Bij deze conclusie hoort een bijlage (de Bijlage) waarin ik uitgebreid inga op de centrale vraag in deze zaak. De belangrijkste punten uit de Bijlage zijn de volgende:
(i) art. 41 EVRM kan niet dienen als basis voor de Nederlandse belastingrechter om een rentevergoeding toe te kennen, omdat dat artikel een bepaling is die van toepassing is in een procedure voor het EHRM;
(ii) de crux is gelegen in art. 13 EVRM: de vraag is of de omstandigheid dat de belastingrechter geen rente kan vergoeden bij teruggaaf van in strijd met het EVRM geheven belasting meebrengt dat het recht op een effective remedy (in zoverre) wordt geschonden;
(iii) ik heb voor het antwoord op die vraag geen duidelijk precedent gevonden in EHRM-rechtspraak over art. 13 EVRM;
(iv) ik bepleit een invulling van de witte plek aan de hand van algemene EVRM-principes;
(v) hoewel er ook tegenargumenten zijn, bepleit ik – ook in de context van de onderhavige box 3-kwestie – dat het niet verenigbaar is met art. 13 EVRM indien een vergoeding van schade in de vorm van “the loss of value of money over time” zonder meer wordt uitgesloten;
(vi) de minst op het wettelijk systeem ingrijpende manier om in het rechtstekort te voorzien is om de fiscale renteregelingen in zoverre buiten toepassing te laten dat deze niet verhinderen dat de belastingrechter wettelijke rente vergoedt op grond van art. 8:73 Awb;
(vii) daarbij is van belang dat de hoogte van het belastingrentepercentage mede gebaseerd is op budgettaire motieven en dus ook op andere overwegingen dan alleen vergoeding van waardeverlies van geld door tijdsverloop.