RECHTBANK ALKMAAR
Sector Kanton - locatie Hoorn
Zaaknr/repnr.: 383556 \ EJ VERZ 11-105
Uitspraakdatum: 23 april 2012
Beschikking in de zaak van:
[naam], wonende te [naam],
verzoekende partij [verder ook te noemen: [werknemer]]
gemachtigde: mr. C.J. de Lange, advocaat te Opmeer
tegen
de naamloze vennootschap DAS NEDERLANDSE RECHTSBIJSTAND VERZEKERINGMAATSCHAPPIJ N.V., gevestigd te Amsterdam,
verwerende partij [verder ook te noemen: Das]
gemachtigde: mr. J.T. van der Kroon, advocaat te Amsterdam
Het procesverloop
[werknemer] heeft op 17 oktober 2011 een verzoekschrift ingediend.
Daar heeft Das bij verweerschrift op gereageerd.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 8 december 2011, waarbij zijn verschenen [werknemer] in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. C.J. de Lange, voornoemd, alsmede Das bij [A], teamleider H&M, bijgestaan door haar gemachtigde mr. J.T. van der Kroon, voornoemd.
De inhoud van de processtukken geldt als hier ingelast.
Tenslotte is heden uitspraak bepaald.
De uitgangspunten
1.[werknemer] is per 15 mei 2010 voor bepaalde tijd bij Das in dienst getreden in de functie van Consultant Riskmanagement, zulks met een proeftijd van één maand. Partijen hebben schriftelijk vastgelegd dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege zal eindigen op 14 november 2010. Voorafgaand aan zijn arbeidsovereenkomst was [werknemer] werkzaam bij ABN-AMRO Bank alwaar [werknemer] in het najaar 2009 overtallig is verklaard. Op 1 februari 2010 heeft [werknemer] gesolliciteerd bij Das.
2.Das heeft haar riskmanagement activiteiten gestaakt. [werknemer] is per 14 september 2010 vrijgesteld van zijn werkzaamheden. De arbeidsovereenkomst met [werknemer] is niet verlengd.
Het verzoek, de gronden daarvoor en het verweer.
3.[werknemer] heeft verzocht een voorlopig getuigenverhoor te laten plaatsvinden in het kader waarvan de volgende vragen zullen worden voorgelegd:
a.wanneer werd duidelijk dat de riskmanagement activiteiten binnen Das zouden worden stopgezet c.q. gestaakt;
b.waarom zijn de riskmanagementactiviteiten definitief beëindigd;
c.wat was/waren de reden(en) om verzoeker eerst een contract voor bepaalde tijd aan te bieden;
d.zijn er in het kader van een voortzetting van het dienstverband toezeggingen aan [werknemer] gedaan bij het aanbieden van een arbeidscontract voor bepaalde tijd, en zo ja welke?
