Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBAMS:2014:9881

Rechtbank Amsterdam
02-06-2014
30-04-2024
C/13/565633 / KG ZA 14-651
Civiel recht
Eerste aanleg - enkelvoudig,Proceskostenveroordeling

Kort geding waarin wordt gevorderd dat gedaagde persoonlijke gegevens van eiser van een website verwijdert. Tevens wordt een verbod gevorderd dat gedaagde in welke vorm dan ook persoonlijke (adres-)gegevens van eiser publiceert. Vorderingen worden afgewezen omdat onvoldoende aannemelijk is dat gedaagde adresgegevens van eiser heeft gepubliceerd en evenmin aannemelijk is dat publicatie daarvan door gedaagde dreigt.

Rechtspraak.nl

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht

zaaknummer / rolnummer: C/13/565633 / KG ZA 14-651

Vonnis in kort geding van 2 juni 2014

in de zaak van

[eiser] ,

wonende te [woonplaats] ,

eiser bij dagvaarding op verkorte termijn van 23 mei 2014,

advocaten mr. J.A.K. van den Berg en mr. J. Klopper te Amsterdam,

tegen

[gedaagde] ,

wonende op een geheim adres,

gedaagde,

advocaat mr. R.W. de Gruijl te Rotterdam.

Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.

1 De procedure

Ter terechtzitting van 26 mei 2014 heeft [eiser] gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. [gedaagde] heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening. Beide partijen hebben producties in het geding gebracht. Ter terechtzitting waren, voor zover van belang, aanwezig:

aan de zijde van [eiser] : mr. Van de Berg en mr. Klopper,

aan de zijde van [gedaagde] : [gedaagde] en mr. Gruijl.

Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.

2 De feiten

2.1.

[eiser] is directeur van de besloten vennootschap [bedrijf] B.V. (hierna: [bedrijf] ) en tevens presentator van het door [bedrijf] geproduceerde televisieprogramma ‘ [naam tv-programma] ’ (hierna: het televisieprogramma). Het televisieprogramma wordt door SBS6 uitgezonden.

2.2.

In oktober 2011 is in het televisieprogramma aandacht besteed aan spermadonoren die op internet actief zijn en aan [gedaagde] in het bijzonder. [gedaagde] heeft door middel van een kort geding geprobeerd die uitzending van het televisieprogramma te voorkomen, maar bij vonnis van 18 oktober 2011 is die vordering door de voorzieningenrechter van deze rechtbank afgewezen.

2.3.

[gedaagde] is daarna een bodemprocedure tegen onder andere [eiser] en [bedrijf] gestart, waarin hij een verklaring voor recht vorderde dat met de uitzending van het televisieprogramma onrechtmatig jegens hem was gehandeld en waarin hij onder meer ook afgifte van de door [eiser] / [bedrijf] gemaakte opnames vorderde. Bij vonnis van
4 december 2013 heeft deze rechtbank de vorderingen van [gedaagde] afgewezen.

2.4.

Op 23 mei 2014 heeft [gedaagde] telefonisch contact opgenomen met [bedrijf] , waarbij [gedaagde] heeft gesproken met ‘ [naam] ’, programmamaker bij [bedrijf] . [eiser] heeft als productie bij de dagvaarding een e-mail van [naam] van 23 mei 2014 overgelegd, waarin [naam] aan mr. Van den Berg en [eiser] over het telefoongesprek met [gedaagde] het volgende, voor zover hier van belang, meedeelt:

De heer [gedaagde] vroeg naar [eiser] . Ik wist niet meteen met wie ik te maken had. Ik vertelde dat hij [eiser] niet aan de telefoon kon krijgen, omdat dat bij ons niet gangbaar is.

Hij vertelde de opnames in het bezit te willen hebben van een uitzending die we over hem hadden gemaakt. Toen wist ik weer wie ik aan de telefoon had.

Ik vertelde hem dat dergelijke aanvragen via de mail moeten worden gedaan.

Dat wilde hij niet doen. [gedaagde] vertelde toen dat hij de beelden per se wilde hebben. Hij vervolgde dat hij de persoonlijke gegevens van [eiser] heeft, en die openbaar zou maken. Dit heeft hij 2 of drie keer gezegd. Hij vertelde een van die keren dat er genoeg mensen een hekel hebben aan [eiser] , en dat zij hem met die gegevens wel te grazen kunnen nemen.

