Bij tussenvonnis van 24 augustus 2021 heeft het Hof samengevat overwogen:5
Verjaring
a. Het beroep van [oud-bestuurders 1 en 2] op verjaring van de vordering van BZV strandt reeds op de bekendheid met de schade, vereist in art. 3:310 lid 1 BW-CUR, die pas bij BZV bestond na hun aftreden. BZV werd pas met de schade en de daarvoor aansprakelijke personen bekend toen het nieuwe bestuur in 2013 was aangetreden. (onder 4.4)
b. [oud-bestuurders 1 en 2] brengen daartegenin dat, uitgaande van hun bestuurdersaansprakelijkheid jegens BZV, hun eigen bekendheid heeft te gelden als wetenschap van BZV, zodat de bekendheid eerder bestond. Het resultaat dat zij bepleiten is in hoge – onaanvaardbare – mate onbillijk en veroordeelt daarom zichzelf. In deze zaak is sprake van bijzondere omstandigheden waaronder de wetenschap van [oud-bestuurders 1 en 2] in hun verhouding tot BZV niet heeft te gelden als wetenschap van BZV. (onder 4.5 en 4.6)
c. De korte verjaringstermijn van art. 3:310 lid 1 BW-CUR begint, gelet op de strekking van deze bepaling, pas te lopen op de dag na die waarop de benadeelde daadwerkelijk in staat is een rechtsvordering tot vergoeding van deze schade in te stellen. Tijdens het bewind van [oud-bestuurders 1 en 2] was BZV niet daadwerkelijk daartoe in staat. Het feitelijk onderzoek naar de bestedingen is binnen de verjaringstermijn afgerond en de onderhavige procedure is door de vereffenaars van de in liquidatie verkerende stichting tijdig gestart. (onder 4.7)
d. [oud-bestuurders 1 en 2] hebben geen baat bij hun beroep op de strekking van de in art. 3:321 lid 1, aanhef en onder d, BW-CUR in verbinding met art. 3:320 BW-CUR neergelegde verlengingsgrond voor de verjaring tussen rechtspersonen en hun bestuurders. Die bepalingen behelzen niet dat wetenschap van een bestuurder in het maatschappelijk verkeer te gelden heeft als wetenschap van de rechtspersoon. (onder 4.8)
Strijd met statuten
e. De grondslag van de vorderingen van BZV betreft bestuursaansprakelijkheid ex art. 2:14 BW-CUR, het Curaçaose equivalent van art. 2:9 BW-NL dat ziet op de interne aansprakelijkheid van de bestuurder. Volgens BZV hebben [oud-bestuurders 1 en 2] , onder meer wat betreft de besluitvorming, in strijd gehandeld met de statuten. (onder 4.9)
f. Richtinggevend zijn de arresten ‘ […] / […] ’ (ECLI:NL:HR:1997:ZC2243) en ‘ […] /Berghuizer Papierfabriek’ (ECLI:NL:HR:2002:AE7011). In het laatstgenoemde arrest heeft de Hoge Raad overwogen:6
‘3.4.5 (…) Voor aansprakelijkheid op de voet van art. 2:9 BW is vereist dat aan de bestuurder een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Of van een ernstig verwijt sprake is, dient te worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden van het geval. De omstandigheid dat gehandeld is in strijd met statutaire bepalingen die de rechtspersoon beogen te beschermen, moet in dit verband als een zwaarwegende omstandigheid worden aangemerkt, die in beginsel de aansprakelijkheid van de bestuurder vestigt. Indien de aldus aangesproken bestuurder echter feiten en omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan zou kunnen worden aangenomen dat het gewraakte handelen in strijd met de statutaire bepalingen niet een ernstig verwijt oplevert, dient de rechter deze feiten en omstandigheden uitdrukkelijk in zijn oordeel te betrekken. (…)’ (onder 4.10)
g. Naar het voorlopig oordeel van het Hof hebben [oud-bestuurders 1 en 2] in strijd met de statuten (en de wet) gehandeld. (onder 4.12)
h. Naar het voorlopig oordeel van het Hof beogen de genoemde statutaire bepalingen, de een wellicht wat meer dan de ander, BZV te beschermen. Al met al zijn de schendingen voldoende voor toepassing van de (hiervoor onder f) geciteerde Berghuizer Papierfabriek-regel. Het gaat niet om incidentele schendingen van onbelangrijke voorschriften. Sprake is van een patroon van schendingen van een aantal voorschriften, waaronder belangrijke, zoals die betreffende besluitvorming. Daar komt nog bij dat sprake is van aanwijsbaar financieel nadeel, maar er is meer: het niet vergaderen en niet documenteren van besluitvorming kan de stichting in een precaire positie jegens derden of bij de bestuursopvolging brengen. Dit gebrek aan openheid kan de bestuurders worden verweten. (onder 4.13)
