Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:PHR:2023:775

Parket bij de Hoge Raad
08-09-2023
17-10-2023
23/02501
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:1502, Contrair
Personen- en familierecht
-

Wvggz. Kan ook bij een machtiging voorzetting crisismaatregel art. 6:4 lid 4 Wvggz worden toegepas en bepaald worden dat betrokkene wordt topgenomen in een instelling als bedoeld in art. 3.1, eerste lid, of art. 3.3, eerste lid van de Wet Forensische Zorg (Wfz) ?

Rechtspraak.nl

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer 23/02501

Zitting 8 september 2023

CONCLUSIE

M.L.C.C. Lückers

In de zaak

[betrokkene] ,

eiser in cassatie,

hierna ook: betrokkene,

advocaat: mr. G.E.M. Later,

tegen

De officier van Justitie in het arrondissementsparket Rotterdam,

verweerder in cassatie,

niet verschenen.

In deze zaak wordt geklaagd dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat betrokkene op grond van art. 6:4 lid 4 Wvggz wordt opgenomen in een instelling als bedoeld in art. 3.1, eerste lid, of art. 3.3, eerste lid van de Wet Forensische Zorg (Wfz) namelijk een justitiële jeugdinrichting. Volgens het middel biedt art 6:4 lid 4 Wvggz die mogelijkheid alleen in het kader van een zorgmachtiging en niet in het kader van een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel waarvan in deze zaak sprake is.

1 Feiten en procesverloop

1.1

In cassatie kan van de volgende feiten worden uitgegaan.1

1.2

Bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie van de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) op 3 april 2023, heeft de officier van justitie verzocht om voortzetting van de op 2 april 2023 opgelegde crisismaatregel ten aanzien van betrokkene.

1.3

Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:

- een afschrift van de beslissing tot het nemen van de crisismaatregel van 2 april 2023;

- de medische verklaring opgesteld door [psychiater] , psychiater, van 2 april 2023;

- het historisch overzicht, waarop geen eerder afgegeven machtigingen staan vermeld;

en

- de relevante politiegegevens en de strafvorderlijke en justitiële gegevens van betrokkene.

1.4

Bij e-mail van 4 april 2023 heeft de officier van justitie het verzoek aangevuld in die zin dat hij heeft verzocht om op grond van art. 6:4 lid 4 en art. 6:4 lid 5 Wvggz te bepalen dat betrokkene tijdelijk wordt geplaatst in een instelling als bedoeld in art. 3.1 lid 1 of art. 3.3 lid 1 Wfz.

1.5

De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 5 april 2023. Bij die gelegenheid zijn verschenen:

- betrokkene met zijn advocaat;

- mr. B.M.M. Zonneveld, officier van justitie;

- [gz-psycholoog] , gz-psycholoog, verbonden aan [verblijfplaats] ; en

- de moeder van betrokkene.

1.6

Bij beschikking van 5 april 2023 (hierna: de bestreden beschikking) heeft de rechtbank in het dictum beslist dat:

- een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel ten aanzien van betrokkene wordt verleend;

- bij wijze van verplichte zorg de maatregelen zoals opgenomen in rov. 2.4 van de bestreden beschikking kunnen worden getroffen;

- betrokkene kan worden opgenomen in een instelling als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, of artikel 3:3, eerste lid, van de Wet forensische zorg;

- deze machtiging geldt tot en met 26 april 2023;

- het meer of anders verzochte wordt afgewezen.

1.7

Betrokkene heeft van voornoemde beschikking tijdig2 beroep in cassatie ingesteld. De officier van justitie is niet verschenen.

2 Bespreking van het cassatiemiddel

2.1

Het middel bevat één onderdeel dat uiteenvalt in drie subonderdelen.

2.2

Onderdeel 1 richt zich tegen rov. 2.6 waarin de rechtbank als volgt heeft overwogen.

