vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/533700 / HA ZA 13-43
Vonnis van 3 april 2013
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ALP AUTO LEASE PARTNERS B.V.,
gevestigd te Wormerveer,
eiseres,
advocaat mr. E.L. Polak te Amsterdam,
tegen
X,
wonende te --,
gedaagde,
advocaat mr. J.W. Verhoef te Amsterdam.
Partijen zullen hierna ALP en X genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding bij de kantonrechter van 9 maart 2012, met producties,
- de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie, met producties,
- het tussenvonnis van de kantonrechter van 21 mei 2012 waarbij een comparitie van partijen is gelast,
- de conclusie van antwoord in reconventie tevens akte overlegging producties tevens nadere toelichting,
- de conclusie van repliek in conventie tevens conclusie van antwoord in reconventie, met producties,
- de conclusie van dupliek in conventie tevens onttrekking advocaat/gemachtigde (v.w.b. De Amstel Groep B.V.), met producties,
- de akte uitlaten van de zijde van ALP.
1.2. Vervolgens heeft de kantonrechter bij vonnis van 17 december 2012 de zaak betreffende de vorderingen tegen X in de stand waarin deze zich bevond verwezen naar de sector civiel van de rechtbank.
1.3. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op 4 april 2011 heeft De Amstel Groep B.V. (hierna: D.A.G.) met ALP een leaseovereenkomst ten aanzien van een of meer auto’s gesloten.
2.2. De bestuurder van D.A.G. was Gonnie Holding B.V. (hierna: de Holding) en de bestuurder van de Holding was X.
2.3. X heeft de leaseovereenkomst voor D.A.G. ondertekend, als directeur van de Holding en zij op haar beurt als directeur van D.A.G.
2.4. Op 4 april 2011 heeft X voor D.A.G. een verklaring ondertekend, als directeur van D.A.G., waarin is bepaald dat D.A.G. huurder wordt van een specifiek omschreven Audi A8.
2.5. Op 4 april 2011 heeft X voor de Holding een verklaring ondertekend, als directeur van de Holding, waarin de Holding –voor zover relevant- verklaart:
zich borg en medeschuldenaar te stellen jegens ALP ter zake van alle verplichtingen die direct of indirect mochten voorvloeien […] uit de tussen D.A.G. en ALP gesloten lease-overeenkomst d.d. 4 april 2011. De Holding verbindt zich derhalve om op eerste verzoek van ALP, waarbij ALP meedeelt dat door D.A.G. niet aan haar verplichtingen jegens ALP is voldaan, alle door D.A.G. verschuldigde bedragen onmiddellijk en zonder enige korting te zullen voldoen.
2.6. Wegens het onbetaald blijven van facturen voor de leasetermijnen heeft ALP D.A.G., de Holding en/of X gesommeerd tot betaling.
2.7. Bij brieven van 7 en 17 juni 2011 heeft ALP aan D.A.G. meegedeeld dat het leasecontract van de eerdergenoemde Audi A8 met onmiddellijke ingang werd beëindigd wegens wanbetaling, met sommatie van afgifte van die auto. Deze brieven zijn in kopie naar de Holding verstuurd “op grond van de door de Holding verstrekte borg- en medeschuldenaar verklaring”, zo vermelden deze brieven. Deze brieven aan D.A.G en aan de Holding zijn aangetekend en met verklaring van aflevering verstuurd.
2.8. Op 10 augustus 2011 heeft ALP ten aanzien van de Audi A8 aangifte van verduistering gedaan. Op 22 augustus 2011 kon de auto bij de politie worden afgehaald. Nadien heeft een autobedrijf een inname-/schaderapport van de Audi A8 opgesteld.
2.9. De Holding is op 31 december 2011 ontbonden.
2.10. D.A.G. is door de kantonrechter op de grondslag van tekortkoming in de nakoming veroordeeld tot betaling van het gehele door ALP gevorderde bedrag aan schade, zijnde € 67.974,94, vermeerderd met rente en kosten.
3. De vordering
in het incident
3.1. X vordert op grond van artikel 843a van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering X afgifte van “de bescheiden als bedoeld in art. 843a Rv en met name de volledige e-mailwisseling of andere bescheiden tussen ALP en [A], voor zover betrekking hebbend op de onderhavige kwestie, te weten de Audi A8, kenteken 05-RK-LB.”
in de hoofdzaak
3.2. ALP vordert ten aanzien van X hem te veroordelen tot betaling van:
- € 67.974,94 aan hoofdsom (bestaand uit de onbetaald gebleven facturen en de schade aan de Audi A8);
- € 10.196,24 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- € 275,00 aan ‘kosten minnelijke poging terughalen auto’;
- € 6.054,13 aan tot 20 februari 2012 verschuldigd geworden rente;
- contractuele rente van 18% per jaar, althans wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 20 februari 2012 tot de dag van de algehele voldoening;
- de proceskosten, waaronder nakosten.
