Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:PHR:2024:673

Parket bij de Hoge Raad
02-07-2024
02-07-2024
24/00694
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2024:1170
Strafrecht
-

Conclusie AG. Beklag, beslag. Inbeslagneming van medisch patiëntendossier en verpleegkundig-zorgdossier van in zorgcentrum opgenomen en overleden patiënt. Beroep op het verschoningsrecht door arts die wordt verdacht van het plegen van een levensdelict jegens patiënt. Middel over oordeel van de rechtbank dat zich zeer uitzonderlijke omstandigheden voordoen die doorbreking van het verschoningsrecht rechtvaardigen. Heeft de rechtbank kunnen oordelen dat sprake is van een verdenking ter zake van een ernstig strafbaar feit? Gaat de inbreuk niet verder dan strikt noodzakelijk voor het aan het licht brengen van de waarheid? De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.Conclusie AG. Beklag, beslag. Inbeslagneming van medisch patiëntendossier en verpleegkundig-zorgdossier van in zorgcentrum opgenomen en overleden patiënt. Beroep op het verschoningsrecht door arts die wordt verdacht van het plegen van een levensdelict jegens patiënt. Middel over oordeel van de rechtbank dat zich zeer uitzonderlijke omstandigheden voordoen die doorbreking van het verschoningsrecht rechtvaardigen. Heeft de rechtbank kunnen oordelen dat sprake is van een verdenking ter zake van een ernstig strafbaar feit? Gaat de inbreuk niet verder dan strikt noodzakelijk voor het aan het licht brengen van de waarheid? De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.

Rechtspraak.nl
GZR-Updates.nl 2024-0189

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer 24/00694 Bv

Zitting 2 juli 2024

CONCLUSIE

T.N.B.M. Spronken

In de zaak

[verdachte] ,

geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961,

hierna: de klager

1 Het cassatieberoep

1.1

De rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, heeft bij beschikking van 14 februari 2024 het beklag van klager ex art. 98 lid 4 jo. art. 552a Sv tegen de beschikking van de rechter-commissaris gericht tegen de inbeslagneming van een medisch patiëntendossier en een verpleegkundig-zorgdossier ongegrond verklaard.

1.2

Het cassatieberoep is ingesteld namens de klager. N. van Schaik en H. Brentjes, beiden advocaat in Utrecht, hebben één middel van cassatie voorgesteld. In het middel wordt geklaagd over het oordeel van de rechtbank dat sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die doorbreking van het verschoningsrecht van de klager rechtvaardigen.

1.3

De beklagprocedure heeft betrekking op een strafrechtelijk onderzoek dat door het openbaar ministerie is gestart naar aanleiding van het overlijden van een 87-jarige vrouw die was opgenomen in zorgcentrum [A] , onderdeel van het [B] Medisch Centrum, in de media bekend geworden als de “verstervingszaak zorgcentrum Sittard”.1 De klager was de behandelend arts van de vrouw en is in dat strafrechtelijk onderzoek aangemerkt als verdachte van een opzettelijk gepleegd levensdelict.

2 Het beslag

2.1

Op 10 juli 2023 heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechter-commissaris aan [B] Medisch Centrum, waarvan zorgcentrum [A] onderdeel is, de uitlevering zal bevelen van een tweetal dossiers, te weten:

- het medisch patiëntendossier van [slachtoffer] over de periode van 1 maart 2023 tot en met 1 juni 2023;

- het volledig verpleegkundig-zorgdossier, waarin onder andere zijn opgenomen de rapportages van het zorgdossier, 24-uurs rapportages, MDO (multi disciplinair overleg)-verslagen, incidenten en maatregelen, medicatielijsten/ aftekenlijsten, voedingspatroon en ontlastingspatroon van [slachtoffer] over de periode vanaf 1 maart 2023 tot en met 1 juni 2023.

2.2

Bij beschikking van 20 juli 2023 heeft de rechter-commissaris de vordering toegewezen en het bevel tot uitlevering van voormelde dossiers gegeven. Stichting [B] Zorg heeft zich bij monde van haar raadsvrouw verzet tegen de bevolen uitlevering en zich beroepen op een afgeleid verschoningsrecht.

2.3

Op 15 september 2023 zijn de voorwerpen waarvan de uitlevering was bevolen door een medewerker van [B] in een afgesloten enveloppe verstrekt aan het kabinet van de rechter-commissaris.

3 Het bezwaar ex art. 98 lid 2 Sv en de beschikking van de rechter-commissaris

3.1

Eveneens op 15 september 2023 heeft mr. De Leon-van den Berg namens de klager ex art. 98 lid 2 Sv bezwaar gemaakt tegen de door de rechter-commissaris gevorderde en bevolen uitlevering en het doorbreken van zijn verschoningsrecht.

3.2

De rechter-commissaris heeft in zijn beschikking van 31 oktober 2023 zowel het bezwaar van de klager als van [B] beoordeeld en beide bezwaren ongegrond verklaard.

3.3

Hierna zullen slechts de relevante delen van de beschikking van de rechter-commissaris ten aanzien van de klager met betrekking tot diens beroep op zijn verschoningsrecht worden weergegeven.

3.4

In de beschikking is als standpunt van de officier van justitie opgenomen:

“2.3.3 De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het verschoningsrecht in dit geval dient te wijken voor het belang van de de waarheidsvinding. De verdenking is volgens de officier van justitie toegespitst op mogelijke (ouderen)mishandeling en opzettelijke benadeling van de gezondheid van hulpbehoevenden, waarbij de dood als gevolg een strafverzwarende omstandigheid oplevert. Opmerking hierbij verdient volgens de officier van justitie wel dat de exacte duiding van de strafbare feiten nog niet mogelijk is, onder andere omdat onvoldoende duidelijk is of het overlijden van [slachtoffer] (mede) het gevolg is van het in strijd handelen met het beleid door de dochter van deze [slachtoffer] of dat er bij het afgesproken beleid zelf vraagtekens moeten worden gezet. Indien uit de in beslag genomen medische informatie zou blijken van onjuist beleid in de behandeling van [slachtoffer] dan zou dat volgens de officier van justitie kunnen betekenen dat sprake is van strafbaar handelen van de behandelend arts en/of de zorginstelling. Een beroep op het verschoningsrecht mag niet ertoe dienen de eventueel strafrechtelijke betrokkenheid van een arts of zorginstelling te bemantelen. De officier van justitie heeft daaraan toegevoegd dat er geen alternatieve en minder ingrijpende middelen beschikbaar zijn om over de gevorderde en voor het strafrechtelijk onderzoek van groot belang zijnde gegevens te kunnen beschikken. Dat alles maakt de inbreuk op het medisch beroepsgeheim noodzakelijk. Die inbreuk is overigens minimaal vanwege de reeds uit het schouwverslag en het sectierapport blijkende medische gegevens. Bovendien hebben de gevraagde gegevens betrekking op een veeleer beperkte periode ”