“2.6 De officier heeft de rechtbank aanvullend verzocht om op grond van artikel 6:4 lid 4 Wvggz te bepalen dat betrokkene opgenomen blijft bij [verblijfplaats] tot het moment dat een overplaatsing naar een reguliere GGZ instelling mogelijk is. Dit is volgens de officier – en volgens de behandelaar – noodzakelijk om een veilige opname en behandeling te kunnen realiseren voor betrokkene, zijn behandelaars en anderen in de instelling. Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat een overplaatsing naar een reguliere (hoog beveiligde) setting binnen de GGZ op dit moment (nog) niet mogelijk is gelet op de ernst en onvoorspelbaarheid van de agressie van betrokkene. Hoewel de voorziening in artikel 6:4 lid 4 Wvggz bedoeld is voor een zorgmachtiging en het hier gaat om een machtiging tot voortzetting van een crisismaatregel, ziet de rechtbank aanleiding om deze bepaling toe te passen in onderhavige situatie. De rechtbank betrekt hierbij de omstandigheid dat betrokkene al voorafgaand aan het verlenen van de crisismaatregel op strafrechtelijke titel verbleef in [verblijfplaats] , en dat het beveiligingsniveau van deze instelling passend is voor het huidige toestandsbeeld van betrokkene en de agressie die daarbij gepaard gaat. De rechtbank zal dit verzoek van de officier dan ook toewijzen, en bepaalt overeenkomstig artikel 6:4 lid 5 Wvggz dat voor de duur van de opname in een instelling als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, of artikel 3.3, eerste lid, van de Wet forensische zorg, de artikelen 7, eerste en derde lid, 42, vijfde lid, en 44, alsmede de hoofdstukken V, VI en VII van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden van toepassing zijn.”

2.3

Subonderdeel 1.1 klaagt dat uit art. 6:4 lid 4 Wvggz blijkt dat alleen plaatsing in een instelling zoals bedoeld in art. 3.1 lid 1 of 3.3 lid 1 Wfz, zoals [verblijfplaats] , mogelijk is gemaakt voor gevallen van zorgmachtigingen en niet in geval van een voortzetting van de crisismaatregel. Nu de wet daarin niet voorziet, heeft de rechtbank dus ten onrechte de bepaling wel van toepassing geacht in deze zaak.

2.4

Subonderdeel 1.2 betoogt dat niet in valt te zien waarom de bepalingen zoals genoemd in art. 6:4 lid 5 Wvggz van toepassing zouden zijn op het verblijf van verzoeker, die 18 jaar oud is en in de justitiële jeugdinrichting verblijft, mede gelet op art. 3 lid 1 IVRK - dat regelt dat de belangen van het kind de eerste overweging vormen - jo. Art. 5 IVRK - met betrekking tot de eerbiediging van de rechten van de ouders - alsmede art. 7 lid 2 VN Gehandicaptenverdrag dat eveneens bepaalt dat de belangen van het kind de eerste overweging vormen. Het subonderdeel verwijst naar de verklaring van de advocaat van betrokkene ter zitting:

“Advocaat:

Heb het al met moeder besproken. Is een vergaande maatregel om [betrokkene] hier te houden, in

een cel, met boeien en alles. Er zullen vast incidenten geweest zijn, maar had te maken met

de setting, manier waarop je met onbekenden om moet gaan, wellicht agressieve incidenten.

Maar hier blijven op deze afdeling met beperkingen is een vergaande maatregel waarbij met

name die artikelen bedoeld zijn voor een zorgmachtiging. De vraag is of het überhaupt met

een crisismaatregel kan worden toegepast. Heb gezocht, maar heb er geen jurisprudentie

over gevonden. Blijft uitzonderlijke situatie” 3

Nu de wet niet voorziet in een verblijf in een justitiële jeugdinrichting bij een voortzetting van een crisismaatregel wordt niet begrijpelijk waarom een en ander in strijd met de wet wel is opgelegd.

2.5

Subonderdeel 1.3 lijkt te bepleiten dat het onbegrijpelijk is dat betrokkene niet naar huis is gestuurd nadat hij geen verwarde indruk meer maakte, omdat in het politie informatierapport Wvggz bij 31 maart 2023 vermeld staat: “...Een zorgmachtiging is aangevraagd. Bij het verlaten van de PI zal [betrokkene] nog beoordeeld worden door de crisisdienst van (locatie) maar wanneer hij geen verwarde indruk maakt mag hij gewoon naar huis...”,

2.6

Na enkele citaten uit de medische verklaring (onder 2 sub b), waaronder de verklaring dat de psychiater bij het bezoek aan betrokkene geen psychiatrische symptomatologie heeft waargenomen, en verklaringen uit het proces-verbaal4 brengt het middel in herinnering de mutatie van 31 maart 2023 waarin is gesteld dat betrokkene naar huis mag na een beoordeling door de crisisdienst. Het middel voegt daaraan toe dat het feit dat het in de justitiële jeugdinrichting kennelijk steeds slechter ging met betrokkene ook te maken kan hebben met de omgeving waar hij zat en met de manier waarop hij daar is behandeld. Nu verzoeker kennelijk niet een verwarde indruk maakt, is onbegrijpelijk dat niet de toezegging zoals die in de mutaties staat gewoon is toegepast. Een en ander klemt te meer nu de wet de mogelijkheid van het verblijf tijdens de voortzetting van de crisismaatregel in de justitiële jeugdinrichting niet toelaat, aldus nog steeds het onderdeel.