i. De omstandigheid dat [oud-bestuurders 1 en 2] hebben gehandeld in strijd met statutaire bepalingen die BZV beogen te beschermen, dient derhalve (voorshands) als een zwaarwegende omstandigheid te worden aangemerkt, die in beginsel de aansprakelijkheid van de bestuurder vestigt. Het is vervolgens aan [oud-bestuurders 1 en 2] feiten en omstandigheden aan te voeren op grond waarvan zou kunnen worden aangenomen dat het gewraakte handelen in strijd met de statutaire bepalingen niet een ernstig verwijt oplevert. [oud-bestuurders 1 en 2] hebben vooralsnog weinig feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan zou kunnen worden aangenomen dat het gewraakte handelen in strijd met de statutaire bepalingen niet een ernstig verwijt oplevert. Zij concentreren zich op het nut of de begrijpelijkheid van hun bestedingen (de ernstigverwijt-maatstaf toegespitst op de bestedingen), maar hier gaat het om hun handelen in strijd met de statuten. (onder 4.14)
j. Voor zover [oud-bestuurders 1 en 2] stellen dat zij niet voor hun taak berekend zijn, hetgeen het Hof aannemelijk acht, staat dit niet aan bestuurdersaansprakelijkheid in de weg. [oud-bestuurders 1 en 2] worden geacht de statuten te kennen. (onder 4.15)
k. Niet is komen vast te staan dat zij niet anders konden dan handelen in strijd met de statuten. (onder 4.16)
l. Het Hof wil dat partijen een akte nemen en zich uitlaten over:
a. de door het Hof voorlopig gesignaleerde overtredingen van de statuten (en de wet) en over de vraag of de desbetreffende statutaire bepalingen BZV beogen te beschermen;
b. de vraag of de ernstigverwijt-standaard, bij overtreding van de statutaire bepalingen die BZV beogen te beschermen, betrokken moet worden op die statutenovertreding en niet op de bestedingen;
c. de vraag, per verweten besteding, of uitgaande van overtredingen ter zake van de desbetreffende besteding de statuten wél zijn nageleefd. (onder 4.17)
m. Ook wil het Hof weten, per aan [oud-bestuurders 1 en 2] verweten uitgave, of en zo ja, in hoeverre, deze BZV tot voordeel heeft gestrekt. (onder 4.18)
Matiging
n. [oud-bestuurders 1 en 2] hebben aangedrongen op matiging. (onder 4.19)
o. Van algemene bekendheid is dat na het aantreden van het kabinet-Schotte op 10/10/10 er voor veel besturen van aan de overheid gelieerde entiteiten een ‘bijltjesdag’ volgde en dat de keuze door het kabinet-Schotte van nieuwe bestuurders vaak niet gelukkig was. Ook de keuze van [oud-bestuurders 1 en 2] was niet gelukkig. (onder 4.20)
p. Het Hof acht aannemelijk dat zij naïef waren en niet voor hun taak berekend. Hun ongepaste blinde vertrouwen in en volgzaamheid van de minister Constancia van Gezondheid, Milieu en Natuur was onbegrijpelijk. (onder 4.21)
q. Ook onbegrijpelijk was het vertrouwen van [oud-bestuurders 1 en 2] in de accountant [betrokkene 1] (met zijn eenmanszaak), hetgeen leidde, zonder inachtneming van aanbestedingsrichtlijnen, tot een stroom van gevraagde adviezen. Ook is onbegrijpelijk dat [oud-bestuurders 1 en 2] voor miljoenen aan ogenschijnlijk nutteloze opdrachten hebben verstrekt aan externen. (onder 4.22)
r. Het komt het Hof voor dat [oud-bestuurders 1 en 2] niet te kwader trouw waren; zij meenden het algemeen belang te dienen, maar waren niet voor hun taak berekend en extreem naïef. Zij meenden de minister Constancia te moeten gehoorzamen. (onder 4.23)
s. Belangrijk is dat er geen aanwijzingen zijn dat [oud-bestuurders 1 en 2] zelf verrijkt zijn door de gewraakte bestedingen. (onder 4.24)
t. Wat betreft hun huidige draagkracht, [oud-bestuurder 1] heeft als oogarts enig vermogen van betekenis, maar [oud-bestuurder 2] niet. (onder 4.25)
u. Het Hof rekent [oud-bestuurder 2] wel zwaar aan dat hij als bestuurder en directeur van BZV zich niet iets aan de statutaire regels gelegen liet liggen. (onder 4.26)
v. Het Hof laat ten slotte meewegen dat dit de eerste keer is in Curaçao dat een bestuurder van een overheidsrechtspersoon die niet ten eigen bate heeft gefraudeerd, op grond van interne bestuurdersaansprakelijkheid door de rechtspersoon in rechte is aangesproken. (onder 4.27)
w. Al met al acht het Hof, voorlopig oordelend, dat veroordeling van [oud-bestuurder 1] tot meer dan NAf 2 miljoen tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen zou leiden. Voor [oud-bestuurder 2] is het bedrag NAf 3 miljoen. (onder 4.28)
x. Partijen krijgen de gelegenheid zich over de matiging bij akte uit te laten. (onder 4.29)
y. Verder verzoekt het Hof om informatie te verkrijgen over het directiereglement en een eventueel bestuursreglement. (onder 4.30-4.32).
z. De incidentele art. 843a-vordering van [oud-bestuurder 1] moet worden afgewezen. Deze is door BZV betwist. Daarop is bij pleidooi aan de zijde van [oud-bestuurder 1] niet teruggekomen. Indien in de loop van het geding bepaalde stukken nodig zijn, dan kan het Hof overlegging bevelen. (onder 4.33)