3.5

Het standpunt van de klager is in de beschikking van de rechter-commissaris als volgt weergegeven, waarbij opvalt dat de klager door de rechter-commissaris wordt aangeduid met ‘verdachte’:

“2.3.1. De verdachte stelt zich op het standpunt dat hij niet is gekend in het gegeven bevel tot uitlevering dat daarom onrechtmatig is. Het oordeel omtrent de vraag of gegevens, die behoren tot medische dossiers, object van de (afgeleide) bevoegdheid tot verschoning uitmaken, komt immers in beginsel toe aan de persoon van wie het verschoningsrecht is afgeleid. De bevolen uitlevering van de gevorderde gegevens acht hij in strijd met zijn plicht tot geheimhouding als arts. Zeer uitzonderlijke omstandigheden die een inbreuk hierop rechtvaardigen zijn er niet. Het enkele belang dat de waarheid aan het licht komt, is hiervoor onvoldoende. Er zijn ook onvoldoende concrete aanwijzingen zijn dat het medisch dossier enige bijdrage kan leveren aan de waarheidsvinding. Daarmee heeft het gevorderde bevel de schijn een ‘fishing expedition’ te zijn om een strafrechtelijke vervolging handen en voeten te geven. Tot slot voert de verdachte aan dat de officier van justitie ook de mogelijkheid heeft om ander en minder ingrijpend onderzoek te doen om de waarheid op tafel te krijgen.”

3.6

Na weergave van het te hanteren beoordelingskader overweegt de rechter-commissaris als volgt:

“2.7. Toepassing gevend aan dat toetsingskader gaat de rechter-commissaris van de volgende feiten en omstandigheden uit.

2.7.1.

Uit de stukken waarover de rechter-commissaris beschikt, blijkt dat op donderdag 1 juni 2023, omstreeks 17:20 uur, [slachtoffer] , die op dat moment in [B] , zorgcentrum [A] was opgenomen, is overleden. Vervolgens heeft de forensisch arts dr. S.L. de Kunder diezelfde dag nog, omstreeks 20:30 uur, een schouw verricht aan het lichaam van de overleden [slachtoffer] . Bij de schouw heeft de forensisch arts samen met de specialist ouderengeneeskunde [betrokkene 1] , het medisch en verpleegkundig zorgdossier van de overledene over de periode vanaf 15 mei 2023 kunnen inzien. De conclusie van de forensisch arts, die mede steunt op de kennelijk in de medische dossiers aangetroffen tegenstrijdigheden in het beeld van eten en drinken door de overledene, was dat er mogelijk sprake was van nalatigheid in het toedienen van voedsel, drank en/of medicatie. Daarop heeft de officier van justitie het lichaam van de overleden [slachtoffer] in beslag genomen, waarna op 3 juni 2023 gerechtelijke sectie is verricht. De voorlopige conclusie van de sectie was dat er geen ziekelijke afwijkingen zijn geconstateerd die de dood zouden kunnen verklaren. Verder staat vast dat op 31 mei 2023 bij het Openbaar Ministerie een melding binnen is gekomen van een vertrouwensarts van Veilig Thuis waarin in verband met de verpleging en verzorging van [slachtoffer] het vermoeden is geuit van ouderenmishandeling (door het onthouden van vocht en voeding).

2.7.2.

Uit de beschikbare stukken komt verder naar voren dat [slachtoffer] met haar 87 jaren een oudere en (waarschijnlijk) dementerende vrouw was, die in de laatste fase van haar leven wisselend verklaarde over haar doodswens. Zij was echter niet terminaal en kwam ook niet (meer) in aanmerking voor euthanasie. Duidelijk is ook dat de familie van de overleden [slachtoffer] , en in de eerste plaats haar dochter, betrokken is geweest bij en geïnformeerd is over de behandeling en de verpleging op de verpleegafdeling van [B] , zorgcentrum [A] , waar [slachtoffer] verbleef. Op welke wijze blijkt uit het medisch en verpleegkundig dossier.

2.7.3.

Als hoofdbehandelaar van de overleden [slachtoffer] is ook verdachte op eng moment door de politie gehoord. Over die verklaring beschikt de rechter-commissaris echter niet.

2.7.4.

Tot slot is er dan nog de verklaring van [betrokkene 2] , die op 10 oktober 2023 in deze strafzaak als getuige door de politie is gehoord. De getuige is een inmiddels op staande voet ontslagen medewerker van [B] die daadwerkelijk bij de verpleging en verzorging van de overleden [slachtoffer] was betrokken. Uit die verklaring van de getuige bij de politie komt naar voren dat hij vraagtekens plaatst bij de wens van [slachtoffer] niet meer te willen leven en verder verklaart hij over een meerdere keren bijgesteld plan vocht en voeding aan [slachtoffer] te onthouden. Ook heeft de getuige het erover dat, in zijn eigen woorden, er qua tijden aanpassingen zijn gedaan aan het medisch dossier.

2.8.

Dat de officier van justitie tegen deze achtergrond de beschikking wenst te hebben over het volledige medische en verpleegkundig zorgdossier in de laatste fase van het leven van [slachtoffer] (vanaf 1 maart 2023 tot aan het overlijden) is vanuit het belang van het opsporingsonderzoek goed te begrijpen. De bevindingen tot dusver sluiten een ernstig strafbaar feit immers bepaald niet uit. De vraag is dan of het maatschappelijk belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt, hier zo zwaar moet wegen dat het maatschappelijk belang dat de verdachte en [B] erbij hebben vast te blijven houden aan het verschoningsrecht daarvoor moet wijken.

2.9.