2.7

Alvorens ik tot behandeling van de klachten overga, schets ik het toepasselijke rechtskader bij art. 6:4 lid 4 en 5 Wvggz.

rechtskader: artikel 6:4 lid 4 Wvggz

2.8

Er zijn vier verschillende beveiligingsniveaus in de psychiatrische zorg te onderscheiden. Een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) betreft het hoogste beveiligingsniveau 4, een Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK) niveau 3, een Forensisch Psychiatrische Afdeling (FPA) niveau 2 en een reguliere ggz-instelling (oftewel een Wvggz-accommodatie) beschikt over beveiligingsniveau 1.5 Forensische zorg is, kort gezegd, reguliere ggz-zorg verleend aan een persoon in het kader van een strafrechtelijke titel.6 In beginsel wordt een betrokkene voor wie een zorgmachtiging, houdende een verplichte opname, is afgegeven, opgenomen in een accommodatie die een reguliere ggz-instelling betreft (art. 1:1 lid 1 onderdeel b Wvggz). Indien de rechter dit noodzakelijk acht vanwege de veiligheid binnen de accommodatie kan een betrokkene op grond van art. 6:4 lid 4 Wvggz worden opgenomen in een FPC, een gesloten justitiële instelling met een hoog beveiligingsniveau. In het FPC verblijven ook patiënten aan wie tbs met dwangverpleging is opgelegd, zodat ze ook bekend staan als tbs-klinieken.7

2.9

Art. 6:4 lid 4 Wvggz voorziet in de mogelijkheid om in een zorgmachtiging dwangopneming in een FPC8 te bepalen:

“Indien de rechter een zorgmachtiging verleent tot opname in een accommodatie kan hij in de zorgmachtiging bepalen dat betrokkene wordt opgenomen in een instelling als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, of artikel 3.3, eerste lid, van de Wet forensische zorg, indien hij dit noodzakelijk acht vanwege de veiligheid binnen de accommodatie.”

2.10

Art. 6:4 lid 5 Wvggz voegt daaraan toe dat ten aanzien van de rechtspositie van betrokkene in een dergelijke accommodatie in beginsel het systeem van de Wvggz van toepassing is, maar door de rechter in de zorgmachtiging ook de beheersbevoegdheden van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) van toepassing moeten worden verklaard9:

“Indien de rechter een zorgmachtiging als bedoeld in de leden 3 en 4 verleent, behoudt betrokkene zijn rechtspositie op grond van deze wet. De rechter kan een zorgmachtiging als bedoeld in de leden 3 en 4 evenwel slechts verlenen indien hij in die zorgmachtiging, voor de duur van de opname in een instelling als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, of artikel 3.3, eerste lid, van de Wet forensische zorg, de artikelen 7, eerste en derde lid, 42, vijfde lid, en 44, alsmede de hoofdstukken V, VI en VII van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden van toepassing verklaart.”10

De toepassing van de Bvt-bevoegdheden is noodzakelijk voor de veiligheid van personeel en patiënten, omdat patiënten met een zorgmachtiging alleen in een tbs-kliniek worden geplaatst als zij zodanig gedrag vertonen dat zij in de reguliere instelling niet te handhaven zijn en alleen een FPC het noodzakelijke beveiligingsniveau kan bieden. Art. 6:4 lid 5 Wvggz biedt daarom een wettelijke grondslag om bevoegdheden toe te passen die verder gaan dan de bevoegdheden die op grond van art. 3:2 lid 2 Wvggz (vormen van verplichte zorg) in de zorgmachtiging kunnen worden opgenomen.11 Het resultaat is dat het FPC, een strafrechtelijke instelling, voor een betrokkene met een civiele Wvggz-titel geen uitzondering hoeft te maken voor wat betreft de gebruikelijke werkwijze, beperkingen en veiligheidsprocedures die gelden voor de tbs-patiënten.12

2.11

De mogelijkheid van opname in een FPC in de zin van art. 6:4 lid 4 en lid 5 Wvggz is bij Tweede nota van wijziging in de Wvggz opgenomen. In de nota is daarbij vermeld:

“Met het nieuw voorgestelde vierde lid wordt voorzien in het door de rechter afgeven van een zorgmachtiging waarmee betrokkene meteen in een instelling als bedoeld in artikel 3:1, eerste lid, of artikel 3.3, eerste lid, van de Wet forensische zorg kan worden ondergebracht. Dit is bedoeld voor een patiënt bij wie bij afgifte van de zorgmachtiging voorzienbaar is dat die dermate onhandelbaar is, dat deze met het oog op zijn eigen veiligheid, die van zijn medepatiënten en van het personeel niet in een reguliere GGZ-instelling kan worden geplaatst. Dit zal alleen in uitzonderlijke gevallen aan de orde zijn. Het is de bedoeling dat eerst wordt bezien of met de zorgmachtiging, bedoeld in het derde lid, kan worden volstaan voordat tot afgeven van een machtiging als bedoeld in het vierde lid wordt overgegaan.”13

2.12

Voor de opname in een FPC zal de rechter dus bij de afgifte van de zorgmachtiging moeten beoordelen of voorzienbaar is dat de betrokkene dermate onhandelbaar is, dat deze met het oog op zijn eigen veiligheid, die van zijn medepatiënten en van het personeel niet in een reguliere GGZ-instelling kan worden geplaatst. Dit zou volgens de toelichting alleen in uitzonderlijke gevallen aan de orde zijn, waarbij het de bedoeling zou zijn te bezien of eerst met een zorgmachtiging als bedoeld in het derde lid kan worden volstaan.14

2.13

Het derde lid van art. 6:4 Wvggz geeft de mogelijkheid tot een tijdelijke overplaatsing in een FPC om betrokkene tot rust te brengen, waarna deze weer terug naar de in het zorgplan opgenomen accommodatie kan worden geplaatst. De periode van tijdelijke overplaatsing waarin de zorgmachtiging kan voorzien, is beperkt tot maximaal acht weken. Het betreft hier personen die naar verwachting enkel tijdelijk moeten worden gestabiliseerd om het gevaar af te wenden. Een langer verblijf zou volgens de toelichting gelet op de aard van de afgegeven zorgmachtiging niet wenselijk zijn. Indien gedurende die acht weken blijkt dat een langer verblijf noodzakelijk is, dient de geneesheer-directeur zich tot de officier van justitie te wenden om de rechter te verzoeken de zorgmachtiging te wijzigen in een zorgmachtiging als bedoeld in art. 6:4 lid 4 Wvggz. In de toelichting wordt daarover nog opgemerkt:

“Overigens laat hetgeen hier is bepaald onverlet dat de tijdelijke overplaatsing gedurende de looptijd van de zorgmachtiging in voorkomende gevallen meerdere malen kan [worden] plaatsvinden. Belangrijke rechtswaarborg hierbij, is dat de mogelijkheid tot tijdelijke overplaatsing in de zorgmachtiging moet zijn opgenomen.

Gelet op de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit zal de rechter deze mogelijkheid alleen in de zorgmachtiging opnemen, wanneer – tot op zekere hoogte – voorzienbaar is dat tijdelijke doorplaatsing mogelijk noodzakelijk kan zijn. In het geval de zorgmachtiging niet in de mogelijkheid tot tijdelijke doorplaatsing voorziet, is een dergelijke doorplaatsing niet aan de orde. De potentiële noodzaak voor een dergelijke tijdelijke overplaatsing speelt voor de doelgroep van de Wvggz.

(…)

Voor hen die onder het vierde lid vallen (…) geldt dat, ook al zijn ze in eerste instantie te onhandelbaar voor opvang in een reguliere accommodatie, er wel wordt gewerkt aan herstel door een behandeling. Het doel daarvan is dat op termijn de zorg kan worden afgebouwd.”15

2.14

Het plaatsen van een betrokkene met een zorgmachtiging in een forensische setting is in de praktijk vaak lastig onder andere door een tekort aan plekken met een hoog beveiligingsniveau en financieringskwesties.16 In de Tweede nota van wijziging is dit probleem onderkend, maar afgedaan met de opmerking dat de geneesheer-directeur bij de voorbereiding van een zorgmachtiging erop toeziet dat de beoogde zorgaanbieder en accommodatie in het zorgplan worden opgenomen, zodat de zorgaanbieder zich al enige tijd zou kunnen voorbereiden op de komst van betrokkene. Ook zou een zorgmachtiging tijdelijk kunnen worden uitgevoerd in een FPC (in de toelichting aangeduid als een penitentiair psychiatrisch centrum (PPC) om continuïteit van zorg te waarborgen.