4.Aan zijn verzoek legt [werknemer] ten grondslag dat hij op 9 januari 2010 is geplaatst in de mobiliteitsorganisatie van ABN-AMRO. Deze plaatsing, voor maximaal achttien maanden, had tot doel een passende functie te vinden binnen of buiten de bank. [werknemer] behield daarbij gedurende achttien maanden zijn salaris en, grotendeels, zijn overige arbeidsvoorwaarden. Bij indiensttreding bij Das is [werknemer] akkoord gegaan met mindere arbeidsvoorwaarden. Aan [werknemer] is bij het aanbod tot indiensttreding voor bepaalde tijd de ondubbelzinnige toezegging gedaan dat het dienstverband voor bepaalde tijd na verloop daarvan zou worden omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. De reden voor het tijdelijke dienstverband was gelegen in het gereedmaken van een vennootschap waarbinnen de riskmanagementactiviteiten zouden worden voortgezet, zo deelde Das hem mee. Later bleek echter dat dit niet de reden was dat [werknemer] een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is aangeboden. De werkelijke reden voor het tijdelijke dienstverband was gelegen in de onzekere situatie van de riskmanagementactiviteiten binnen Das. Reeds tijdens de sollicitatiefase bestond bij Das onzekerheid over het voortbestaan van die activiteiten. Voor alle betrokkenen binnen Das was het toen al duidelijk dat deze activiteiten op korte en middellange termijn niet zouden worden uitgebreid. Aan [werknemer] is tijdens de sollicitatiefase een beeld geschetst van een solide en betrouwbaar nieuw bedrijfsonderdeel met grote (uitbereidings)plannen. De lange sollicitatiefase is veroorzaakt doordat Das de procedure enkele weken heeft onderbroken. Daarbij is desgevraagd aan [werknemer] meegedeeld dat dit te maken had met het herijken van de functie Consulent Riskmanagement. Indien [werknemer] op de hoogte was geweest van de onzekere bestaanssituatie van de riskmanagementactiviteiten van Das, was hij niet bij Das in dienst getreden. Das heeft aldus onrechtmatig jegens [werknemer] gehandeld ten gevolge waarvan [werknemer] schade heeft geleden in de vorm van verlies aan salaris en gemaakte kosten. [werknemer] heeft er daarom belang bij dat omtrent de voormelde feiten een voorlopig getuigenverhoor plaatsvindt waarbij als getuigen worden gehoord [werknemer], mevrou[B], voormalig manager operations riskmanagement, mevrouw [C], personeelsadviseur bij Das, de heer [C] en de heer [E], voormalig leidinggevende van mevrouw [B].
5.Das heeft tegen het verzoek verweer gevoerd. Zij heeft de door [werknemer] geschetste gang van zaken betwist. Verder heeft zij zakelijk weergegeven, aangevoerd, primair, dat het onderhavige verzoek slechts is ingediend om Das te bewegen tot een schikking. De rechtspositie van [werknemer] is te zwak om een voorlopig getuigenverhoor te rechtvaardigen. Subsidiair voert Das aan dat het verzoek moet worden afgewezen waar het betreft de heer [E] en de onder b. in het verzoek bedoelde vraag. [E] heeft geen enkele rol gespeeld bij de sollicitatieprocedure. Het betrekken van hem in deze procedure is dan ook nodeloos. De vraag waarom de activiteiten riskmanagement zijn stopgezet ontbeert iedere relevantie voor hetgeen [werknemer] tracht aan te tonen. Meer subsidiair heeft Das zich gerefereerd omtrent het verzoek.
De beoordeling
6.Bij de beoordeling van een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor geldt op grond van art. 186 juncto art. 166 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering als hoofdregel dat de rechter, zo vaak één der partijen dit verzoekt, een voorlopig getuigenverhoor beveelt indien bewijs door getuigen bij de wet is toegestaan, de te bewijzen aangeboden feiten zijn betwist en deze tot een beslissing van de zaak kunnen leiden en de verzoeker een voldoende belang heeft bij het houden van een voorlopig getuigenverhoor. Een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor kan, als het overigens aan de eisen voor toewijzing daarvan voldoet, evenwel worden afgewezen als de rechter van oordeel is dat het verzoek in strijd is met de goede procesorde, dat misbruik wordt gemaakt van de bevoegdheid een voorlopig getuigenverhoor te verlangen of als het verzoek afstuit op een ander door de rechter zwaarwichtig geoordeeld bezwaar.
7.Met Das is de kantonrechter van oordeel dat [werknemer] geen belang heeft bij toewijzing van het verzoek. Het verzoek van [werknemer], zo begrijpt de rechtbank, strekt ertoe getuigen te horen teneinde in een eventueel daaropvolgende procedure, op grond van een onrechtmatige daad, een vordering in te stellen tot vergoeding van schade ten gevolge van het niet verlengen van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Bij de beoordeling van een dergelijke vordering dient in gedachten te worden gehouden dat een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd eindigt van rechtswege na het verstrijken van die bepaalde tijd. Slechts indien het niet verlengen van de arbeidsovereenkomst in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, kan worden geoordeeld dat de overeengekomen beëindiging van rechtswege onrechtmatig is.