De rechter-commissaris meent van wel. Ook het maatschappelijk belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt, is een zwaarwegend maatschappelijk belang. Het strafrechtelijk onderzoek is erop gericht zoveel mogelijk te achterhalen op welke wijze de overleden [slachtoffer] aan haar einde is gekomen, nu bij de sectie op haar lichaam geen ziekelijke afwijkingen zijn geconstateerd die haar overlijden kunnen verklaren terwijl de bevindingen van de forensisch arts, die mede heeft kunnen putten uit het hem ter inzage toediening van voeding, drank en/of medicatie. Die bevindingen staan overigens niet op zichzelf maar vinden steun in een melding van een vertrouwensarts van Veilig Thuis van 31 mei 2023, die niet overtuigd is van een natuurlijke dood. De getuige [betrokkene 2] lijkt daarvan evenmin overtuigd, gelet op de door hem bij de politie afgelegde verklaring.

2.10.

Anders dan de verdachte wil doen voorkomen, gaat het hier dus niet zo maar om een ‘fishing expedition’ maar om voldoende concrete aanwijzingen voor de verdenking van het gepleegd hebben van een ernstig strafbaar feit. Het verschoningsrecht dient niet ertoe strafbare feiten of misstanden te maskeren. Het medisch en verpleegkundig dossier waarvan de uitlevering is bevolen, kan een wezenlijke bijdrage leveren aan het op tafel krijgen van wat anders verborgen zou blijven. Dan is het belang van de waarheidsvinding en het aan de kaak kunnen stellen van mogelijke misstanden of zelfs strafbare feiten bij de behandeling en verpleging in de laatste fase van het leven van [slachtoffer] wat de rechter-commissaris betreft een zwaarwegend maatschappelijk belang dat in het gedrang komt als dat andere zwaarwegende belang, namelijk het belang bij geheimhouding van het medische en het verpleegkundig zorgdossier, prevaleert.

2.11.

Van betekenis acht de rechter-commissaris hierbij ook nog het volgende. In zaken als de onderhavige staat het de rechter-commissaris vrij kennis te nemen van de onder het verschoningsrecht vallende stukken. Hij hoeft dat niet te doen maar hier heeft de rechter-commissaris dat wel gedaan, zowel van de stukken die volgens de verdachte en [B] onder het verschoningsrecht vallen als van (delen van) het medisch en het verpleegkundig zorgdossier zoals die zijn aangetroffen op de telefoon die onder de getuige [betrokkene 2] in beslag is genomen. Bij een snelle vergelijking tussen beide medische dossiers springen weliswaar geen wezenlijke verschillen in het oog maar de kennisneming roept zo a prima vista wel vragen op. Zo is het de rechter-commissaris opgevallen dat op 31 mei 2023 om 17:08 uur door de verdachte is gerapporteerd over de bespreking die met medewerkers van Veilig Thuis heeft plaatsgevonden en dat die rapportage op 1 juni 2023 om 12:26 uur voor een laatste keer is bewerkt. Zo’n lange periode tussen het tijdstip van rapporteren en het tijdstip van bewerken, is de rechter-commissaris verder in het medisch dossier niet opgevallen. Dat vraagt om uitleg, mede in het licht van de verklaring van de getuige [betrokkene 2] die stelt te kunnen bewijzen dat er aanpassingen in het medisch dossier hebben plaatsgevonden.

2.12.

Naar het oordeel van de rechter-commissaris moet in verband met de vraag of het belang dat de waarheid aan het licht komt moet prevaleren boven het verschoningsrecht ook worden stilgestaan bij de vraag of de met behulp van de doorbreking van het verschoningsrecht te verkrijgen gegevens niet op andere of minder bezwarende wijze kunnen worden verkregen. In deze strafzaak gaat het (ook) erom dat de officier van justitie, gegeven de verdenking die er nu ligt, zich een zo objectief en zo volledig mogelijk beeld kan vormen over de afspraken die door de behandelaar(s) met [slachtoffer] in de laatste fase van haar leven met haar en/of haar naasten zijn gemaakt, of die afspraken overeenkomstig de daarvoor geldende de protocollen zijn vastgelegd en zo ja, hoe en op welke wijze die afspraken werden toegepast en getoetst door de artsen en het verzorgend personeel werkzaam bij [B] , zorgcentrum [A] . Andere mogelijkheden die vragen beantwoord te krijgen zonder of met een minder vergaande schending van het verschoningsrecht zijn de rechter-commissaris niet gebleken. De verdachte stelt dat weliswaar maar welke andere mogelijkheden er dan zijn, benoemt ook hij niet.

2.13.

Tot slot is er nog het belang van het recht op bescherming van de privacy dat elke patiënt heeft. De gegevens waarvan de uitlevering is bevolen zijn medische en verpleegkundige gegevens en daarmee bij uitstek privacygevoelig. De rechter-commissaris beseft dat en daarom heeft hij bij de beantwoording van de vraag of een inbreuk op het verschoningsrecht is toegestaan ook stilgestaan bij de veronderstelde wil van de overleden [slachtoffer] en het belang van de bescherming van haar persoonlijke levenssfeer. Naar het oordeel van de rechter-commissaris blijkt uit de medische en verpleegkundige gegevens waarvan hij heeft kennisgenomen niet onomstotelijk dat [slachtoffer] een consequente en duurzame doodswens had. Gelet daarop maar ook acht slaand op de verklaring van de getuige [betrokkene 2] moet de rechter-commissaris aannemen dat de overleden [slachtoffer] ook zelf zou hebben gewild, en dus ook erop mocht rekenen, dat na haar overlijden een objectief en zo volledig mogelijk onderzoek wordt ingesteld naar het medisch en verpleegkundig handelen in de laatste fase van haar leven. Van die veronderstelde wil ging aanvankelijk ook de verdachte als hoofdbehandelaar klaarblijkelijk uit, nu hij, geplaatst voor de vraag of het medisch dossier met of zonder vordering moest worden verstrekt, op 2 juni 2023 in het medisch dossier liet optekenen dat hij als hoofdbehandelaar veronderstelt dat de overledene geen bezwaar zou hebben gemaakt tegen een vrijwillige verstrekking van het medisch en verpleegkundig zorgdossier. Het voorgaande brengt mee dat de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer voor relativering in aanmerking komt en bij de beantwoording van de vraag of het verschoningsrecht moet prevaleren boven belang dat de waarheid aan het licht komt, in het geheel van de in de afweging te betrekken belangen, als zelfstandig argument sterk aan gewicht inboet. Dat geldt te meer als hierbij in ogenschouw wordt genomen dat de uitlevering is bevolen van stukken over de betrekkelijk korte periode 1 maart 2023 tot aan de datum van het overlijden.