Daarna vertelde ik hem dat we alleen aanvragen via de mail doen, of via een fax van zijn advocaat. Toen zei hij dat hij wist wat hem te doen staat, en hing op.

3 Het geschil

3.1.

[eiser] vordert samengevat -:

1. [gedaagde] te gebieden om onmiddellijk na de betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis, de persoonlijke (adres-)gegevens van [eiser] te (doen) verwijderen van elke website en of ander medium waarop of waarin hij die openbaar gemaakt heeft en deze gegevens daarvan verwijderd te houden,

2. [gedaagde] te bevelen zich met onmiddellijke ingang te onthouden van de publicatie – in welke vorm en op welke plaats dan ook – van de persoonlijke (adres-)gegevens van [eiser] ,

3. [gedaagde] te veroordelen om aan [eiser] een dwangsom te betalen van EUR 50.000,- voor iedere dag of gedeelte van een dag dat [gedaagde] in strijd handelt met het sub 1 en/of 2 gevorderde,

4. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van dit geding.

3.2.

[gedaagde] voert verweer.

3.3.

Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling

Bevoegdheid

4.1.

[gedaagde] heeft als eerste verweer aangevoerd dat de rechtbank Amsterdam (relatief) onbevoegd is om het onderhavige geschil te beoordelen, omdat hij stelt woonachtig te zijn in een gemeente die is gelegen binnen het arrondissement van de rechtbank Rotterdam. [gedaagde] stelt daarom dat de rechtbank Rotterdam de hier bevoegde rechtbank is.

4.2.

Overwogen wordt dat uit de dagvaarding blijkt dat de deurwaarder de dagvaarding aan [gedaagde] op een “volgens GBA, een mij bekend geheim briefadres” heeft betekend. [gedaagde] stelt, zoals hiervoor is overwogen, dat dit geheime adres is gelegen binnen het arrondissement van de rechtbank Rotterdam, hetgeen door [eiser] bij gebrek aan wetenschap is betwist. Veronderstellenderwijs uitgaande van de door [gedaagde] genoemde woonplaats, is op grond van artikel 99 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in beginsel de rechtbank Rotterdam de in deze zaak bevoegde rechtbank. [eiser] beroept zich echter op medebevoegdheid van de rechtbank Amsterdam in deze zaak op grond van artikel 102 Rv, vanwege de omstandigheid dat het hier om een publicatie, dan wel de dreiging van die publicatie, van zijn persoonlijke adresgegevens op internet gaat en het schadebrengende feit zich daarmee in heel Nederland en dus ook binnen het arrondissement Amsterdam voordoet. [gedaagde] heeft betwist dat artikel 102 Rv hier aan de orde is. [gedaagde] heeft in dat verband aangevoerd dat artikel 102 Rv alleen van toepassing is indien het gestelde schadebrengend feit al heeft plaatsgevonden, hetgeen hier niet het geval is.

4.3.

Artikel 102 Rv bepaalt dat bij zaken betreffende verbintenissen uit onrechtmatige daad mede bevoegd is de rechter van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan. Uit de parlementaire geschiedenis met betrekking tot afdeling 3 van titel 2 van boek 1 Rv (over relatieve bevoegdheid) en artikel 102 Rv in het bijzonder (TK 1999-2000 26855, nr. 3) moet worden afgeleid dat de wetgever artikel 102 Rv heeft ontleend aan artikel 5 sub 3 EEX-verdrag, en wel "omdat de bepalingen van de onderhavige afdeling ook van toepassing kunnen zijn op gevallen die mede door deze verdragen worden bestreken, en ook om de gelijkvormigheid van verwante regelingen zoveel mogelijk te bevorderen." Gelet daarop ligt het voor de hand om bij de uitleg van artikel 102 Rv rekening te houden met de jurisprudentie die het Hof van Justitie heeft ontwikkeld ten aanzien van artikel 5 sub 3 EEX-verdrag (en de opvolger: artikel 5 sub 3 EEX-Vo). De voorzieningenrechter constateert wel dat in artikel 102 Rv, anders dan in artikel 6 sub e Rv en artikel 5 sub 3 EEX-Vo niet de zinsnede is opgenomen "of zich kan voordoen". Uit de parlementaire geschiedenis blijkt echter niet dat het wel toevoegen van die zinsnede aan artikel 6 sub e Rv en het niet toevoegen daarvan aan artikel 102 Rv een bewuste keuze van de wetgever is geweest (TK 2002-2003 28 836, nrs. 3 en 5). Afgezien daarvan heeft het Hof van Justitie ook al onder artikel 5 sub 3 EEX-verdrag (die voormelde zinsnede niet bevatte) aanvaard dat deze bepaling ook zag op dreigende onrechtmatige daden (HvJ EG 1 oktober 2002, NJ 2005/221, LJN: AT6493). Dit betekent dat artikel 102 Rv aldus moet worden uitgelegd dat het ook ziet op dreigend onrechtmatig handelen.

