vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Kanton
Locatie Amsterdam
Zaaknummer: 942785 KK EXPL 08-258
Vonnis van: 4 april 2008
F.no.: 002
Vonnis in kort geding van de kantonrechter
I n z a k e
ABGP, ALGEMENE BOND VAN GEMEENTE PERSONEEL,
AANGESLOTEN BIJ HET AC
gevestigd te Amsterdam
eiseres
nader te noemen ABGP
gemachtigde: mr. F.M. Lemmens
t e g e n
GVB EXPLOITATIE B.V.
gevestigd te Amsterdam
gedaagde
nader te noemen GVB
gemachtigde: mr. S.K. Schreurs
HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Bij dagvaarding van 20 maart 2008 heeft ABGP een voorlopige voorziening gevorderd.
Ter terechtzitting van 28 maart 2008 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. ABGP is verschenen bij [persoon 1], bestuurder, vergezeld door haar gemachtigde. GVB is verschenen bij [persoon 2], directeur middelen, [persoon 3], hoofd HR en [persoon 4], bijgestaan door haar gemachtigde bijgestaan door zijn gemachtigde.
+
Vervolgens is vonnis bepaald op heden.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
1. Als gesteld en onvoldoende weersproken staat vast:
GVB was tot 1 januari 2007 een diensttak van de gemeente Amsterdam. Per genoemde datum is GVB verzelfstandigd, is alle medewerkers ontslag wegens verzelfstandiging verleend en een arbeidsovereenkomst aangeboden. Het Ambtenaren Reglement Amsterdam (ARA) is bij die gelegenheid als onderdeel van een besluit van de gemeente Amsterdam één op één omgezet in de CAO. Deze CAO is op 29 maart 2007 overeengekomen tussen ABVAKABO FNV, CNV Publieke Zaak en ABGP als vakorganisaties enerzijds en GVB Holding N.V. anderzijds. De CAO had een looptijd van 1 januari 2007 tot 1 juli 2007 en wordt in afwachting van een nieuwe CAO nog steeds toegepast.
De gebruikelijke werktijd per week is volgens de CAO 36 uur.
In de CAO komt de volgende bepaling voor:
Artikel 3.4 lid 2: “De maximale volgens werkrooster geldende werktijd van de medewerker van 60 jaar of ouder is gemiddeld 33,5 uur per week.”
Deze bepaling stond in een bijlage van het ARA, maar was in feite een dode letter. De medewerkers vroegen er niet naar en het GVB bracht de werktijd van 60 jarigen niet standaard terug naar 33,5 uur per week. Pas eind 2007 en begin 2008 hebben een aantal medewerkers een beroep op de bepaling gedaan. Twee verzoeken zijn door leidinggevenden vanaf januari 2008 gehonoreerd, maar inmiddels per 1 maart 2008 weer ongedaan gemaakt, de overige verzoeken zijn gemotiveerd afgewezen door GVB.
GVB heeft op 31 januari 2008 aan de belanghebbende vakbonden bericht dat zij de bewuste bepaling in afwachting van de besprekingen met de vakbonden niet zal toepassen. Zij beroept zich daarbij op strijdigheid van de bepaling met de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd.
AGBP verlangt van GVB met een beroep op de CAO onverkorte toepassing van genoemd artikel, hetgeen door GVB is geweigerd.
GVB heeft daarop voorgesteld aan de betrokken vakorganisaties om het betreffende artikel gezamenlijk ter toetsing voor te leggen aan de Commissie Gelijke Behandeling (CGB) en tot de beslissing van de CGB bereid te zijn de bepaling toe te passen. De vakbonden hebben dit voorstel afgewezen.
Vordering
2. AGBP vordert als voorziening in het geschil dat partijen verdeeld houdt GVB op straffe van een dwangsom te gebieden de CAO onverkort na te komen en haar te veroordelen in de kosten van de procedure onder gelijktijdige afgifte van een bevelschrift als bedoeld in artikel 273 lid 4 Rv voor de te maken nakosten.
Stellingen en verweer
3. AGBP stelt – kort gezegd – dat het GVB niet vrijstaat om eenzijdig te beslissen een bepaling uit de CAO voortaan niet meer toe te passen. GVB heeft zich gebonden aan de CAO en dient daarom de CAO onverkort na te komen. Hoewel partijen al hebben aangegeven de seniorenbepalingen in de CAO in het kader van de totstandkoming van een leeftijdsbewust personeelsbeleid aan de WGBL te zullen toetsen, wil GVB daar nu op vooruitlopen door bij voorbaat artikel 3.4 lid 2 van de CAO niet meer toe te passen. Een dergelijke bepaling zou echter uiteindelijk goed kunnen blijken te passen in een leeftijdsbewust personeelsbeleid.
