Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:PHR:2022:335

Parket bij de Hoge Raad
11-03-2022
05-04-2022
21/02913
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:1209, Gevolgd
Arbeidsrecht, Burgerlijk procesrecht
-

Arbeidsrecht. Procesrecht. Stukken van het geding. Akte van depot. Ontoereikende motivering.

Rechtspraak.nl
Sdu Nieuws Arbeidsrecht 2022/169

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer 21/02913

Zitting 11 maart 2022

CONCLUSIE

G.R.B. van Peursem

In de zaak

[verzoeker]

adv. mr. M. Littooij

(hierna: [verzoeker] )

tegen

Logidist Transport B.V.

adv. mr. H.W.J. Alt

(hierna: Logidist)

Partijen zijn in deze arbeidszaak verdeeld over de vraag voor welke bepaalde termijn zij een arbeidsovereenkomst zijn aangegaan: voor een half jaar volgens werkgever, voor (ruim) een jaar volgens werknemer. Nadat het hof partijen gelast had beiderzijds de getekende arbeidsovereenkomsten te deponeren, is geoordeeld dat werknemer dat niet had gedaan, zodat hij niet geslaagd werd geacht in zijn bewijs voor de langere duur dan een half jaar. In cassatie is de vraag of dit oordeel overeind kan blijven, nu er wel een akte van depot van een arbeidsovereenkomst zijdens de werknemer blijkt te zijn, die het hof niet kenbaar in zijn beoordeling heeft betrokken. Dat lijkt mij cassabel, nu daarmee sprake is van bewijswaardering op basis van een onvolledig dossier, althans geen kenbare bewijswaardering op grond van een volledig dossier, terwijl het hier niet gaat om een stuk van ondergeschikt belang. Het bij procesinleiding overgelegde afschrift van een depotakte ondertekend door de griffier van het hof is – mede door het ontbreken van een betwisting van de inhoud van deze akte – voldoende om ervan uit te gaan dat het door verzoeker gedeponeerde stuk door het hof is ontvangen. De beschikking kan in het licht hiervan geen stand houden. Indien de raadsheren die de beschikking hebben gewezen kennis hebben genomen van het stuk, is de beslissing ontoereikend gemotiveerd. Indien zij geen kennis hebben genomen van het stuk, al dan niet door een apparaatsfout bij het hof, is de beschikking ook ontoereikend gemotiveerd. Vgl. HR 20 februari 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2590, NJ 1998/474 (Rainbow/Ontvanger)1, rov. 3.6.

1. Feiten2 en procesverloop3

1.1 [verzoeker] is op 18 december 2018 bij Logidist in dienst getreden als chauffeur. De arbeidsovereenkomst is aangegaan voor bepaalde tijd. Partijen verschillen van mening over de overeengekomen duur van de arbeidsovereenkomst. [verzoeker] stelt dat is afgesproken dat de arbeidsovereenkomst zou eindigen op 31 december 2019. Volgens hem is de opzegging van Logidist tegen 18 juni 2019 onregelmatig en zijn dus vergoedingen verschuldigd. Volgens Logidist is de arbeidsovereenkomst aangegaan voor de duur van een halfjaar en eindigde deze dus op 18 juni 2019.

1.2 De kantonrechter heeft bij mondelinge uitspraak van 17 oktober 20194 overwogen dat het [verzoeker] niet is gelukt aan te tonen dat de arbeidsovereenkomst doorliep tot 31 december 2019. De verzoeken van [verzoeker] tot een billijke vergoeding en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging zijn daarom afgewezen.

1.3 Bij beroepschrift van 15 januari 20205 is [verzoeker] in hoger beroep gekomen. Bij tussenbeschikking van 17 juli 2020 heeft het hof [verzoeker] toegelaten tot bewijslevering van feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat de arbeidsovereenkomst is aangegaan voor de duur van 18 december 2018 tot 31 december 2019. Daartoe overweegt het hof als volgt:

