Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:PHR:2018:726

Parket bij de Hoge Raad
22-05-2018
04-07-2018
16/05625
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:1075
Strafrecht
-

Mensenhandel, meermalen gepleegd (art. 273f Sr). 1. Klacht dat arrest Hof innerlijk tegenstrijdig is i.v.m. partiële vrijspraak. 2. Bewijsklacht ‘misbruik van een kwetsbare positie’ en klacht m.b.t. verwerping verweer betrouwbaarheid verklaringen aangeefster. 3. Klacht dat Hof ten onrechte geen voortgezette handeling heeft aangenomen. 4. Middel b.p. over n-o verklaring door het Hof in vordering m.b.t. materiële schade. HR: art. 81.1 RO.

Rechtspraak.nl

Conclusie

Nr. 16/05625

Zitting: 22 mei 2018

Mr. F.W. Bleichrodt

Aanvullende conclusie inzake:

[verdachte]

1. Op 27 maart 2017 heb ik in de onderhavige zaak een conclusie genomen, ertoe strekkende dat het namens de verdachte ingestelde cassatieberoep dient te worden verworpen. In die conclusie heb ik de namens de verdachte voorgestelde cassatiemiddelen besproken. Naderhand is het dossier aangevuld met een schriftuur houdende een middel van cassatie die door mr. L. Wellen, advocaat te Den Haag, binnen de daarvoor geldende termijn namens de benadeelde partij [betrokkene 1] is ingediend.1 Tevens is namens de verdachte door mr. R. J. Baumgardt en mr. P. van Dongen, beiden advocaat te Rotterdam, een verweerschrift ingediend. In deze aanvullende conclusie zal ik mij beperken tot de bespreking van het middel van de benadeelde partij.

2. Het middel behelst de klacht dat het hof de benadeelde partij [betrokkene 1] ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar vordering voor zover deze de vergoeding van materiële schade betreft. Volgens de steller van het middel is het oordeel van het hof dat de vordering van de benadeelde partij op deze punten een onevenredige belasting van het strafproces vormt onvoldoende gemotiveerd.

3. De benadeelde partij [betrokkene 1] heeft zich in eerste aanleg gevoegd in het strafgeding voor een schadebedrag van in totaal € 324.211,-. De door de benadeelde partij geleden schade zou zijn veroorzaakt door de aan de verdachte ten laste gelegde mensenhandel. Het schadebedrag betreft materiële schade (€ 299.211,-) en immateriële schade (€ 25.000,-). De materiële schade bestaat volgens het door de raadsvrouwe van de benadeelde partij ingediende voegingsformulier uit door de verdachte onrechtmatig verkregen winst in de vorm van inkomsten uit de prostitutie die de benadeelde partij aan de verdachte moest afstaan.

4. Zoals blijkt uit de op de terechtzitting in eerste aanleg van 3 februari 2015 overgelegde schriftelijke aantekeningen, heeft de raadsvrouwe van de benadeelde partij ter onderbouwing van de gestelde materiële schade aangevoerd dat de verdachte de benadeelde partij als prostituée heeft uitgebuit, dat de benadeelde partij de helft van haar inkomsten aan de verdachte moest afdragen en dat zij daarnaast onder meer de huur, de overige vaste lasten en de kosten voor het levensonderhoud betaalde. De rechtbank heeft in haar vonnis de vordering van de benadeelde partij in haar geheel toegewezen. Zij heeft in dat verband ten aanzien van de gestelde materiële schade overwogen dat de vordering door de verdachte niet dan wel onvoldoende is betwist en dat de schatting van de in de vorderingen genoemde verdiensten en het aantal gewerkte dagen de rechtbank niet onredelijk of onmatig voorkomt.

5. Uit het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 29 september 2016 blijkt dat de raadsvrouwe van de benadeelde partij overeenkomstig haar overgelegde en bij dit proces-verbaal gevoegde aantekeningen de vordering van de benadeelde partij heeft toegelicht. Deze toelichting luidt – voor zover in cassatie van belang – als volgt:

“5. In eerste aanleg is ervoor gekozen om de schade zo concreet mogelijk te begroten, aan de hand van het proces-verbaal van het strafrechtelijk onderzoek. Daarbij is ook voorzichtig begroot, in die zin dat van de fictie werd uitgegaan dat [betrokkene 1] slechts de helft van haar verdiensten hoefde af te dragen, terwijl zij in de praktijk nauwelijks iets voor zichzelf overhield. De rechtbank oordeelde dat de vordering op die manier voldoende onderbouwd was en heeft deze toegewezen.

