Dan de tweede klacht in het onderdeel.
Deze ziet vooreerst eraan voorbij dat het hof in rov. 3.8, zesde zin met “het verweer van [verweerders] ” kenbaar doelt op haar verweer in eerste aanleg inzake het omleiden van geldstromen (waarover nader hierna), welk verweer de klacht negeert. Het hof overweegt immers dat de curator “tegenover het verweer van [verweerders] ” niet voldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat de geldstromen verwijtbaar handelen van [verweerders] opleveren, gevolgd door de overweging dat bij conclusie van antwoord in eerste aanleg reeds genoemd rekeningoverzicht in het geding is gebracht door [verweerders] Het gaat het hof hier dus om hetgeen de curator ter zake heeft aangevoerd in diens memorie van grieven, afgezet tegen dat verweer van [verweerders] in eerste aanleg. Daarbij merk ik nog op dat nadat in hoger beroep door [verweerders] de memorie van antwoord was genomen volgend op de memorie van grieven zijdens de curator, de stukken in handen zijn gesteld van het hof voor het wijzen van arrest, waarbij zij aangetekend dat [verweerders] geen procesdossier heeft overgelegd (zie rov. 2.3-2.4).
Bezien wij dat verweer van [verweerders] in eerste aanleg,57 dan blijkt daaruit kort gezegd het volgende. In reactie op de stelling van de curator58 dat debiteuren van [A] niet aan haar betaalden maar “aan gedaagden” (dus [verweerders] ),59 en dat [verweerder 1] op 30 juli 2015 namens [A] een eerste hoeveelheid van 200 vellen briefpapier bestelde waarop niet het rekeningnummer van [A] maar het privérekeningnummer van [verweerder 1] werd afgedrukt, heeft [verweerders] uiteengezet dat dit slechts gedeeltelijk juist is. Want inderdaad heeft [verweerder 1] op 30 juli 2015 briefpapier besteld waarop niet het rekeningnummer van [A] stond, wel een privérekeningnummer. Maar de stelling dat een gat van € 250.000,-- haar oorzaak zou hebben gevonden in het feit dat debiteuren niet aan [A] betaalden, maar aan [verweerder 1] (“de curator stelt ten onrechte dat er werd betaald aan gedaagden”, dus ook aan [Holding] en [verweerster 3] ), en dat [A] daardoor niet op tijd kon betalen, is pertinent onjuist.60 Vervolgens heeft [verweerders] toegelicht:
- dat uitsluitend op zakelijke gronden, ten behoeve van “de continuïteit van de onderneming”, de privérekening van [verweerder 1] feitelijk werd gebruikt als tweede bankrekening van [A] ;61
- dat alle mutaties, alle financiële transacties die via de privérekening van [verweerder 1] liepen, door de accountant (BDO) correct en volledig in de administratie van [A] zijn verwerkt (waarvan [verweerders] ook bewijs heeft aangeboden door het horen van getuigen);
- dat blijkens het door [verweerders] overgelegde rekeningoverzicht62 bijna alle ontvangen bedragen naar [A] zijn overgemaakt of zijn gebruikt om ten behoeve van [A] betalingen te verrichten;
- dat bonnetjes voor contante opnames ook zijn verwerkt in die administratie en lagen in het door de curator afgesloten bedrijfspand waarin [A] was gevestigd;
- dat achter genoemd rekeningoverzicht een recapitulatie van de accountant van [verweerders] (BDO) was gevoegd, uit welk overzicht blijkt dat er zelfs meer vanaf de privérekening van [verweerder 1] is betaald dan daarop door debiteuren van [A] werd gestort;
- dat door de betalingen van genoemde debiteuren te laten plaatsvinden op een andere bankrekening dan die op naam gesteld van [A] , [A] en de schuldeisers niet zijn benadeeld;
- dat de curator wist dat de privérekening van [verweerder 1] bijna uitsluitend werd gebruikt voor het ontvangen van betalingen van debiteuren van [A] en het betalen van crediteuren van [A] /het doorbetalen aan [A] , omdat hij kort na het faillissement samen met de belastingdienst de volledige inhoud van de computer van [A] , met daarop ook alle financiële gegevens van [Holding] en [verweerder 1] privé (waaronder ook al het e-mailverkeer), heeft gekopieerd;
- dat er geen betalingen buiten zicht/de administratie zijn gehouden en dat aangenomen mag worden dat de belastingdienst, die onderzoek heeft gedaan, een correcte en deugdelijke administratie van [A] heeft aangetroffen, waaruit de rechten en verplichtingen van [A] eenvoudig konden en nog steeds kunnen worden afgeleid;
- dat de belastingdienst terecht constateerde dat een bepaald bedrag niet was doorbetaald aan [A] , omdat dat bedrag was aangewend voor het betalen van crediteuren van [A] (onder wie werknemers), zoals blijkt uit genoemd overzicht van de accountant;
- dat de Rabobank-rekening eindigend op [001] , die voorheen de rekening was van [verweerster 3] (toen nog geheten [A] ), na oprichting van [A] - “een nieuwe [A] ” - feitelijk is gebruikt door laatstgenoemde vennootschap als haar eigen rekening waarbij daarvan diverse kosten zijn betaald.
In het licht hiervan valt niet vol te houden, anders dan de klacht bloot stelt (daarbij dus dat verweer van [verweerders] in eerste aanleg negerend), dat [verweerders] “geen steekhoudend verweer” heeft gevoerd tegen het betoog van de curator inzake het omleiden van geldstromen “[l]os van het verweer” dat blijkens genoemd rekeningoverzicht de voor [A] bestemde gelden op [verweerder 1] privérekening aan haar ten goede zijn gekomen.
Bezien wij verder nog “het gemotiveerde betoog van de Curator” waarvan de klacht rept,63 dan blijkt daaruit kort gezegd het volgende. Daarbij gaat het:
a. ofwel niet om de kwestie van het omleiden van geldstromen,64 althans hooguit - voor zover daar al een verbinding met die kwestie te lezen valt - om een blote stelling ter zake van de curator waarbij hij bovendien voorbijgaat aan genoemd verweer van [verweerders] in eerste aanleg;65
b. ofwel om de stellingen van de curator waarop ik onder 3.23.2 hiervoor reeds ben ingegaan;66
c. ofwel om een passage67 waarin de curator slechts bloot stelt, en wederom zonder enige aandacht te besteden aan genoemd verweer van [verweerders] in eerste aanleg:
dat later op facturen van [A] naast het privérekeningnummer van [verweerder 1] ook het rekeningnummer van [verweerster 3] en [Holding] is vermeld (waardoor klanten van [A] aan [verweerster 3] en [Holding] hebben betaald);
dat tot op heden geen steekhoudende verklaring is gegeven waarom is gekozen voor de werkwijze waarin [A] genoemde Rabobank-rekening eindigend op [001] is gaan gebruiken;
dat tot nu toe geen heldere overzichten zijn verstrekt door [verweerders] waaruit blijkt wat nu precies bij [verweerster 3] en [Holding] is ontvangen terwijl dat [A] toebehoorde, noch een concludente verkoop- en inkoopadministratie.
Bij deze stand van zaken moet de slotsom zijn dat wat de klacht aanvoert niet de conclusie rechtvaardigt dat ’s hofs bestreden oordeel onbegrijpelijk en/of onvoldoende gemotiveerd zou zijn. In het bijzonder valt dan in het licht van het partijdebat heel wel in te zien waarom, naar het hof overweegt in rov. 3.8, zesde zin, de curator tegenover het verweer van [verweerders] niet voldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat de geldstromen verwijtbaar handelen van [verweerders] opleveren.