“Hoewel de zorgmachtiging dadelijk uitvoerbaar is, zou de situatie zich voor kunnen doen dat de in de zorgmachtiging genoemde zorgaanbieder een wachtlijst heeft of anderszins nog voorbereidingen moet treffen waardoor niet gegarandeerd is dat een verdachte die in het kader van zijn voorlopige hechtenis in een penitentiair psychiatrisch centrum (PPC) is geplaatst meteen aansluitend aan het vonnis bij de aangewezen zorgaanbieder terecht kan terwijl er op dat moment geen strafrechtelijke titel meer is om hem nog langer in het PPC te kunnen behandelen. Die situatie moet zich uiteraard niet kunnen voordoen, ook de regering is er alles aan gelegen dat te voorkomen. Wij menen echter dat die situatie zich binnen de huidige procedure ook niet voor hoeft te doen. De geneesheer-directeur ziet er reeds bij de voorbereiding van het verzoek om de zorgmachtiging op toe dat de beoogde zorgaanbieder, en zo nodig ook de beoogde accommodatie, in het zorgplan wordt opgenomen. Op het moment dat de zorgmachtiging daadwerkelijk wordt afgegeven, heeft de zorgaanbieder zich dus al enige tijd kunnen voorbereiden op de komst van betrokkene. Daarnaast is het zo dat de begrippen «zorgaanbieder» en «accommodatie» ruim gedefinieerd zijn. Door die ruime definities, valt ook de zorgverlening in een PPC onder de reikwijdte van deze begrippen. Mocht dat nodig zijn, dan is het dus mogelijk dat een zorgmachtiging tijdelijk ten uitvoer wordt gelegd in een PPC. Wanneer de strafrechter zich ervan wil vergewissen dat de continuïteit van zorg geborgd is, dan kan hij in de zorgmachtiging opnemen dat de zorgmachtiging tijdelijk ten uitvoer kan worden gelegd in het PPC waar betrokkene reeds verblijft. Daarbij is het uiteraard wel zaak dat alle betrokken partijen zich ten volle inspannen om betrokkene zo spoedig mogelijk in zorg te krijgen bij de beoogde zorgaanbieder. Het verblijf in het PPC dient niet langer te duren dan strikt noodzakelijk.”17

2.15

Uit de gepubliceerde rechtspraak vanaf 1 januari 2020 blijkt dat in de praktijk gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid van opname in een accommodatie in de zin van art. 6:4 lid 3 en lid 4 Wvggz in de zorgmachtiging.18 Voor zover mij bekend is (in cassatie) nog niet de vraag aan de orde geweest of deze mogelijkheid ook bij een machtiging tot voortzetting van een crisismaatregel kan worden toegepast.

2.16

In Hoge Raad 9 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:534 is wel overwogen dat wanneer verplichte zorg bestaat uit opname van de betrokkene in een accommodatie, de rechter in de zorgmachtiging aandacht dient te besteden aan de vraag welke accommodatie geschikt is voor de betrokkene, gelet op zijn zorgbehoefte en de eventueel vereiste beveiliging. De rechter kan zo nodig bepalen op welke wijze de zorgmachtiging ten uitvoer moet worden gelegd, totdat een plek voor de betrokkene in een geschikte accommodatie beschikbaar is.19

2.17

Recent is in Hoge Raad 7 juli 2023, ECLI:NL:HR:2023:1063 geoordeeld dat in geval van multi-problematiek (psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap) het belang van continuïteit van zorg in een vertrouwde omgeving kan meebrengen dat voor een betrokkene bij wie sprake is van een verschuiving van voorliggende Wvggz-problematiek naar voorliggende Wzd-problematiek een machtiging wordt verleend onder het regime van zijn vertrouwde omgeving, dus de instelling waar hij verblijft, indien het verlenen van die machtiging bijdraagt aan een soepele overplaatsing van de betrokkene naar (een instelling met) het andere regime. Dit is echter slechts toelaatbaar indien de machtiging wordt verleend met het oog op een reeds voorziene overgang van betrokkene naar een instelling met het andere regime en voor een daarop toegesneden beperkte duur (een overbruggingsmachtiging).