4. GVB voert gemotiveerd verweer tegen de vordering en voert – kort gezegd – aan dat volgens de dwingendrechtelijke bepaling artikel 3 sub e van de in 2004 ingevoerde Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd het verboden is op grond van leeftijd onderscheid te maken bij de arbeidsvoorwaarden, tenzij daarvoor een objectieve rechtvaardigingsgrond zou bestaan die er volgens GVB niet is. Volgens GVB leidt dit tot nietigheid van artikel 4.3 lid 2 van de CAO.
Beoordeling
5. In deze kort geding procedure moet aan de hand van de door partijen gepresenteerde feiten, zonder nader onderzoek, beoordeeld worden of de vordering van AbvaKabo in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft, dat vooruitlopen daarop door toewijzing reeds nu gerechtvaardigd is. De kantonrechter overweegt het volgende.
Het karakter van de CAO (zie artikel 1.3) maakt het slechts in uitzonderlijke gevallen die zich hier niet voordoen, mogelijk om van de CAO af te wijken. AGBP wenst GVB daaraan te houden. Opmerkelijk is dat GVB uitsluitend artikel 3.4 lid 2 van de CAO niet langer wil nakomen en andere bepalingen van die CAO, waarin medewerkers boven een bepaalde leeftijd begunstigende arbeidsvoorwaarden worden toegekend, waarvan eveneens discutabel is of een objectieve rechtvaardigingsgrond voor de betreffende regeling aanwezig is, buiten beschouwing laat en kennelijk wel de bereidheid heeft om die bepalingen toe te passen. Verwezen wordt naar artikel 4.1 van de CAO, volgens welke bepaling het aantal vakantiedagen waarop aanspraak kan worden gemaakt, toeneemt bij het vorderen van de leeftijd en naar het seniorenbeleid van blz. 154 e.v. van de CAO. Senioren van 55 jaar en ouder kunnen op aanvraag ontheven worden van verplichtingen als overwerk, beschikbaarstelling en nachtdiensten, waarbij zij aanspraak kunnen maken op een garantietoeslag.
Gezien de zo even genoemde in de CAO voorkomende extra faciliteiten voor oudere werknemers naast het bepaalde in artikel 3.4 lid 2, valt niet in te zien welk bijzonder belang GVB heeft bij het specifiek buiten toepassing laten van artikel 3.4. lid 2 van de CAO. De door GVB geschetste nadelen voor haar bedrijfsvoering van toepassing van dit CAO-artikel gelden immers evenzeer voor de andere seniorenregelingen.
De kantonrechter acht artikel 3.4 lid 2 van de CAO voorshands geldig. Het betreft immers een bepaling in een bredere context, waarvan op basis van de thans voorhanden gegevens niet valt uit te maken of deze in het kader van een bodemprocedure nietig zal worden bevonden.
Geconcludeerd moet worden dat het verweer van GVB moet worden verworpen en dat het karakter van de thans nog geldende CAO meebrengt dat GVB verplicht is die CAO, zolang deze gelding heeft, na te komen.
Met GVB is de kantonrechter van oordeel dat het petitum van AGBP te ruim geformuleerd is, nu niet gesteld of gebleken is dat GVB op andere punten tekort zou schieten in de nakoming.
Of er nakosten gemaakt zullen worden, moet nog blijken. Om die reden wordt afgifte van een bevelschrift als bedoeld in artikel 273, lid 4 Rv afgewezen. Mocht het noodzakelijk zijn dan zal AGBP zich op de in genoemd artikel vermelde wijze tot de kantonrechter moeten wenden.
6. Gelet op de afloop van de procedure wordt GVB veroordeeld in de kosten gevallen aan de zijde van eiser.
BESLISSING
De kantonrechter:
I. gebiedt GVB artikel 3.4 lid 2 van de CAO onverkort na te komen, zulks op straffe van een dwangsom van € 500,= (met een maximum van € 25.000,=) voor iedere dag dat GVB na betekening van het vonnis weigert aan de veroordeling te voldoen;
II. veroordeelt GVB in de kosten van het geding tot op heden begroot op:
-griffierecht: € 288,00
-kosten dagvaarding: € 71,80
-salaris gemachtigde: € 200,00
----------,---
Totaal: € 559,80
één en ander, voor zover verschuldigd, inclusief BTW;
III. verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
IV. wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mr. A.H. Bäuerle-Hetebrij, kantonrechter en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 april 2008 in tegenwoordigheid van de griffier.