4.4.

Of voldoende aannemelijk is dat het gestelde schadebrengende feit zich al heeft voorgedaan, zal hierna worden besproken. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [eiser] ten tijde van de inleidende dagvaarding op grond van de e-mail van ‘ [naam] ’ van 23 mei 2014 (zie 2.4), in ieder geval kunnen menen dat er een reële dreiging was van een schadebrengend feit. Nu [eiser] woonachtig is in Amsterdam en het gestelde schadebrengende feit de publicatie van het woonadres van [eiser] in Amsterdam betreft, was er ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding dus de dreiging van een schadebrengend feit in Amsterdam. De voorzieningenrechter acht zich reeds daarom in deze zaak bevoegd.

Spoedeisendheid

4.5.

[gedaagde] heeft voorts betwist dat deze zaak voldoende spoedeisend is; ook daarin wordt hij niet gevolgd. Gelet op voormelde dreiging van de publicatie van zijn adresgegevens, heeft [eiser] een voldoende spoedeisend belang bij een beoordeling van zijn vorderingen.

Onrechtmatige daad

4.6.

[eiser] vordert allereerst dat [gedaagde] wordt geboden om de persoonlijke adresgegevens van [eiser] die hij op websites of een andere medium heeft geplaatst te verwijderen en die gegevens daarvan verwijderd te houden. [gedaagde] heeft in reactie daarop betwist dat hij adresgegevens van [eiser] op het internet of een ander medium heeft geplaatst. Desgevraagd is ter terechtzitting ook van de zijde van [eiser] erkend, dat geen publicatie door [gedaagde] van die gegevens op internet of een ander medium is aangetroffen. Gelet hierop is thans onvoldoende aannemelijk dat [gedaagde] adresgegevens van [eiser] heeft gepubliceerd. De vordering om dergelijke gegevens te verwijderen en verwijderd te houden is reeds daarom niet toewijsbaar.

4.7.

[eiser] vordert verder [gedaagde] te bevelen zich met onmiddellijke ingang te onthouden van de publicatie – in welke vorm en op welke plaats dan ook – van de persoonlijke (adres-)gegevens van [eiser] . [eiser] heeft in dit verband aangevoerd dat hij als programmamaker en presentator er een groot belang bij heeft dat zijn privé-adresgegevens geheim blijven, omdat de bekendmaking van die gegevens de mogelijkheid voor derden zou creëren om hem naast de bedreigingen op zijn kantooradres, ook op zijn privéadres te bedreigen. Ter onderbouwing van zijn stelling dat thans een publicatie van zijn privé-gegevens door [gedaagde] dreigt, heeft [eiser] gewezen op de e-mail van ‘ [naam] ’ van 23 mei 2014 met daarin het verslag van het telefoongesprek met [gedaagde] .

4.8.