“3.3 In de procedure zijn twee verschillende ondertekende arbeidsovereenkomsten overgelegd. De tekst van de arbeidsovereenkomsten is identiek, met uitzondering van artikel 2. In de arbeidsovereenkomst waarop [verzoeker] zich beroept (hierna: arbeidsovereenkomst 1) is opgenomen: “De arbeidsovereenkomst wordt aangegaan voor bepaalde tijd en wel van 18 december 2018 tot 31 december 2019 voor een werkweek van standaard 40 werkuren”. De arbeidsovereenkomst waarop Logidist zich beroept (hierna: arbeidsovereenkomst 2) bevat een gelijkluidende zin, maar daarin wordt als einddatum genoemd 18 juni 2019. De eerste bladzijde van arbeidsovereenkomst 2 bevat een paraaf, die van arbeidsovereenkomst 1 niet. Tussen partijen staat vast dat [verzoeker] vanaf 3 juni 2019 niet meer heeft gewerkt voor Logidist en dat hij van Logidist een eindafrekening van het dienstverband per 18 juni 2019 heeft ontvangen.

3.4 [verzoeker] baseert zijn verzoek op de stelling dat Logidist de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. Daarvan is alleen sprake als, zoals hij stelt, de arbeidsovereenkomst is aangegaan voor een langere duur dan tot 18 juni 2019. Logidist betwist dat daarvan sprake is en stelt zich op het standpunt dat arbeidsovereenkomst 1 is vervalst. [verzoeker] stelt daar tegenover dat mondeling is afgesproken dat de arbeidsovereenkomst tot 31 december 2019 zou duren en dat er door partijen twee arbeidsovereenkomsten zijn ondertekend. Na ondertekening van arbeidsovereenkomst 2 ontdekte hij dat de daarin opgenomen duur niet juist was en heeft hij om een nieuwe arbeidsovereenkomst gevraagd. Daarop is arbeidsovereenkomst 1 ondertekend, aldus [verzoeker] .

3.5 Op [verzoeker] rust de bewijslast van zijn stelling dat de arbeidsovereenkomst is aangegaan voor de duur van 18 december 2018 tot 31 december 2019. Hij zal, overeenkomstig zijn uitdrukkelijke aanbod, daartoe worden toegelaten.”

1.4 [verzoeker] heeft op 13 januari 2021 twee getuigen laten horen. Aan het slot van het proces-verbaal van het getuigenverhoor (p. 6) staat:

“Advocaten zullen de originelen van de arbeidsovereenkomst(en) ter griffie deponeren.”

1.5 In de eindbeschikking overweegt het hof, voor zover in cassatie relevant, als volgt:

1. Het verdere verloop de procedure

1.1 Het hof verwijst naar de tussenbeschikking van 17 juli 2020.

1.2 Het verdere verloop blijkt uit:

  • -

    het proces-verbaal van getuigenverhoor van 13 januari 2021,

  • -

    de akte van depot van 2 februari 2021 van Logidist met de originele arbeidsovereenkomst,

  • -

    de akte na enquête van [verzoeker] ,

  • -

    de antwoordakte na enquête van Logidist.

1.3 Hierna heeft het hof arrest bepaald.

2. De verdere beoordeling van het hoger beroep

de bewijsopdracht

2.1 […] [verzoeker] heeft twee getuigen laten horen, te weten zijn zwager [betrokkene 1] en zijn oud-collega [betrokkene 2] . Het hof heeft na afloop van het getuigenverhoor aan beide partijen gevraagd om de originelen van de arbeidsovereenkomst waarop ieder van hen zich beroept te deponeren. Logidist heeft dat gedaan, [verzoeker] niet.

2.2 Het hof beslist dat [verzoeker] niet is geslaagd in zijn bewijsopdracht. Het hof legt die beslissing hierna uit.

2.3 Getuige [betrokkene 2] heeft verklaard dat hij niets weet over de contractsduur die is afgesproken tussen [betrokkene 3] , directeur van Logidist, en [verzoeker] . Zijn verklaring draagt dus niet bij tot het bewijs. Getuige [betrokkene 1] heeft verklaard dat […]