6. Een andere manier van schadebegroting in mensenhandelzaken is een vast bedrag per werkdag, vaak € 200,00 of € 250,00 per dag. Zie bijvoorbeeld rechtbank Den Haag, 13-04-2016 (ECLI:NL:2016:3902): de bewezenverklaarde periode wordt omgerekend in weken en uitgegaan wordt van vijf werkdagen per week x € 200,00. In deze zaak is een periode van zeven jaar en negen maanden bewezen verklaard, 404 weken x € 1.000,00 = € 404.000,00. Ook op grond van deze methode is de vordering van [betrokkene 1] zonder meer toewijsbaar.”

6. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 29 september 2016 heeft de raadsman van de verdachte zich op het standpunt gesteld dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Daarnaast heeft de raadsman de vordering van de benadeelde partij [betrokkene 1] inhoudelijk gemotiveerd betwist, onder meer ten aanzien van het causaal verband tussen de ten laste gelegde gedragingen en de gevorderde inkomensschade en de berekening van de inkomensschade.2

7. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 25.000,- en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. Het hof heeft in dat verband het volgende overwogen:

“Vordering tot schadevergoeding van [betrokkene 1]

In het onderhavige strafproces heeft [betrokkene 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 3 ten laste gelegde tot een bedrag van in totaal € 324.211,-, - waarvan € 25.000,-- immateriële schade - met de wettelijke rente en de proceskosten.

In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag.

De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij inclusief de wettelijke rente en de proceskosten, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.

Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 3 bewezen verklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor integrale toewijzing tot een bedrag van € 25.000,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 oktober 2005 tot aan de dag der algehele voldoening.

Voor het overige - het materiële deel van de vordering - levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.

Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige en in dat deel niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.”

8. Ingevolge art. 361, derde lid, Sv, in verbinding met art. 415, eerste lid, Sv, kan het hof, indien het van oordeel is dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, op verzoek van de verdachte, op vordering van de advocaat-generaal dan wel ambtshalve bepalen dat de vordering in het geheel of ten dele niet-ontvankelijk is en bepalen dat de benadeelde partij haar vordering, of het deel van de vordering dat niet-ontvankelijk is, slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

9. Het hof heeft overwogen dat behandeling van het materiële deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Door aldus te oordelen heeft het hof de juiste maatstaf toegepast. Dit oordeel is van feitelijke aard en kan in cassatie slechts op zijn begrijpelijkheid worden getoetst. Het oordeel van het hof acht ik niet onbegrijpelijk. Daarbij neem ik de inhoud van de ingediende vordering van de benadeelde partij en hetgeen namens de benadeelde partij ter onderbouwing van die vordering naar voren is gebracht in het voegingsformulier en op de terechtzittingen in eerste aanleg en in hoger beroep in aanmerking. Voorts is van belang dat de raadsman van de verdachte de desbetreffende schadeposten in hoger beroep gemotiveerd heeft betwist.3 Anders dan de steller van het middel aanvoert, was het hof niet gehouden tot een nadere motivering.4

10. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende overweging.

11. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.

12. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG

1 De termijn voor indiening van een schriftuur (de zogenoemde dertig-dagentermijn) is voor de benadeelde partij geëindigd op 1 maart 2018, aangezien de desbetreffende kennisgeving op 30 januari 2018 is verzonden naar de gemachtigde van de benadeelde partij. De namens de benadeelde partij ingediende schriftuur is op 1 maart 2018 bij de Hoge Raad ingekomen.

2 Ik verwijs naar de aan het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 29 september 2016 gehechte pleitnota van de raadsman van de verdachte in hoger beroep, onder punten 225-255.

3 Ik verwijs naar de aan het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 29 september 2016 gehechte pleitnota van de raadsman van de verdachte in hoger beroep, onder punten 225-255.

4 Vgl. in dit verband HR 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW3751, NJ 2012/451 en nader hierover J. Candido (red.), Slachtoffer en de rechtspraak, tweede druk, 2017, p. 115. Zie voorts zaken waarin de Hoge Raad het enkel noemen van het onevenredigheidscriterium toereikend acht voor de niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in haar vordering: HR 4 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:476, NJ 2014/281, rov. 4, HR 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW3751, NJ 2012/451, rov. 4 en HR 20 maart 2012, ECLI:NL: HR:2012:BU7349, NJ 2012/520 m.nt. Keulen, rov. 4.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.