Bij de beoordeling van deze vordering wordt voorop gesteld dat niet in geschil is dat [gedaagde] op 23 mei 2014 heeft gebeld met [bedrijf] en dat hij tijdens dat telefoongesprek heeft gevraagd om een kopie van de opnames die destijds door het televisieprogramma van hem waren gemaakt. [gedaagde] heeft ter terechtzitting evenwel gemotiveerd betwist, zoals door ‘ [naam] ’ in de e-mail van 23 mei 2014 gesteld, dat hij tijdens dat telefoongesprek heeft gedreigd de adresgegevens van [eiser] op internet te publiceren. Verder heeft [gedaagde] betwist dat voor hem duidelijk is wat het (woon)adres van [eiser] is. [gedaagde] stelt, althans zo begrijpt de voorzieningenrechter de stelling van [gedaagde] op dit punt, dat hij alleen beschikt over openbare gegevens van [eiser] en gegevens die hem op grond van de voorgaande procedures tegen [eiser] bekend zijn geworden.

4.9.

Uit het verweer van [gedaagde] volgt dat de verklaringen van ‘ [naam] ’ en die van [gedaagde] over hetgeen tijdens het telefoongesprek op 23 mei 2014 door [gedaagde] is gezegd, op het punt van de dreiging van het publiceren van de adresgegevens van [eiser] , recht tegenover elkaar staan. Ondersteunend bewijs van de juistheid van hetgeen ‘ [naam] ’ daarover in de e-mail van 23 mei 2014 heeft verklaard, heeft [eiser] niet overgelegd. Ter terechtzitting is desgevraagd van de zijde van [eiser] verklaard, dat van het telefoongesprek op 23 mei 2014 geen geluidsopnames zijn gemaakt en dat ook niemand bij [bedrijf] tijdens dat telefoongesprek heeft meegeluisterd. De door [eiser] gestelde dreiging van publicatie door [gedaagde] berust daarmee alleen op voormelde verklaring van ‘ [naam] ’ over de inhoud van het telefoongesprek met [gedaagde] , hetgeen in het licht van de gemotiveerde betwisting door [gedaagde] van de juistheid van die verklaring, onvoldoende is om in dit kort geding van de juistheid van de verklaring van ‘ [naam] ’ uit te kunnen gaan. Daar komt bij dat [gedaagde] ter terechtzitting op de vraag van de voorzieningenrechter of hij voornemens is om op enig moment de bij hem over [eiser] bekende gegevens op het internet te plaatsen of elders te publiceren, heeft geantwoord dat hij zal handelen naar hetgeen mr. De Gruijl hem op dat punt adviseert en dat
mr. De Gruijl ter terechtzitting in reactie daarop heeft verklaard dat hij [gedaagde] adviseert geen adresgegevens van [eiser] te publiceren. Uit het verdere betoog van mr. De Gruijl in dit verband, waarbij is gesteld dat een dergelijke publicatie tot een veroordeling in kort geding tot verwijdering van die publicatie zou leiden, begrijpt de voorzieningenrechter overigens dat wordt ingezien dat met een publicatie van de privé-adresgegevens van [eiser] , in de door [eiser] geschetste situatie, onrechtmatig jegens [eiser] zou worden gehandeld.

4.10.

Nu [eiser] in dit geding evenwel onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat [gedaagde] tijdens het telefoongesprek op 23 mei 2014 heeft gedreigd met de openbaarmaking van adresgegevens van [eiser] en tot op heden ook niet is gebleken van een dergelijke openbaarmaking door [gedaagde] terwijl [gedaagde] al een aantal jaren over die gegevens beschikt, is de voorzieningenrechter, een en ander in samenhang met het verhandelde ter terechtzitting bezien, van oordeel dat [eiser] tegenover de gemotiveerde betwisting door [gedaagde] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat thans een openbaarmaking van de adresgegevens van [eiser] door [gedaagde] dreigt. In die situatie heeft [eiser] onvoldoende (spoedeisend) belang bij het gevorderde publicatieverbod. Ook deze vordering en hetgeen [eiser] nog overigens heeft gevorderd, zullen daarom worden afgewezen.

4.11.

[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:

- griffierecht EUR 77,00

- salaris advocaat 816,00

Totaal EUR 893,00

5 De beslissing

De voorzieningenrechter

5.1.

weigert de gevraagde voorzieningen,

5.2.

veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op EUR 893,00,

5.3.

verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Walraven, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. P.J. van Vliet, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2014.1

1 type: PJvV coll:

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.