2.14.

De conclusie

2.14.1.

De vraag of zich hier zo uitzonderlijke omstandigheden voordoen dat doorbreking van het verschoningsrecht aan geboden is, vergt een afweging van alle daarvoor in aanmerking komende belangen. Wanneer de rechter-commissaris die belangen in de onderhavige zaak op een rijtje zet en tegen elkaar afweegt, komt hij tot de conclusie dat in het bijzonder de optelsom van:

- de aard en de ernst van de verdenking van het misdrijf dat mogelijk is gepleegd;

- het feit dat er twijfels zijn, onder andere bij Veilig Thuis, over een natuurlijke dood van [slachtoffer] ;

- het belang van de gegevens waarvan de uitlevering is bevolen, voor de voortgang én de uitkomst van het strafrechtelijk onderzoek naar dat overlijden;

- de omstandigheid dat de gegevens waarvan de uitlevering is bevolen betrekking hebben op een betrekkelijk korte periode;

- de omstandigheid dat niet op een andere of minder bezwarende wijze over de gegevens kan worden beschikt;

- de mate waarin de betrokken (privacy)belangen van de overleden [slachtoffer] worden geschaad bij doorbreking van het verschoningsrecht;

- de verplichting van de staat een zo effectief en onafhankelijk mogelijk onderzoek te doen, meebrengt dat sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die in deze zaak rechtvaardigen dat het belang dat de waarheid aan het licht komt, moet prevaleren boven het verschoningsrecht.

2.14.2.

Dat betekent dat de verdachte zijn verschoningsrecht niet jegens de officier van justitie kan inroepen en dat zijn bezwaar ongegrond is.

2.14.3.

Nu de verdachte het verschoningsrecht in dezen niet kan inroepen, geldt dat ook voor [B] als afgeleid verschoningsgerechtigde. Ook het bezwaar van [B] moet dus als ongegrond worden verworpen. Een en ander betekent ook dat de officier van justitie kennis mag nemen van de usb-stick met daarop het door de getuige aangeleverde medische en verpleegkundig zorgdossier2.

3. De beslissing

De rechter-commissaris:

(…)

- verklaart het bezwaar van de verdachte ongegrond en bepaalt dat hij zijn verschoningsrecht niet jegens de officier van justitie kan inroepen;

- verklaart het bezwaar van [B] ongegrond en bepaalt dat zij het afgeleid verschoningsrecht niet jegens de officier van justitie kan inroepen;

- bepaalt dat niet tot kennisneming wordt overgegaan dan nadat in deze zaak onherroepelijk is beslist.”

4 De beklagprocedure en de beschikking van de rechtbank

4.1

Tegen de beschikking van de rechter-commissaris is door de klager op 13 november 2023 een klaagschrift ingediend. Dit klaagschrift is door de rechtbank op 16 januari 2024 in een openbare raadkamerzitting behandeld, gelijktijdig met een door [B] tegen de beschikking van de rechter-commissaris ingediend klaagschrift.3 De beschikking van de rechtbank die in onderhavige cassatieprocedure voorligt, ziet slechts op het beklag van de klager.

4.2

Blijkens het proces-verbaal van de zitting is door de officier van justitie ten aanzien van de bestaande verdenking(en) in het strafrechtelijk onderzoek het volgende opgemerkt:

“Inmiddels zijn processen-verbaal van verdenking opgemaakt jegens twee natuurlijke personen. Dat betreffen de dochter van [slachtoffer] en [verdachte] , de behandelend arts. De verdenking is dus (mede) gericht tegen de (primair) verschoningsgerechtigde, de klager. Ik beschik niet over die processen-verbaal. Op dit moment bestaat er geen verdenking jegens Stichting [B] Zorg. (…) De verdenking betreft een opzettelijk gepleegd levensdelict. (…) De verdenkingen zijn voldoende duidelijk en de verdenkingen zijn zwaarder geworden na de conclusie in het definitieve sectierapport.”

4.3

De rechtbank heeft op 14 februari 2024 op het beklag van de klager beslist. Van deze beschikking zijn de navolgende passages voor de beoordeling van het cassatieberoep van belang.4

“Beoordeling

(…)

Beroep op het verschoningsrecht

(…)

Ter beantwoording van de vraag of sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden dient allereerst te worden vastgesteld of er een redelijk vermoeden van schuld is aan het begaan van een ernstig strafbaar feit. Vervolgens staat de rechtbank voor de vraag of deze verdenking van dien aard is dat er kan worden gesproken van zeer uitzonderlijke omstandigheden op grond waarvan het verschoningsrecht dient te wijken voor het belang van waarheidsvinding.

Beide vragen beantwoordt de rechtbank bevestigend en zij overweegt daartoe als volgt.

Uit de stukken die aan de rechtbank ter beschikking zijn gesteld blijkt dat op donderdag 1 juni 2023, omstreeks 17:20 uur, [slachtoffer] , die op dat moment bij [B] was opgenomen, is overleden. De forensisch arts dr. S.L. de Kunder heeft diezelfde dag nog, omstreeks 20:30 uur, een schouw verricht aan het lichaam van de overleden [slachtoffer] . Bij de schouw heeft de forensisch arts samen met de specialist ouderengeneeskunde [betrokkene 1] , het medisch en verpleegkundig zorgdossier van de overledene over de periode vanaf 15 mei 2023 kunnen inzien. De conclusie van de forensisch arts, die mede steunt op de kennelijk in de medische dossiers aangetroffen tegenstrijdigheden in het beeld van eten en drinken door de overledene, was dat mogelijk men nalatig is geweest in het aanbieden van voedsel of drank en in het toedienen van medicatie.

De officier van justitie heeft daarop het lichaam van de overleden [slachtoffer] in beslag genomen, waarna op 3 juni 2023 een gerechtelijke sectie daarop is verricht. De voorlopige conclusie van de sectie was dat er geen ziekelijke afwijkingen zijn geconstateerd, die de dood zouden kunnen verklaren. Verder staat vast dat op 31 mei 2023 bij het Openbaar Ministerie een melding binnen is gekomen van een vertrouwensarts van Veilig Thuis, waarin in verband met de verpleging en verzorging van [slachtoffer] het vermoeden is geuit van ouderenmishandeling (door het onthouden van vocht en voeding).