4. De beoordeling
in het incident
4.1. De door X ingestelde incidentele vordering zal de rechtbank afwijzen. Hiertoe wordt overwogen dat het verzoek onvoldoende is gespecificeerd om tot toewijzing te kunnen leiden. Immers, in het dossier bevinden zich reeds e-mailwisselingen van de heer [A] met de heer [B] van ALP. Deze e-mailwisselingen zijn, zo verklaart X zelf, op verzoek van X door de heer [A] verstrekt. Onder die omstandigheden had X moeten specificeren of er nog andere, en zo ja welke concrete, e-mailcorrespondentie bestond tussen de heer [A] en ALP, die hij afgegeven wilde zien.
in de hoofdzaak
4.2. ALP stelt dat X jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld.
In de eerste plaats verwijt ALP X dat hij als (middellijk) bestuurder contracten is aangegaan namens D.A.G., terwijl hij ten tijde van dat aangaan wist of behoorde te weten dat de vennootschappen niet zouden nakomen en geen verhaal zouden bieden, nu er geen enkele betaling is verricht. In de tweede plaats verwijt ALP X dat hij de Holding heeft ontbonden zonder vereffening en mededeling aan de schuldeisers. Op die manier is ALP een verhaalsrecht ontnomen, nu D.A.G. niet had betaald en de Holding zich als borg en medeschuldenaar voor de schuld van D.A.G. had verbonden. Op het moment dat de Holding werd ontbonden was er dus wel degelijk een vordering op de Holding.
X voert verweer en voert –samengevat– aan dat hij de Holding had ontbonden omdat de activiteiten van de Holding ophielden en dat hij niet wist dat er een vordering was en dat ALP bovendien de Holding niet heeft aangesproken.
4.3. De rechtbank overweegt dat in de jurisprudentie ten aanzien van bestuurdersaansprakelijkheid een onderscheid is gemaakt tussen twee gevallen (zie onder meer Hoge Raad 6 juni 2003, LJN: AF5536). In de eerste plaats zijn er de gevallen waarbij een bestuurder namens de vennootschap een overeenkomst aangaat, terwijl hij op het moment van het aangaan daarvan wist of behoorde te begrijpen dat de vennootschap haar verplichting niet zou kunnen voldoen. In de tweede plaats zijn er de gevallen waarbij de bestuurder heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap een eerder gesloten overeenkomst niet is nagekomen en daardoor aan de wederpartij schade heeft berokkend. In beide gevallen moet de bestuurder wel een voldoende ernstig verwijt kunnen worden gemaakt.
4.3.1. Het eerste verwijt dat ALP X heeft gemaakt valt onder de eerste van de twee door de Hoge Raad benoemde gevallen, te weten het aangaan van een overeenkomst wetende dat die niet zal worden nagekomen. ALP heeft echter onvoldoende onderbouwd dat X bij het aangaan van de (raam-)leaseovereenkomst en de overeenkomst met betrekking tot de Audi A8 wist of behoorde te weten dat D.A.G. niet zou nakomen. De omstandigheid dat D.A.G. geen enkele betaling heeft gedaan is daartoe, in tegenstelling tot hetgeen ALP meent, niet afdoende. Immers, de wetenschap achteraf dat er geen betalingen zijn verricht, kan niet tot de conclusie leiden dat reeds bij het aangaan van de overeenkomst duidelijk was dat dit ook niet zou (kunnen) gebeuren. De verdere onderbouwing van ALP dat X, door de overeenkomsten te tekenen zonder zich van de eigenlijke inhoud van de door hem getekende overeenkomsten te vergewissen, zijn taak als bestuurder niet goed zou hebben uitgevoerd, leidt evenmin tot de conclusie dat X ten tijde van het aangaan van de overeenkomsten wist of behoorde te weten dat D.A.G. niet zou (kunnen) nakomen.
4.3.2. Ten aanzien van het verwijt dat X onrechtmatig heeft gehandeld jegens ALP, door de Holding zonder vereffening en inlichting van haar schuldeisers te ontbinden, omdat ALP daarmee een verhaalsrecht is ontnomen, overweegt de rechtbank als volgt.
X is namens de Holding een overeenkomst van borgtocht in de zin van artikel 7:850 van het Burgerlijk Wetboek (BW) aangegaan. Dat betekent dat de Holding zich jegens ALP heeft verbonden tot nakoming van de verplichtingen die D.A.G. jegens ALP heeft, wat betreft (kort gezegd) de leaseovereenkomst. De borg (de Holding) is pas verplicht tot nakomen als de hoofdschuldenaar (D.A.G.) in de nakoming tekort is geschoten. Het gaat hier om een bijzondere bepaling van een hoofdelijke verbintenis. Dat betekent dat de nakoming van de leaseovereenkomst een schuld van de Holding was.