2.4 Deze verklaring van [betrokkene 1] wordt niet ondersteund door ander bewijsmateriaal. Het hof oordeelt de verklaring onvoldoende om [verzoeker] in zijn bewijsopdracht te laten slagen. [betrokkene 1] is niet bij de ondertekening van het tweede contract geweest en heeft dat alleen later gezien. [verzoeker] heeft eerder in de procedure aangevoerd dat hij het tweede contract heeft ondertekend in het bijzijn van een oud-collega, maar die gang van zaken is niet uit de getuigenverhoren gebleken. De enkele verklaring van [betrokkene 1] dat er in het eerste gesprek tussen [verzoeker] en [betrokkene 3] is gesproken over een jaarcontract is ook onvoldoende duidelijk om daaruit te kunnen concluderen dat sprake is van een mondelinge arbeidsovereenkomst voor de duur van een jaar. [verzoeker] heeft geen andere bewijsmiddelen overgelegd. Zo heeft niet hij niet, zoals verzocht, de originele arbeidsovereenkomst met de duur van een jaar gedeponeerd.

duur van de arbeidsovereenkomst is 6 maanden

2.5 Omdat [verzoeker] niet is geslaagd in het bewijs, staat vast dat de arbeidsovereenkomst is aangegaan voor de duur van zes maanden. Die overeenkomst eindigde op grond van artikel 7:667 lid 1 BW van rechtswege op 18 juni 2019. De overeenkomst hoefde dus niet opgezegd te worden. De primaire vordering van [verzoeker] wordt daarom afgewezen.

[…]

slotsom

2.9 Het hoger beroep zal worden verworpen.

[…]”

1.6

[verzoeker] heeft tijdig cassatie ingesteld. Daarbij merk ik op dat de eindbeschikking onjuist is gedateerd (12 april 2020, dat moet 12 april 2021 zijn (zoals wel juist in de vervolgbladen en onder de beschikking is vermeld) gelet op het geschetste procesverloop in paragraaf 1 van de eindbeschikking). Logidist voert verweer6.

2 Bespreking van het cassatiemiddel

2.1

Het cassatiemiddel bestaat uit één onderdeel. De daarin vervatte motiveringsklachten richten zich tegen rov. 1.2, 2.1, 2.2, 2.3 en 2.4 van de eindbeschikkingen komen erop neer dat de beschikking ontoereikend is gemotiveerd, omdat deze niet mede is gebaseerd op de door [verzoeker] – op verzoek van het hof7 – op 2 februari 2021 ter griffie van het hof gedeponeerde originele arbeidsovereenkomst. Uit de bestreden beschikking blijkt volgens de klacht immers niet a) dat het hof het door [verzoeker] gedeponeerde stuk bij zijn bewijswaardering heeft betrokken en b) waarom de door hem gedeponeerde arbeidsovereenkomst niet als (ander) bewijsmiddel naast de getuigenverklaringen bijdraagt aan het te leveren bewijs. Nu de bewijswaardering stoelt op een onvolledig dossier, kunnen alle daarop voortbouwende beslissingen niet in stand blijven, aldus de klacht. Het middel bevat ook nog de voorwaardelijke rechtsklacht dat de gegeven beslissing onjuist is voor het geval hof zou menen dat niet (alle) relevante bewijsmiddelen in de beoordeling zouden behoeven te worden betrokken, maar uit niets blijkt dat het hof daarvan is uitgegaan, zodat die rechtsklacht faalt.

2.2

Ter ondersteuning van zijn betoog heeft [verzoeker] een afschrift van de door de griffier van het hof ondertekende akte van depot van 2 februari 2021 als productie 1 bij de procesinleiding in cassatie gevoegd. De producties bij de procesinleiding zijn gelijktijdig met de procesinleiding, maar in een aparte pdf8, geüpload in het webportaal van de Hoge Raad. Hoewel deze akte een feitelijk novum in cassatie is, levert dat geen strijd op met art. 419 lid 2 Rv jo. 429 lid 2 Rv. Dit is namelijk een stuk dat in cassatie wordt overgelegd om aan te tonen dat een ander stuk (te weten: de originele arbeidsovereenkomst waarop [verzoeker] zich beroept) wél behoort tot de gedingsstukken. Dat is toegestaan9.