2.18

Ook onder de voorganger van de Wvggz, de Wet Bopz, is een vergelijkbaar vraagstuk niet aan de orde geweest. Onder de Wet Bopz (oud) werd sinds 5 april 2012 een FPC tevens aangemerkt als psychiatrisch ziekenhuis als bedoeld in art. 1 lid 1, aanhef en onder h, Wet Bopz. In deze instelling werden derhalve niet alleen patiënten met een tbs-titel verpleegd maar ook patiënten die op grond van art. 2 Wet Bopz (oud) werden opgenomen. Anders dan nu onder de Wvggz, bestond er onder de Wet Bopz (oud) geen deugdelijke wettelijke grondslag met adequate waarborgen voor het hanteren van één regime voor alle patiënten binnen een FPC. De rechtspositie van patiënten in een FPC verschilde al naar gelang de Wet Bopz dan wel de Bvt op hen van toepassing was en binnen de instelling moest hiermee rekening worden gehouden. Dit hield in dat voor patiënten die gedwongen waren opgenomen op grond van de Wet Bopz, beperkingen in het kader van de Wet Bopz alleen konden worden opgelegd op basis van de individuele omstandigheden van de patiënt en niet op basis van algemene overwegingen, zoals in de Bvt het geval is.20

2.19

Ik ga over tot behandeling van de klachten.

2.20

Op basis van het voorgaande zie ik drie mogelijkheden om een betrokkene onder het systeem van de Wvggz zorg te bieden in een FPC, namelijk:

1) een tijdelijke overplaatsing naar een FPC bij opname in een accommodatie in de zorgmachtiging op grond van art. 6:4 lid 3 Wvggz;

2) een permanente overplaatsing naar een FPC bij opname in een accommodatie in de zorgmachtiging op grond van art. 6:4 lid 4 Wvggz;

3) de beslissing tot tijdelijk verplichte zorg in noodsituaties op grond van art. 8:11 Wvggz, waarbij art. 8:12 lid 7 Wvggz bepaalt dat voor de duur van die tijdelijke verplichte zorg bij de opname in een FPC ook de beheersbevoegdheden van de Bvt van toepassing zijn.21

Behoudens tijdelijke crisisplaatsingen maakt de plaatsing in een FPC - en het daarbij behorende toepasselijke regime - dus onderdeel uit van de zorgmachtiging.22 Dijkers meent dat nu een overeenkomstige plaatsing op basis van een crisismaatregel niet in de wet is voorzien, die route is afgesloten. Alhoewel uit de parlementaire toelichting niet duidelijk blijkt dat de route van opname in een FPC bij een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel expliciet is afgesloten, meen ik dat nu de mogelijkheid tot plaatsing van een betrokkene in een FPC op grond van een voortzetting van een crisismaatregel (art. 7:7 Wvggz) niet in de wet is opgenomen, die mogelijkheid er niet is. Plaatsing in een FPC houdt immers toepassing van een ander regime met meestal een verdergaande beperking van de vrijheid van betrokkene in.

2.21

Ook in de recente uitspraak van Uw Raad van 7 juli 2023 zie ik geen mogelijkheid om betrokkene in een FPC onder een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel op te nemen. Een tijdelijke overbruggingsmachtiging door multi-problematiek die in het belang van betrokkene ter continuering van verleende zorg wordt afgegeven, is m.i. niet vergelijkbaar met het (al dan niet tijdelijk) betrokkene in een FPC te houden en een strenger (strafrechtelijk) regime dan het regime onder de Wvggz van toepassing te verklaren zonder dat daarvoor een uitdrukkelijke wettelijke grondslag is.

2.22

Uw Raad heeft immers eerder overwogen dat uit de art. 3 en 8 EVRM en art. 11 Grondwet volgt dat voor gedwongen opneming en behandeling, en voor overige beperkingen in de rechten van een patiënt, een wettelijke grondslag aanwezig moet zijn.23 Ook art. 5 lid 1 sub e EVRM stelt de eis dat de vrijheidsontneming voor ‘persons of unsound mind’ geschiedt overeenkomstig een in het nationale recht voorgeschreven procedure. Uit de toelichting bij art. 6:4 lid 3 t/m lid 5 Wvggz volgt dat de wetgever heeft gekozen voor de mogelijkheid van een plaatsing in een FPC in het kader van een zorgmachtiging, waarbij ook nog eerst beoordeeld moet worden of met de mogelijkheid van een tijdelijke plaatsing (lid 3) kan worden volstaan alvorens de maatregel van een permanente plaatsing (lid 4) wordt genomen. Het zou hier gaan om uitzonderlijke gevallen24 die binnen het wettelijk kader van de waarborgen van de zorgmachtiging moeten worden beoordeeld. Alhoewel de machtiging tot voorzetting van de crisismaatregel ook waarborgen omvat25 en ik mij kan voorstellen dat (juist) bij een machtiging voortzetting crisismaatregel plaatsing in een FPC instelling noodzakelijk kan zijn voor de veiligheid en ook in het belang van betrokkene kan zijn, is het aan de wetgever om een grondslag daarvoor te creëren. Nu de wettelijke grondslag voor plaatsing in een FPC instelling ontbreekt bij de voortzetting van de crisismaatregel getuigt het oordeel van de rechtbank in rov. 2.6 van een onjuiste rechtsopvatting.