Uit de beschikbare documenten komt verder naar voren dat [slachtoffer] , 87 jaren oud, (waarschijnlijk) dementerend was, in de laatste fase van haar leven was en dat zij wisselend verklaarde over haar doodswens. Zij was niet terminaal en kwam niet in aanmerking voor euthanasie. Duidelijk is ook dat de familie van de overleden [slachtoffer] , en in de eerste plaats haar dochter, betrokken is geweest bij en geïnformeerd is over de behandeling en de verpleging op de verpleegafdeling van [B] . Op welke wijze blijkt uit het medisch en verpleegkundig dossier.

Als hoofdbehandelaar en direct betrokkene van [slachtoffer] is de klager als verdachte door de politie gehoord. In het aan de rechtbank ter beschikking gestelde dossier is geen proces-verbaal van dat verhoor opgenomen. In het dossier is een verklaring van [betrokkene 2] gevoegd, die op 10 oktober 2023 als getuige door de politie is gehoord. [betrokkene 2] is een inmiddels op staande voet ontslagen medewerker van [B] , die daadwerkelijk bij de verpleging en verzorging van de [slachtoffer] was betrokken. Uit die verklaring van [betrokkene 2] komt naar voren dat hij vraagtekens plaatst bij de wens van [slachtoffer] om niet meer te leven en verder verklaart hij over een meerdere keren bijgesteld plan om vocht en voeding aan [slachtoffer] te onthouden. Ook heeft de getuige het erover dat, in zijn eigen woorden, er qua tijden aanpassingen zijn gedaan aan het medisch dossier.

Tot slot beschikt de rechtbank over het definitieve sectierapport van 21 november 2023 betreffende het pathologieonderzoek naar aanleiding van het mogelijk niet-natuurlijk overlijden van [slachtoffer] . De senior-forensisch patholoog dr. V. Soerdjbalie-Maikoe concludeert dat het overlijden van [slachtoffer] goed kan worden verklaard door een biochemische verstoring van het lichaam (ketoacidose) door ondervoeding of uithongering. Volgens dat rapport is van een andere oorzaak voor het ontstaan van de vastgestelde ketoacidose of een andere oorzaak van overlijden niet gebleken.

De rechtbank is van oordeel dat uit hetgeen hiervoor is overwogen kan worden geconcludeerd dat jegens de verdachte een redelijk vermoeden van schuld bestaat aan het begaan van een zeer ernstig strafbaar feit, nu hij betrokken was bij en verantwoordelijk was voor de bepaling van de behandeling van [slachtoffer] . De rechtbank tekent daarbij aan dat het onderzoek in raadkamer summier van aard is, ook als het gaat om de beoordeling van de verdenking jegens klager, nu het dossier immers nog niet compleet is. De vraag is dan of het maatschappelijk belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt in dit geval zo veel gewicht in de schaal legt dat het gewicht van het maatschappelijk belang van het verschoningsrecht van de klager daar niet tegen opweegt.

De rechtbank is van oordeel dat in dit geval het belang van waarheidsvinding een zodanig zeer zwaarwegend maatschappelijk belang is, dat daarvoor het verschoningsrecht van de klager moet wijken. Het strafrechtelijk onderzoek is erop gericht zoveel mogelijk feiten en omstandigheden, die hebben geleid tot het overlijden van [slachtoffer] te achterhalen. Zoals gezegd, bij de definitieve sectie op haar lichaam is geconcludeerd dat haar overlijden goed kan worden verklaard door ondervoeding of uithongering. De vraag is dan hoe het - ondanks dat onvoldoende vaststaat dat zij een duidelijke en ondubbelzinnige doodswens had, dat euthanasie niet aan de orde was, dat zij niet terminaal was en dat zij in een verplegende, medische omgeving verbleef - zover heeft kunnen komen. De bevindingen van de forensisch-patholoog staan overigens niet op zichzelf en vinden steun in een melding van een vertrouwensarts van Veilig Thuis van 31 mei 2023, over de zeer ernstige zorgen over de behandeling van [slachtoffer] . De getuige [betrokkene 2] lijkt evenmin overtuigd van een natuurlijke dood, gelet op de inhoud van de tegenover ambtenaren van de politie afgelegde verklaring.

Anders dan de klager stelt, gaat het hier dus niet om een ‘fishing expedition’ van de officier van justitie, maar om voldoende concrete aanwijzingen voor de verdenking van schuld aan het begaan Van een ernstig strafbaar feit. Het verschoningsrecht dient niet ertoe (eigen) strafbare feiten of misstanden te maskeren. Het medisch en verpleegkundig dossier kan een wezenlijke bijdrage leveren aan de waarheidsvinding. Dit belang van onderzoek naar mogelijke strafbare feiten bij de behandeling en verpleging in de laatste fase van het leven van [slachtoffer] betreft een zwaarwegend maatschappelijk belang dat in het gedrang komt als dat andere, eveneens zwaarwegende belang, namelijk het belang bij geheimhouding van het medische en hét verpleegkundig zorgdossier, prevaleert.

Naar het oordeel van de rechtbank moet in verband met de vraag of het belang van waarheidsvinding moet prevaleren boven het belang van het verschoningsrecht, ook worden stilgestaan bij de vraag of de met behulp van de doorbreking van het verschoningsrecht te verkrijgen gegevens niet op andere of minder bezwarende wijze kunnen worden verkregen. In deze strafzaak gaat het er (ook) om dat de officier van justitie, gegeven de verdenking zoals deze er nu ligt, zich een zo objectief en zo volledig mogelijk beeld kan vormen over de afspraken die door de behandelaars met [slachtoffer] in de laatste fase van haar leven met haar en/of met haar naasten zijn gemaakt, of die afspraken overeenkomstig de daarvoor geldende protocollen zijn vastgelegd en zo ja, hoe en op welke wijze die afspraken werden toegepast en getoetst door de artsen en het verzorgend personeel werkzaam bij [B] . Ook is van belang of een afgesproken beleid voldoet aan de richtlijnen en professionele standaarden die in dergelijke gevallen gelden en of een afgesproken beleid getoetst is en als dat heeft geleid tot aanpassingen van het beleid, of aan die aanpassingen gevolg gegeven is en die aanpassingen niet door acties onmogelijk geworden zijn. Andere mogelijkheden die vragen beantwoord te krijgen zonder of met een minder vergaande schending van het verschoningsrecht zijn de rechtbank niet gebleken. Van de zijde van de klager is aangegeven dat het horen van getuigen een minder ingrijpende mogelijkheid is. Die mogelijkheid weegt echter niet op tegen het integraal onderzoek van de meergenoemde documenten en biedt ook niet hetzelfde inzicht. Ook de periode waarover de documenten gevorderd zijn acht de rechtbank juist, omdat een beperking tot een periode van 15 mei tot en met 1 juni onvoldoende geacht wordt om een juist inzicht te krijgen.