2.3

In het door [verzoeker] in het geding gebrachte afschrift van de akte van depot verklaart de griffier van het hof10:

“Heden, 2 februari 2021, is namens [verzoeker] ter griffie op bovengenoemde locatie gedeponeerd:

- originele arbeidsovereenkomst”

2.4

De inhoud van de depotakte is niet betwist door Logidist, zodat Uw Raad van de juistheid van de verklaring van de griffier kan uitgaan zonder zich krachtens art. 83 Wet RO tot het hof te wenden11. Dit volgt ook al uit het gegeven dat Uw Raad voor deze vraag als feitenrechter fungeert12, waarmee art. 149 lid 1, tweede zin Rv (via art. 418a Rv13) van toepassing is: gestelde feiten die niet of onvoldoende zijn betwist, moeten in beginsel als vaststaand worden beschouwd. Hiermee staat voldoende vast dat het gedeponeerde stuk het hof heeft bereikt (art. 3:37 lid 3 BW jo. art. 3:59 BW). Er is dus door [verzoeker] tijdig14een ‘originele arbeidsovereenkomst’ bij het hof gedeponeerd.

2.5

Het is in onze zaak niet komen vast te staan dat de raadsheren die de bestreden beschikking hebben gewezen de akte van depot van 2 februari 2021 en de blijkens die akte door [verzoeker] gedeponeerde ‘originele arbeidsovereenkomst’ onder ogen hebben gekregen15. Mocht dit wel zo zijn, dan zijn de overwegingen waaruit volgt dat [verzoeker] de originele arbeidsovereenkomst waarop hij zich beroept niet zou hebben gedeponeerd (rov. 1.2, rov. 2.1 in fine en rov. 2.4 in fine) ontoereikend gemotiveerd. Mocht dit niet zo zijn, dan is dit mogelijk veroorzaakt door een tekortkoming binnen de administratie van het hof (apparaatsfout)16. Dit laatste maakt voor de beoordeling in cassatie niet uit17. Ook in dat geval zijn de aangevallen overwegingen ontoereikend gemotiveerd. De raadsheren hadden van het gedeponeerde stuk kennis behoren te nemen18. Het staat immers wél voldoende vast dat [verzoeker] een ‘originele arbeidsovereenkomst’ (tijdig) bij het hof heeft gedeponeerd, zoals we hebben geconstateerd in 2.419. Anders dan Logidist kennelijk betoogt (2.7 verweerschrift), doet het er niet toe of dat de arbeidsovereenkomst met de duur van (ongeveer) een jaar is of niet. Het gaat erom dat het hof (ook) het door [verzoeker] gedeponeerde stuk had moeten betrekken in zijn beoordeling.

2.6

Het verweer van Logidist dat [verzoeker] geen belang zou hebben bij zijn klachten faalt. Het belang van [verzoeker] is dat een verwijzingshof zijn primaire vordering opnieuw kan beoordelen aan de hand van het gehele dossier, inclusief de arbeidsovereenkomst die door hem is gedeponeerd20. Dat is een overwegend feitelijke beoordeling over een niet ondergeschikt punt, uit te voeren door het hof waar naar verwezen wordt na vernietiging. Anders dan Logidist verder nog betoogt, volgt uit de bestreden beschikking of uit het dossier helemaal niet dat het deponeren door [verzoeker] van één enkele originele arbeidsovereenkomst (en niet twee originelen, de eerdere en de latere) hoe dan ook zou moeten leiden tot afwijzing van zijn vorderingen. Uit rov. 2.4 in fine volgt eerder dat het hof ook alleen maar depot van een enkele overeenkomst (die zou wijzen op een duur van (ruim) een jaar) verwachtte:

“[…] [verzoeker] heeft geen andere bewijsmiddelen overgelegd. Zo heeft (…) hij niet, zoals verzocht, de originele arbeidsovereenkomst met de duur van een jaar gedeponeerd.”

De beoordeling van de stelling van Logidist dat de arbeidsovereenkomst waar [verzoeker] zich op beroept vervalst zou zijn, is eveneens feitelijk (en van niet ondergeschikte aard) en is daarmee voorbehouden aan het verwijzingshof, zodat ook het verweer met die strekking van Logidist niet opgaat (vgl. verweerschrift 2.5).

2.7

Hieruit volgt dat de klachten slagen.

3 Conclusie

Ik concludeer tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing.