2.23

Subonderdeel 1.1 slaagt op grond van het voorgaande.

2.24

Subonderdeel 1.2 heeft geen zelfstandige betekenis en behoeft geen nadere behandeling.

2.25

Subonderdeel 1.3 voldoet niet aan de eisen van art. 426a lid 2 Rv, omdat niet duidelijk is tegen welke beslissing(en) of overweging(en) van de rechtbank wordt opgekomen en evenmin waarom deze onjuist, onvoldoende gemotiveerd dan wel onbegrijpelijk zou(den) zijn.26 Het subonderdeel lijkt te miskennen dat de rechtbank in deze procedure niet diende te beoordelen of betrokkene op basis van een eerdere toezegging van de crisisdienst op 31 maart 2023 naar huis mocht bij een niet-verwarde indruk, maar of ten tijde van haar beschikking van 5 april 2023 aan de voorwaarden was voldaan om de crisismaatregel op grond van art. 7:7 Wvggz voort te zetten. Aan die voorwaarden was volgens het oordeel van de rechtbank voldaan en een eerdere toezegging van de crisisdienst die niet is nagekomen, maakt de beschikking op zichzelf niet onbegrijpelijk.

2.26

De slotsom is dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven omdat subonderdeel 1.1 slaagt.

3 Conclusie

De conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot terugwijzing van de zaak naar de rechtbank Rotterdam.

De Procureur-Generaal bij de

Hoge Raad der Nederlanden

A-G

1 Voor zover van belang in cassatie. Zie de beschikking van rechtbank Rotterdam 5 april 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:5908, rov. 1.1-1.3.

2 De procesinleiding is op 28 juni 2023 ingediend in het webportaal ter griffie van de Hoge Raad.

3 Proces-verbaal van de zitting d.d. 5 april 2023, p. 5.

4 Het middel verwijst naar de verklaring van de moeder, de officier van justitie en de advocaat van betrokkene in het proces-verbaal d.d. 5 april 2023, p. 5-6.

5 Zie mijn conclusie, ECLI:NL:PHR:2018:914 onder 2.3 met verwijzingen aldaar voor Hoge Raad 9 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2087 onder de Wet Bopz (oud).

6 C. Bakker, ‘De wettelijke regeling ten aanzien van forensische patiënten in de ggz en ggz-patiënten in een FPC’, JGz 2019/21.

7 Zie de noot van Vermeulen bij Rechtbank Rotterdam 16 maart 2020, ECLI:NL:RBROT:2020:2578, JGz 2020/39 m.nt. K.M. Vermeulen. Zie ook W.J.A.M. Dijkers, Sdu Commentaar Gedwongen zorg, Art. 6:4 Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (20 februari 2023), aant. 8.1 e.v.

8 Met een FPC wordt in deze conclusie bedoeld een instelling als bedoeld in art. 3.1 lid 1 of art. 3.3 lid 1 Wet forensische zorg.

9 Het is onduidelijk waarom de wet niet zelf bepaalt dat die onderdelen van de Wfz en de Bvt van toepassing zijn bij een dergelijke opname, zoals in het geval van tijdelijke zorg in een noodsituatie (art. 8:11 Wvggz jo. art. 8:12 lid 7 Wvggz).

10 De specifieke onderdelen van de Bvt die de rechter van toepassing verklaart voor de duur van de opname in de tbs-instelling zijn de volgende: art. 7 lid 1 (huisregels), art. 7 lid 3 (verplichting om aanwijzingen op te volgen), art. 42 lid 5 (beperkingen in de aankoop van gebruiksartikelen), art. 44 (beperkingen in het bezit van voorwerpen), hoofdstuk V (controle van en geweldgebruik jegens betrokkene), hoofdstuk VI (beperkingen in de bewegingsvrijheid) en hoofdstuk VII (beperkingen in het contact met de buitenwereld). Op grond van deze onderdelen kunnen onder meer aan de orde zijn onderzoek aan en in het lichaam, verplichte geneeskundige handelingen, afzondering, separatie en fixatie. Zie W.J.A.M. Dijkers, Sdu Commentaar Gedwongen zorg, Art. 6:4 – Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (20 februari 2023), aant. 8.3. Art. 7 Bvt is overigens per 1 januari 2019 vervallen (inwerkingtreding: Stb. 2018, 498) en in art. 3.4 Wfz opgenomen (Stb. 2018, 38). De verwijzing naar art. 7 Bvt in art. 6:4 lid 5 Wvggz klopt in zoverre niet meer.