Na afweging van alle daarvoor in aanmerking komende belangen komt de rechtbank tot de conclusie dat in dit geval uitzonderlijke omstandigheden zich voordoen, die een doorbreking van het verschoningsrecht rechtvaardigen. De rechtbank kan zich daarom verenigen met de beslissing van de rechter-commissaris. Na de in het geding zijnde beschikking van de rechter-commissaris zijn nog documenten aan het dossier toegevoegd, waarvan de inhoud niet noopt tot het nemen van een andersluidende beslissing. In zoverre wordt geklaagd over de beslissing van de rechter-commissaris van 31 oktober 2023 dat ondanks de bezwaren tegen het toestaan van de inbeslagname van het medisch patiëntendossier en het volledig verpleegkundig zorgdossier op grond van het verschoningsrecht van de klager, moet het bezwaarschrift op grond van de voorgaande overwegingen ongegrond worden verklaard.

Beslissing

De rechtbank:

(…)

- verklaart ongegrond het bezwaar van de klager tegen de beslissing van de rechter-commissaris van 31 oktober 2023 dat inbeslagneming van het medische dossier en het verpleegdossier van [slachtoffer] is toegestaan.”

5 Het middel

5.1

Het middel richt zich met twee deelklachten, die volgens de steller van het middel in onderlinge samenhang moeten worden bezien, tegen het oordeel van de rechtbank dat zich zeer uitzonderlijke omstandigheden voordoen die maken dat de waarheidsvinding dient te prevaleren boven het verschoningsrecht van de klager.

In deelklacht (a) wordt gesteld dat de overwegingen van de rechtbank dit oordeel niet kunnen dragen nu (i) de verdenking onvoldoende is gespecificeerd; (ii) het algemeen belang op onbegrijpelijke wijze is gerelativeerd; (iii) de aard en de omvang van de gegevens door de rechtbank onvoldoende zijn geduid en (iv) de rechtbank geen vaststellingen heeft gedaan over de wil van de patiënt ten aanzien van de openbaring van de gevorderde gegevens.

In deelklacht (b) wordt erover geklaagd dat de rechtbank er geen blijk van heeft gegeven te hebben onderzocht of de doorbreking van het verschoningsrecht “strikt noodzakelijk/nodig” is, althans dat dit oordeel onbegrijpelijk is.

Het juridische kader van het verschoningsrecht

5.2

Wat het verschoningsrecht van een arts aangaat kan meer in het algemeen het volgende worden vooropgesteld. Een arts is verplicht om ten aanzien van al hetgeen hem bij de uitoefening van zijn beroep vertrouwelijk ter kennis is gekomen, geheimhouding te betrachten.5 Indien, zoals in onderhavige zaak het geval is, in het kader van een strafrechtelijk onderzoek de uitlevering van gegevens wordt bevolen ter inbeslagneming en die gegevens onder de geheimhoudingsplicht van de arts vallen, kan de arts op grond van het hem toekomende verschoningsrecht ex art. 218 Sv weigeren daaraan medewerking te verlenen.6 Aan andere instanties of personen die over de gevorderde gegevens beschikken, bijvoorbeeld medisch personeel, een door de arts ingeschakelde deskundige, of de zorginstelling waar de arts werkzaam is, komt een van de arts afgeleid verschoningsrecht toe.7 De ratio van de geheimhoudingsplicht en het daaraan verbonden verschoningsrecht van de arts is dat een ieder die zich tot een arts wendt voor geneeskundige hulp zich verzekerd weet dat al hetgeen hij aan de arts toevertrouwt, geheim blijft en niet zonder zijn instemming naar buiten mag worden gebracht. De geheimhoudingsplicht en het verschoningsrecht waarborgen niet alleen het individuele belang van de patiënt, maar ook het algemene belang dat de medische zorg toegankelijk moet zijn voor iedereen. Daarom geldt in beginsel steeds dat het verschoningsrecht prevaleert boven de waarheidsvinding.8

5.3

Maar het verschoningsrecht is niet absoluut. Er kunnen zeer uitzonderlijke omstandigheden zijn op grond waarvan de rechter het verschoningsrecht, in het belang van de waarheidsvinding, kan doorbreken.9 Voor een dergelijke doorbreking gelden zware motiveringseisen, waarbij beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit moeten worden betrokken. Het moet gaan om een ernstig delict waarbij de gegevens niet op een andere minder ingrijpende wijze kunnen worden verkregen. De inbreuk op het verschoningsrecht mag bovendien niet verder gaan dan strikt nodig is voor de opheldering van het vermoedelijke strafbare feit.

5.4

Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat van zeer uitzonderlijke omstandigheden sprake kan zijn als de de verdenking zich richt tegen de arts zelf10, meer in het bijzonder wanneer de arts wordt verdacht van een jegens zijn patiënt gepleegd delict.11 Het verschoningsrecht dient er immers niet toe de waarheid te bemantelen in een tegen de verschoningsgerechtigde zelf ingesteld strafrechtelijk onderzoek.12 Patiënten moeten erop kunnen vertrouwen dat bij een ernstig vermoeden van ondeskundig handelen door een arts, de gegevens die met betrekking tot de medische behandelingen in het dossier zijn vastgelegd, voor onderzoek door de justitiële autoriteiten beschikbaar zijn. Daarbij speelt ook de verplichting die voor de Staat voortvloeit uit art. 2 EVRM tot het doen van een effectief en onafhankelijk onderzoek ingeval een patiënt is overleden en daarbij de verdenking van een levensdelict is gerezen.13

Klacht (a) zeer uitzonderlijke omstandigheden?