8.Daartoe heeft [werknemer] echter onvoldoende aangevoerd. Uitgangspunt is namelijk, kort gezegd, dat een werkgever bevoegd is haar organisatie naar eigen inzicht in te richten. Daarbij dient zij echter wel de grenzen van goed werkgeverschap in acht te nemen. Dat Das een deel van haar bedrijfsactiviteiten heeft gestaakt en dat een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van een betrokken werknemer niet worden verlengd, getuigt op zich niet van strijd met goed werkgeverschap. Daarvoor moeten aanvullende feiten en omstandigheden worden gesteld.
9.Volgens [werknemer] bestaan die aanvullende feiten en omstandigheden er uit dat het Das al voor het aangaan van het dienstverband duidelijk was dat het voortbestaan van de riskmanagementactiviteiten en daarmee van de functie Consultant Riskmanagement onzeker was, terwijl aan [werknemer] is voorgespiegeld dat het riskmanagement een solide en betrouwbaar nieuw bedrijfsonderdeel was met grote (uitbereidings)plannen. Het dienstverband voor bepaalde tijd werd slechts aangegaan omdat een vennootschap werd klaargemaakt om de riskmanagementactiviteiten in onder te brengen, zo zou Das aan [werknemer] hebben meegedeeld. Naar het oordeel van de kantonrechter mocht en kon [werknemer] er onder de door hem geschetste weergave van de feiten niet ten volle op rekenen dat de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd na het verloop daarvan zou worden verlengd. Feit van algemene bekendheid is immers dat het voortbestaan van nieuwe bedrijfsactiviteiten en de wijze waarop per definitie onzeker is. [werknemer] diende daar ook redelijkerwijs rekening mee te houden. Daar komt bij dat het Das voorafgaand aan de totstandkoming van de arbeidsovereenkomst reeds duidelijk was dat de onderbreking van de sollicitatieprocedure werd veroorzaakt door “het herijken van de betreffende functie van Consultant Riskmanagement”. Van een stabiele organisatie was dan ook, zo bevestigt dit, geen sprake. [werknemer] kon dit ook afleiden uit de mededeling van Das dat de riskmanagementactiviteiten (mogelijk) in een andere vennootschap zouden worden ingebracht. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat, zelfs indien het zo was dat, zoals [werknemer] stelt, er reeds voor het aangaan van de arbeidsovereenkomst bij Das sprake was van onzekerheid over het voortbestaan van de riskmanagementactiviteiten en de functie van [werknemer], dan kan dat er niet toe leiden dat Das onrechtmatig jegens [werknemer] heeft gehandeld.
10.Dat Das [werknemer] de ondubbelzinnige toezegging zou hebben gedaan dat de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd na verloop van de duur daarvan zou worden omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is, gelet op het voorgaande niet aannemelijk. Zo die toezegging wel is gedaan, dient die echter te worden begrepen (en diende [werknemer] die te begrijpen) in de context van een ongewijzigde voortzetting van de riskmanagementactiviteiten.
11.Op grond van het vorenstaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat onvoldoende is gebleken welk gerechtvaardigd belang [werknemer] heeft bij het achterhalen van de juistheid van de door [werknemer] gestelde feiten.
12.De conclusie is dat het verzoek wordt afgewezen. [werknemer] dient de proceskosten te dragen.
De beslissing
De kantonrechter:
Wijst het verzoek af.
Veroordeelt [werknemer] in de proceskosten, die aan de zijde van Das worden vastgesteld op € 400,00 voor salaris gemachtigde, waarover [werknemer] geen BTW verschuldigd is.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.H. Gisolf, kantonrechter, bijgestaan door de griffier en op 23 april 2012 in het openbaar uitgesproken.
De griffier De kantonrechter