De Procureur-Generaal bij de

Hoge Raad der Nederlanden

A-G

1 Niet te verwarren met het veelbesproken arrest van Uw Raad over vereenzelviging een paar jaar later in dezelfde zaak: HR 13 oktober 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA7480, NJ 2000/698 m.nt. J.M.M. Maeijer, JOR 2000/238 m.nt. O.L.O. de Witt Wijnen, Ondernemingsrecht 2000/54 m.nt. M.L. Lennarts, TvI 2001, p. 39 e.v. m.nt. J.B. Huizink, WPNR 2000/6422, p. 795 e.v. m.nt. S.M. Bartman (Rainbow/Ontvanger).

2 De feiten zijn ontleend aan rov. 3.1 van de tussenbeschikking van het hof Arnhem-Leeuwarden (locatie Arnhem) van 17 juli 2020 (zaaknr. 200.272.425).

3 Het procesverloop is ontleend aan rov. 3.2 t/m 4 van de tussenbeschikking, p. 6 van het p-v van het getuigenverhoor bij het hof en rov. 2.1 t/m 2.5 en 2.9 van de eindbeschikking van 12 april 2021.

4 Zie het p-v van de mondelinge uitspraak van de kantonrechter van Rb. Midden-Nederland 17 oktober 2019, zaaknr. 7974327.

5 Dit is de datum waarop het beroepschrift ter griffie van het hof is ontvangen (rov. 2.1 van de tussenbeschikking). Boven het beroepschrift zelf staat als datum 20 februari 2020.

6 Omdat Logidist blijkens 2.1 van het verweerschrift de producties bij de procesinleiding niet had ontvangen, althans (de cassatieadvocaat van) Logidist daar geen toegang toe had, is Logidist op 11 februari 2022 onder ter beschikking stelling van de producties in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken daarop te reageren (vgl. art. 19 lid 1, tweede zin Rv). Dit is gebeurd bij brief van 21 februari 2022. Daarin refereert [verzoeker] zich voor wat betreft het in 2.1 van het verweerschrift gestelde (kort gezegd: de producties zijn kennelijk niet overgelegd en zouden niet tot het debat in cassatie kunnen horen en daarom zouden de klachten niet tot cassatie kunnen leiden).

7 Dit verzoek komt neer op een bevel in de zin van art. 22 Rv.

8 Dit strookt wat mij betreft met de eisen van de goede procesorde en het procesreglement. Zie art. 3.2.3.2 van het procesreglement Hoge Raad der Nederlanden (zie voor de voor deze procedure relevante versie van 1 juli 2021, Stcrt. 2021/9405, hersteld door Stcrt. 2021/13983 en gewijzigd door Stcrt. 2021/33463): “Berichten en documenten die strekken tot het verrichten van een proceshandeling alsmede overige processtukken (bijvoorbeeld een proces-verbaal of een reactie op de conclusie van de procureur-generaal), worden in het webportaal geplaatst.” Zie over producties in cassatie: Asser Procesrecht/Korthals Altes & Groen 7 2015/241 en B.T.M. van der Wiel m.m.v. M.M. Stolp, Van der Wiel (red.), Cassatie 2019/289.

9 A.E.H. van der Voort Maarschalk, Van der Wiel (red.), Cassatie 2019/59; B.T.M. van der Wiel m.m.v. M.M. Stolp, Van der Wiel (red.), Cassatie 2019/289; Asser Procesrecht/Korthals Altes & Groen 7 2015/241 en 282 met verwijzingen naar o.a. HR 23 oktober 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4248, NJ 1982/146 (Meubelfabriek Deco/Hermeler); HR 30 december 1994, ECLI:HR:1994:ZC1596, NJ 1995/290, rov. 3.1-3.2; HR 20 februari 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2590, NJ 1998/474 (Rainbow/Ontvanger), rov. 3.4-3.6; HR 5 november 1999, ECLI:NL:HR:1999:AA3363, NJ 2000/66, rov. 3.4; HR 6 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:248, NJ 2015/93, JBPR 2015/46 m.nt. A.E.H. van der Voort Maarschalk & J.O. Bijloo, r.o. 3.4.3. Zie ook B. Winters, T&C Rv, art. 419 Rv, aant. 5b.