5.5

Ter onderbouwing van de deelklacht dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat er sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die de doorbreking van het verschoningsrecht rechtvaardigen wordt in de eerste plaats aangevoerd dat de rechtbank de verdenking onvoldoende heeft gespecificeerd.

5.6

De rechtbank heeft inderdaad niet nader geconcretiseerd om welk opzettelijk gepleegd levensdelict het zou gaan. De rechtbank heeft in haar beschikking wel feiten vastgesteld die er, kort gezegd, op neerkomen dat [slachtoffer] mogelijk is komen te overlijden als gevolg van ondervoeding of uithongering, terwijl onvoldoende vaststaat dat zij een duidelijke en ondubbelzinnige doodswens had, dat euthanasie niet aan de orde was, zij niet terminaal was en zij in een verplegende, medische omgeving verbleef. Op grond daarvan komt de rechtbank tot het oordeel dat jegens de verdachte, de hoofdbehandelaar van [slachtoffer] , een redelijk vermoeden van schuld bestaat van een (zeer) ernstig strafbaar feit.

5.7

Daaraan doet niet af dat, zoals de steller van het middel aanvoert, onder een ‘opzettelijk gepleegd levensdelict’ strafbare feiten van uiteenlopende aard kunnen worden begrepen. Een nadere concretisering hoeft in deze omstandigheden niet van de beklagrechter te worden gevergd. De beklagprocedure biedt immers slechts ruimte voor een summiere toetsing van de verdenking.14

5.8

Voor een meer diepgaande toetsing zie ik ook geen aanknopingspunten in de rechtspraak van de Hoge Raad.15 In de onderhavige zaak is het bestaan van een verdenking ter zake van een opzettelijk gepleegd levensdelict, in het licht van de door de rechtbank vastgestelde feiten en omstandigheden, voldoende concreet. De beschikking van de rechtbank biedt tevens voldoende aanknopingspunten voor toetsing van het oordeel van de rechtbank in cassatie.

5.9

In dit kader merk ik nog op dat in de vordering bevel tot uitlevering van de officier van justitie en het door de rechter-commissaris gegeven bevel concrete strafbare feiten worden vermeld, te weten art. 289 Sr (moord), art. 300 lid 3 Sr (mishandeling met de dood tot gevolg) en art. 255 jo. 257 Sr (het in hulpeloze toestand brengen of laten van een hulpbehoevende, met de dood tot gevolg). Van een verdenking van art. 294 Sr (hulp bij zelfdoding)– waarvan in de schriftuur wordt betoogd dat de ernst van dit delict in de samenleving uiteenlopend wordt beoordeeld – geven de stukken geen blijk.

5.10

De overige onder deelklacht (a) naar voren gebrachte argumenten16 zal ik slechts kort bespreken.

Ik lees uit de uiteenzettingen van de rechtbank over het algemene juridische kader op p. 4 en 5 van de beschikking, waarnaar de steller van het middel verwijst, niet dat de rechtbank het algemeen belang dat gemoeid is met het verschoningsrecht te beperkt of onjuist heeft opgevat.17

Dat de rechtbank de aard en de omvang van de gegevens onvoldoende heeft geduid mist in de eerste plaats feitelijke grondslag. Bovendien spelen deze vooral een rol bij de beantwoording van de vraag of de inbreuk op het verschoningsrecht beperkt blijft tot de gegevens voor zover deze strikt noodzakelijk zijn voor het aan het licht brengen van de waarheid van het desbetreffende feit. Hierop kom ik bij de bespreking van deelklacht (b) hieronder terug.

Tot slot heeft de rechtbank geen vaststellingen kunnen doen over de wil van de patiënt over de openbaring van de gevorderde gegevens. Haar overlijden is immers de aanleiding voor het strafrechtelijke onderzoek. Er zijn geen aanknopingspunten in het dossier te vinden dat de overledene dit “’a fortiori” niet zou willen als het zou gaan om wederrechtelijke hulp bij zelfdoding, zoals de steller van het middel betoogt. Gelet op de vaststellingen die de rechtbank in dit kader wél heeft gedaan over de wil van de patiënt, namelijk dat onvoldoende vaststaat dat zij een duidelijke en ondubbelzinnige doodswens had en dat euthanasie niet aan de orde was, is het eerder aannemelijk dat de overledene wel zou hebben gewild dat er onderzoek wordt gedaan naar de doodsoorzaak en dat daarbij gebruik wordt gemaakt van de gegevens uit het patiëntendossier en het verpleegkundig-zorgdossier.

5.11

Al met al acht ik het oordeel van de rechtbank dat in casu sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die aanleiding geven tot het doorbreken van het verschoningsrecht van de klager met betrekking tot het medisch patiëntendossier en het verpleegkundig-zorgdossier van [slachtoffer] , niet onbegrijpelijk en voldoende gemotiveerd.

Klacht b doorbreking verschoningsrecht verder dan strikt noodzakelijk?

5.12

In deelklacht (b) wordt aangevoerd dat de rechtbank niet (begrijpelijk) heeft vastgesteld dat doorbreking van het verschoningsrecht niet verder zal gaan dan strikt noodzakelijk. Ook deze deelklacht slaagt niet.

Uit rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat indien wordt geoordeeld dat het belang van de waarheidsvinding dient te prevaleren, de inbreuk op het verschoningsrecht niet verder mag gaan dan strikt nodig is voor het aan het licht brengen van de waarheid van het feit waarop het strafrechtelijk onderzoek zich richt.18 Wanneer voor de waarheidsvinding kan worden volstaan met kennisneming van bijvoorbeeld een deel van de informatie of met geanonimiseerde informatie, dient de kennisneming daartoe te worden beperkt. Voorkomen moet worden dat personen onnodig worden geschaad in hun belangen. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan cliëntengegevens die voorkomen in dossiers van een advocaat en niet relevant zijn voor het strafrechtelijk onderzoek.19 De inbreuk kan ook worden beperkt door een geclausuleerde kennisneming van de gegevens.20

In de onderhavige zaak heeft de rechtbank overwogen dat het medisch dossier en het verpleegkundig dossier een wezenlijke bijdrage kunnen leveren aan de waarheidsvinding. Uit het gebruik van het woord “kunnen” kan niet – zoals de steller van het middel aanvoert – worden afgeleid dat de rechtbank voornoemde uitgangspunten heeft miskend.