11 Kamerstukken II 2015/16, 32399, nr. 25, p. 171-172; Vlaardingerbroek in: T&C PFR, commentaar op art. 6:4 Wvggz (actueel t/m 22 juli 2023); W.J.A.M. Dijkers, Sdu Commentaar Gedwongen zorg, Art. 6:4 – Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (20 februari 2023), aant. 8.3.

12 Vgl. W.J.A.M. Dijkers, Sdu Commentaar Gedwongen zorg, Art. 6:4 – Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (20 februari 2023), voetnoot 183.

13 Zie Kamerstukken II 2015/16, 32399, nr. 25, p. 170.

14 Zie Kamerstukken I 2014/15, nr. 32 398, K, p. 4. Er werd gesproken van een relatief geringe groep van tussen de 30 en 40 personen, waarbij het gaat om plaatsingen voor een langere termijn en om tijdelijke crisisplaatsingen om betrokkene te stabiliseren.

15 Kamerstukken II 2015/16, 32399, nr. 25, p. 170.

16 Zie de noot van Vermeulen bij Rechtbank Rotterdam 16 maart 2020, ECLI:NL:RBROT:2020:2578, JGz 2020/39 m.nt. K.M. Vermeulen. Zie ook Rechtbank Midden-Nederland 17 juli 2020, ECLI:NL:RBMNE:2020:3000, rov. 2.2: “(…) De officier van justitie begrijpt dat het voor de instelling (…) lastig is om betrokkene behandeling te bieden. Een indicatie voor plaatsing in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) is er (…) niet. De instelling zal de zorg moeten opschalen naar een afdeling of instelling die het gewenste veiligheidsniveau wel kan bieden. Bovendien is het ook praktisch vrijwel onmogelijk om betrokkene in een FPC te behandelen omdat de tbs-klinieken vol zijn en eventuele beschikbare plekken schaars.”

17 Kamerstukken II 2015/16, 32399, nr. 25, p. 144.

18 Zie o.m. Rechtbank Noord-Nederland 28 juli 2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:2779; Rechtbank Midden-Nederland 5 februari 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:404; Rechtbank Midden-Nederland 27 november 2020, ECLI:NL:RBMNE:2020:5435; Rechtbank Amsterdam 22 september 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:7528; Rechtbank Midden-Nederland 26 augustus 2020, ECLI:NL:RBMNE:2020:4580; Rechtbank Oost-Brabant 2 juni 2020, ECLI:NL:RBOBR:2020:2855 (verzoek tot opname ex art. 6:4 lid 4 Wvggz niet toegewezen); Rechtbank Rotterdam 16 maart 2020, ECLI:NL:RBROT:2020:2578.

19 De Hoge Raad maakt hier in de verwijzing een vergelijking met Kamerstukken II 2015/16, 32399, nr. 25, p. 144.

20 Zie Hoge Raad 9 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2087, rov. 3.3.2-3.3.3 onder verwijzing naar Kamerstukken II 2003/04, 25763, nr. 4, p. 36, laatste alinea. Zie ook de noot van J.L. Legemaate in NJ 2019/161.

21 Zie Hoge Raad 19 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:272, rov. 3.2 over de wettelijke regeling van tijdelijke verplichte zorg in noodsituaties in de Wvggz. Zie ook Kamerstukken II 2016/17, 32399, nr. 39, p. 31.

22 Vgl. Kamerstukken I 2017/18, 32399, D p. 7.

23 Vgl. Hoge Raad 9 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2087, rov. 3.3.2.

24 Kamerstukken II 2015/16, 32399, nr. 25, p. 170.

25 Zie bijv. art. 7:7 jo. 7:1 lid 1 jo. 7:2 lid 2 Wvggz: Onder meer is nodig de beslissing tot het nemen van een crisismaatregel (onmiddellijk dreigend ernstig nadeel, ernstig vermoeden dat gedrag uit psychische stoornis dit veroorzaakt, crisismaatregel kan ernstig nadeel wegnemen, zorgmachtiging kan niet worden afgewacht en verzet tegen zorg) en een medische verklaring.

26 Vgl. HR 12 januari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ2041, RvdW 2007,89, rov. 3; zie ook Asser Procesrecht/Korthals Altes & Groen 7 2015/219.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.