, voorzitter,
mrs. A. van der Pol en B.G.L. van der Aa, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. D. Spaan en C. Wolswinkel, griffier,

en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 november 2021.

[.]

  • -

    [.]

  • -

    [.]

  • -

    [.]

  • -

    [.]

  • -

    [.]

  • -

    [.]

  • -

    [.]

  • -

    [.]

  • -

    [.]

  • -

    [.]

1 [.]

2 [.]

3 [.]

4 [.]

5 [.]

6 [.]

7 [.]

8 [.]

9 [.]

10 [.]

11 [.]

12 [.]

13 [.]

14 [.]

15 [.]

16 [.]

17 [.]

18 [.]

19 [.]

20 [.]

21 [.]

22 [.]

23 [.]

24 [.]

25 [.]

26 [.]

27 [.]

28 [.]

29 [.]

30 [.]

31 [.]

32 [.]

33 [.]

34 [.]

35 [.]

36 [.]

37 [.]

38 [.]

39 [.]

40 [.]

41 [.]

42 [.]

43 [.]

44 [.]

45 [.]

46 [.]

47 [.]

48 [.]

49 [.]

50 [.]

51 [.]

52 [.]

53 [.]

54 [.]

55 [.]

56 [.]

57 [.]

58 [.]

59 [.]

60 [.]

61 [.]

62 [.]

63 [.]

64 [.]

65 [.]

66 [.]

67 [.]

68 [.]

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.