5.13

De rechtbank heeft vastgesteld welke informatie voor het onderzoek van de officier van justitie van belang is en acht doorbreking van het verschoningsrecht ten aanzien van de in beslag genomen dossiers aangewezen. Mogelijkheden om deze informatie “zonder of met een minder vergaande schending van het verschoningsrecht” te verkrijgen zijn de rechtbank niet gebleken. Daarin heeft de rechtbank ook de mogelijkheid tot het horen van getuigen betrokken.

Tot slot is van belang dat de dossiers waarvan kennisneming wordt toegestaan zien op een beperkte periode, namelijk de periode die relevant is voor het onderzoek.

5.14

Het oordeel van de rechtbank getuigt derhalve niet van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk.

6 Conclusie

6.1

Het middel faalt.

6.2

Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden beschikking aanleiding behoren te geven.

6.3

Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG

1 Zie nieuwsbericht openbaar ministerie d.d. 5 maart 2024, www.om.nl/actueel/nieuws/2024/03/05/stand-van-zaken-onderzoek-naar-verstervingszaak-zorgcentrum-sittard.

2 Blijkens de beschikking van de rechter-commissaris (rov. 1.3) zijn, door een andere rechter-commissaris, bij een voormalig medewerker van [B] (getuige [betrokkene 2] ) stukken in beslag genomen die naar verwachting onder het verschoningsrecht van [B] zouden vallen. Deze stukken zijn in de handen gesteld van de rechter-commissaris in onderhavige beklagprocedure teneinde deze mee te nemen in en te betrekken bij de beoordeling van het door [B] gedane beroep op het (afgeleid) verschoningsrecht. Uit de beschikking van de rechter-commissaris (rov. 2.11) volgt dat de stukken (delen van) het medisch dossier en het verpleegkundig zorgdossier betreffen.

3 Proces-verbaal van de behandeling in raadkamer van 16 januari 2024, p. 1.

4 Een aantal passages in de beschikking van de rechtbank zijn – nagenoeg – gelijk aan de feitenvaststellingen zoals die zijn gedaan in de beschikking van de rechter-commissaris. Het gaat om randnrs. 2.7.1 – 2.7.4.

5 Zie artikel 88 Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (BIG). Zie voor de plicht tot geheimhouding binnen het bestek van de (civiele) overeenkomst inzake geneeskundige behandeling: Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, Titel 7, Afdeling 5, waarvan in het bijzonder artikel 457. De daarin omschreven geheimhoudingsplicht wordt (in civilibus) opgeheven door de toestemming van de patiënt en vindt uitzondering in wettelijke informatieverplichtingen..

6 Art. 96a lid 3 onder b Sv. Zie onder meer HR 5 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6141, NJ 2011/416 m. nt. J.L. Legemaate (Zweedse fixeerband) (bevel tot uitlevering ex art. 105 Sv) en HR 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1205, NJ 2018/92 m. nt. Vellinga-Schootstra (vordering ex art. 125nf Sv).

7 Zie onder meer HR 10 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:553, NJ 2018/435 m. nt. P.A.M. Mevis; HR 4 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1324.

8 Zie onder meer HR 29 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5070, NJ 2005/273 m. nt. Knigge; HR 5 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6141, NJ 2011/416 m. nt. J.L. Legemaate (Zweedse fixeerband).

9 Zie onder meer HR 29 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5070, NJ 2005/273 m. nt. Knigge; HR 26 mei 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG5979, NJ 2009/263 m. nt. J.L. Legemaate (LUMC); HR 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1205, NJ 2018/92 m. nt. Vellinga-Schootstra; HR 4 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1324.

10 Zie bijv. HR 27 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC1369, NJ 2008/407 m. nt. J.L. Legemaate (Apotheker).

11 Zie onder meer HR 21 oktober 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD7817, NJ 2008/630 m. nt. J.L. Legemaate (Erasmus MC) en HR 5 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6141, NJ 2011/416 m. nt. J.L. Legemaate (Zweedse fixeerband). In laatstgenoemde zaak bestond een concrete verdenking (dood door schuld), maar was deze nog niet specifiek gericht tegen een van de betrokken verschoningsgerechtigden. Doorbreking van het verschoningsrecht is bovendien niet beperkt tot gevallen waarin de verschoningsgerechtigde als verdachte is aangemerkt. Zie bijv. HR 28 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU6088, NJ 2012/537 m. nt. J.L. Legemaate (HAP Utrecht). Voor een overzicht van jurisprudentie over het doorbreken van het medisch verschoningsrecht, zie paragraaf 5.6 in M. Sombroek-van Doorn, Medisch beroepsgeheim en de zorgplicht van de arts bij kindermishandeling in de rechtsverhouding tussen arts, kind en ouder, Den Haag: Boom Juridisch 2019 (diss.).

12 HR 26 mei 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG5979, NJ 2009/263 m. nt. J.L. Legemaate (LUMC); HR 5 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6141, NJ 2011/416 m. nt. J.L. Legemaate (Zweedse fixeerband).

13 HR 5 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6141, NJ 2011/416 m. nt. J.L. Legemaate (Zweedse fixeerband); HR 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1205, NJ 2018/92 m. nt. Vellinga-Schootstra.

14 Zie onder meer HR 10 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1740, NJ 2014/93 m.nt. F. Vellinga-Schootstra, rov. 4.3 en HR 18 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA3314, rov. 3.5.

15 HR 30 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA5614 en ECLI:NL:HR:2007:BA5611, NJ 2008/115 m. nt. Schalken.

16 Zie hiervoor onder 5.1 weergegeven.

17 De rechtbank stelt hierbij immers voorop: “Aan het verschoningsrecht ligt ten grondslag dat het maatschappelijk belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt, moet wijken voor het maatschappelijk belang dat een ieder zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van het toevertrouwde om bijstand en advies tot de verschoningsgerechtigde moet kunnen wenden.”

18 Zie onder meer HR 4 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1324, rov. 2.4.

19 HR 30 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA5614, rov. 4.3; HR 14 juni 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT4418.

20 HR 9 mei 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV2386. Zie ook HR 27 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC1369, NJ 2008/407 m. nt. J.L. Legemaate (Apotheker) voor een voorbeeld van het anonimiseren van gegevens (patiëntgegevens op recepten).

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.