10 De juridische basis voor het depot van het origineel van de arbeidsovereenkomst en de akte van depot is (in dit geval) art. 1.1.1.13 en art. 1.1.1.21 van het procesreglement verzoekschriftprocedures handels- en insolventiezaken gerechtshoven (zie voor de voor deze procedure relevante twaalfde versie van 1 oktober 2019, Stcrt. 2019/52592): “1.1.1.13 […] Bewijstukken worden niet in origineel ingediend, tenzij in dit reglement anders is bepaald en behoudens de mogelijkheid van depot […] 1.1.1.21 Voorwerpen kunnen ter griffie worden gedeponeerd. Van het depot maakt de griffier een akte op, die aan het dossier wordt toegevoegd en die in kopie aan belanghebbenden wordt verstrekt.”

11 HR 23 oktober 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4248, NJ 1982/146 (Meubelfabriek Deco/Hermeler) en HR 20 februari 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2590, NJ 1998/474 (Rainbow/Ontvanger), rov. 3.4. In beide arresten verwijst Uw Raad naar art. 107 (oud) RO dat luidde: “De Hoge Raad zal van de gerechtshoven, rechtbanken en kantongerechten van het Rijk de berichten en informaties mogen vragen welke dezelve zal dienstig oordelen, met of zonder voortbrenging of opeising der stukken, betrekkelijk een zaak, waarin de Hoge Raad moet oordelen.”

12 A.E.H. van der Voort Maarschalk, Van der Wiel (red.), Cassatie 2019/59: d.w.z. om onderzoek te doen naar de vraag of de stukken al dan niet tot de gedingstukken behoren.

13 Zie bijv. Asser Procesrecht/Korthals Altes & Groen 7 2015/251.

14 De datum van 2 februari 2021 is de roldatum waarnaar door de raadsheer-commissaris is verwezen voor ‘uitlating contra-enquête’ (p. 6 p-v getuigenverhoor), vlak voordat de advocaten wordt verzocht de originelen van de arbeidsovereenkomsten te deponeren. Dit is overigens dan ook voor de dag van de uitspraak door het hof werd bepaald, althans de laatste proceshandeling werd verricht (vgl. art. 229 Rv jo. art. 353 Rv jo. art. 362 Rv).

15 In rov. 1.2 van de eindbeschikking wordt weliswaar een akte van depot van 2 februari 2021 genoemd, maar daarmee bedoelt het hof blijkens die overweging de akte die ziet op het depot bij het gerechtshof door Logidist dat blijkens productie 2 bij de procesinleiding plaatsvond op 27 januari 2021. Dit is in cassatie niet in geschil.

16 Op de voet van art. 1.1.1.21 van het procesreglement verzoekschriftprocedures handels- en insolventiezaken gerechtshoven (zie voor de voor deze procedure relevante twaalfde versie van 1 oktober 2019, Stcrt. 2019/52592) moest de griffier de depotakte toevoegen aan het dossier: “[…] Van het depot maakt de griffier een akte op, die aan het dossier wordt toegevoegd en die in kopie aan belanghebbenden wordt verstrekt.”

17 Vgl. HR 20 februari 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2590, NJ 1998/474 (Rainbow/Ontvanger), rov. 3.6. Betrekkelijk recent werd dit arrest (kort) besproken door A-G Wesseling-van Gent in punt 2.17 van haar conclusie vóór HR 2 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1541, RvdW 2020/1064, JBPR 2021/4 m.nt. H.W. Wiersma (Service Technisch Beheer BV/X).

18 HR 6 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:248, NJ 2015/93, JBPR 2015/46 m.nt. A.E.H. van der Voort Maarschalk & J.O. Bijloo, rov. 3.4.3.

19 Zie HR 5 juni 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2666, NJ 1999/317, rov. 3.5.3 voor een geval waarin Uw Raad oordeelde dat niet was komen vast te staan dat een brief bij het hof was bezorgd en (dus) aldaar zoek was geraakt.

20 De originele arbeidsovereenkomst zal dan bij het verwijzingshof moeten worden gedeponeerd. Dit kan ook zonder dat de wederpartij of de rechter daartoe een verzoek doet, vgl. HR 19 maart 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC874, NJ 1999/496 (Tankink/Hartman Produktie- en Evenementen-service), rov. 3.7.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.