X heeft de Holding ontbonden, in elk geval voor maart 2012. Als er ten tijde van ontbinding van de vennootschap schulden of baten bestaan moet er, conform artikel 2:19 lid 5 BW, na ontbinding vereffening van de vennootschap volgen. In deze procedure is onduidelijk gebleven of vereffening van de Holding heeft plaatsgevonden. Indien vereffening heeft plaatsgevonden dient de rechtbank het er, op grond van artikel 2:23 BW, voor te houden dat X vereffenaar is geweest, nu hij ook bestuurder was. De vereffenaar heeft dezelfde bevoegdheden, plichten en aansprakelijkheid als de bestuurder, zo blijkt uit artikel 2:23a BW. Het doel van vereffening is in de eerste plaats voldoening van de schuldeisers. X had zich er dan ook van op de hoogte moeten stellen of de schuld van de Holding jegens ALP nog bestond en als dat het geval was, had die schuld in de vereffening moeten worden meegenomen. Dat heeft hij echter nagelaten. Immers, niet is betwist dat ALP niet op de hoogte was van de ontbinding, zodat, indien vereffening heeft plaatsgevonden, het ervoor moet worden gehouden dat X daaromtrent niets heeft gemeld aan ALP. Dat nalaten kan tot aansprakelijkheid leiden. Ook indien geen vereffening van de Holding heeft plaatsgevonden, hetgeen op grond van artikel 2:19 lid 4 mogelijk is als er geen baten meer zijn, kan X als bestuurder aansprakelijk zijn als er schulden van de vennootschap waren en hij desondanks niet is overgegaan tot vereffening. Dan wordt immers de schuldeisers een verhaalsrecht ontnomen.
X betwist dat hij wist dat D.A.G. haar verplichtingen jegens ALP niet was nagekomen en dat hij naar aanleiding van de brieven van 7 en 17 juni 2011 aan de heer [A] heeft gevraagd hoe het een en ander in elkaar stak en dat de heer [A] zei dat hij zou betalen. Dit verweer wordt gepasseerd. X heeft de ontvangst van de brieven van 7 en 17 juni 2011 niet betwist. ALP heeft een bewijs van afgifte van de aangetekende brieven overgelegd. Daarmee is afdoende komen vast te staan dat X de brieven ook heeft ontvangen. Vaststaat vervolgens dan ook dat X wist of had moeten weten dat D.A.G. in elk geval op 17 juni 2011 tekort was geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de leaseovereenkomst. Daarmee was op dat moment de Holding als borg verplicht tot nakoming van genoemde verplichtingen uit de leaseovereenkomst. Het enkele feit dat de heer [A] kennelijk iets te zeggen had over de betalingen door D.A.G. en dat de contacten via de heer [A] verliepen, ontslaat X geenszins van zijn eigen verplichtingen als bestuurder en/of vereffenaar van de Holding en laat onverlet de aansprakelijkheid die daaruit kan voortvloeien.
De rechtbank oordeelt dan ook, in aansluiting op het tweede door de Hoge Raad geformuleerde geval van bestuurdersaansprakelijkheid, dat X als de bestuurder en/of vereffenaar van de Holding heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de Holding haar overeenkomst (van borgtocht) niet is nagekomen en daardoor aan ALP schade heeft berokkend. X heeft ernstig verwijtbaar gehandeld door zich volledig van zijn verplichtingen als bestuurder en/of vereffenaar van de Holding te onttrekken en zich steeds achter de heer [A] te verschuilen, die bovendien, voor zover is komen vast te staan, geen enkele rol in de Holding had. X is dan ook aansprakelijk voor de hierdoor opgelopen schade bij ALP, zodat de vordering zal worden toegewezen.
4.4. ALP stelt dat haar schade, voortkomend uit de onrechtmatige daad van X, bestaat uit al hetgeen zij uit hoofde van de leaseovereenkomst van D.A.G. heeft te vorderen. Deze gestelde opbouw van de schade is door X niet betwist. De kantonrechter heeft in zijn vonnis de hoogte van de schade voortvloeiend uit de niet-nakoming door D.A.G. als volgt opgebouwd: € 67.974,94 aan hoofdsom en contractuele rente tot 20 februari 2012, € 6.054,13 aan voor de dagvaarding verschenen rente, en € 1.500,00 aan buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank zal die schade op dezelfde manier vaststellen.
4.5. X zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van ALP worden begroot op:
- dagvaarding € 84,92
- griffierecht € 963,00
- salaris advocaat € 1.200,00
Totaal € 2.247,92
4.6. De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
4.7. De rechter, ten overstaan van wie de comparitie is gehouden, heeft dit vonnis niet kunnen wijzen, nu deze zaak nadien is verwezen naar de sector civiel van de rechtbank.
5. De beslissing
De rechtbank
in het incident
5.1. wijst de vordering af,
in de hoofdzaak
5.2. veroordeelt X om aan ALP te betalen een bedrag van € 75.529,07 (vijfenzeventig duizendvijfhonderdnegenentwintig euro en zeven eurocent), vermeerderd met de contractuele rente van 18% per jaar over het bedrag van € 67.974,94 met ingang van 20 februari 2012 tot de dag van volledige betaling,
5.3. veroordeelt X in de proceskosten, aan de zijde van ALP tot op heden begroot op € 2.247,92,
5.4. veroordeelt X in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.5. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F. Aalders en in het openbaar uitgesproken op 3 april 2013.?