1 Feiten en procesverloop
1.1
[verzoekster], geboren op [geboortedatum] 1989, is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 29 november 2013 toegelaten tot de schuldsaneringsregeling. Op het moment van toelating was zij net begonnen (per 1 september 2013) aan een HBO-opleiding maatschappelijk werk, een vierjarige opleiding waarbij zij drie dagen les per week had en waarnaast zij een aantal dagen kon werken. In het toelatingsvonnis heeft de rechtbank als uitgangspunt voorop gesteld dat een schuldenaar verplicht is om fulltime te werken, althans serieus naar werk te zoeken, om zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. In het algemeen gaat dat niet samen met het volgen van een dagopleiding, zo overweegt de rechtbank. Vervolgens overweegt de rechtbank:
“In het onderhavige geval maakt de rechtbank daarop een uitzondering. Daarbij speelt een rol dat schuldenares al op zeer jonge leeftijd onder onplezierige omstandigheden uit huis is gegaan en in de schulden is geraakt. Zij heeft tevergeefs getracht door fulltime werken van haar schulden af te komen. Naar oordeel van de rechtbank komt zij in aanmerking voor toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Gezien haar jonge leeftijd, haar motivatie voor de toekomst een beter perspectief te creëren, acht de rechtbank een uitzondering op genoemde regel in dit geval op zijn plaats. Daarbij geldt wel dat schuldenares zich dient te houden aan de afspraken die in overleg met de bewindvoerder en na instemming van de rechter-commissaris worden gemaakt ten aanzien van (een eventuele verlenging van) de looptijd en de verplichting te werken naast de opleiding.”
1.2
De rechter-commissaris heeft op 30 december 2013 de sollicitatieplicht van [verzoekster] gesteld op 20 uur per week.1 Voorts heeft de rechter-commissaris op 9 november 2015 [verzoekster] voor de periode van 1 september 2015 tot en met 30 juni 2016 ontheven van de (aanvullende) sollicitatieplicht onder de voorwaarde dat zij gemiddeld 12 uur per week in loondienst blijft werken en daarnaast een stage blijft volgen waarbij zij een vergoeding krijg van € 178,08 per maand.2
1.3
In de 'beredeneerde verklaring vanwege verzoek beëindiging schuldsaneringsregeling' heeft de bewindvoerder onder meer het volgende geschreven:
"Vanwege het volgen van een voltijd opleiding die tot september 2017 duurt, was saniet gedurende de gehele (reguliere) termijn niet volledig voor arbeid beschikbaar. Haar sollicitatieplicht is door de R-C verlicht tot maximaal 20 uur per week.
Dit leidt tot een tekort van 36 x 20 uur dat als volgt gecompenseerd kan worden:
Het 1ͤ jaar van de verlengde termijn kan er (ca) 2 x 20 uur gecompenseerd worden (vanwege de opleiding). Het 2ͤ jaar van de verlengde termijn kan er (ca.) 12 x 40 uur gecompenseerd."
De rechter-commissaris heeft geadviseerd tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling met toekenning van een schone lei.
1.4
Bij vonnis van 8 februari 2017 heeft de rechtbank de termijn van de toepassing van de schuldsaneringsregeling met twee jaar verlengd. Hiertoe is overwogen, kort samengevat, dat [verzoekster] had kunnen begrijpen dat er een compensatie stond
tegenover het gedurende de gehele termijn van de schuldsaneringsregeling niet volledig beschikbaar zijn geweest voor het verrichten van fulltime betaalde arbeid. Nu zij - met uitzondering van een nieuwe schuld die is ontstaan en die onbetaald is gelaten - heeft voldaan aan de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen, komt zij in aanmerking voor een verlenging van de termijn. De rechtbank heeft de termijn vastgesteld op vijf jaar, en bepaald dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt voortgezet tot 29 november 2018.
1.5
[verzoekster] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis bij het gerechtshof Amsterdam. In het appelschrift heeft zij aangevoerd dat zij zich gedurende de schuldsaneringsregeling heeft gehouden aan alle afspraken die in overleg met de bewindvoerder en na instemming van de rechter-commissaris zijn gemaakt. De rechter-commissaris heeft haar arbeidsverplichting bepaald op twintig uur per week. Aan die verplichting heeft zij zich gehouden. De rechter-commissaris heeft de rechtbank ook geadviseerd de schuldsaneringsregeling te beëindigen en haar de schone lei te verlenen. Het is dan ook onbegrijpelijk dat de rechtbank de termijn heeft verlengd. Daarnaast heeft zij betwist dat sprake is van een nieuwe schuld. De schuld waarom het gaat was reeds ontstaan vóór toepassing van de schuldsaneringsregeling.
1.6
In zijn arrest van 14 maart 2017 heeft het hof onder meer het volgende overwogen:
"2.3 Vooropgesteld wordt dat de rechter op de voet van artikelen 349a Fw de materiële looptijd van de schuldsaneringsregeling na ommekomst van de reguliere termijn van drie jaar kan verlengen. (...) De rechter heeft niet alleen een discretionaire maar tevens een behoorlijk ruime beoordelingsmarge als het gaat om de vraag of een verlenging van de materiële looptijd van de schuldsaneringsregeling al dan niet aan de orde is. Bij die afweging spelen niet alleen de belangen van de schuldenaar zelf maar ook die van de schuldeisers een rol.
2.4. (...)
Naar het hof begrijpt heeft de rechtbank hiermee tot uitdrukking willen brengen dat een onverkorte inspanningsverplichting (40 uur per week) en het volgen van een voltijd dagopleiding niet goed met elkaar te verenigen zijn en dat daarom overleg dient plaats te vinden met de bewindvoerder en de rechter-commissaris teneinde tot afspraken te komen met betrekking tot de omvang van de inspanningsverplichting met dien verstande dat [verzoekster] zich dient te houden aan hetgeen in dat kader wordt afgesproken. (...)
Vast staat dat [verzoekster] gedurende nagenoeg de gehele duur van de schuldsaneringsregeling een inspanningsverplichting opgelegd heeft gekregen van 20 uur. Aangezien zij voor 12 uur werkzaam was behoefde zij slechts voor 8 uur aanvullend te solliciteren. Niet in geschil is dat [verzoekster] aan laatstbedoelde sollicitatieverplichting heeft voldaan.
2.5
Uit het vorenstaande volgt dat [verzoekster] gedurende de reguliere termijn van de schuldsaneringstermijn niet volledig beschikbaar is geweest voor de schuldeisers aangezien zij daarnaast een voltijd HBO-opleiding volgde en die nog steeds volgt. Het niet volledig voldoen aan de inspanningsverplichting kan een reden zijn de schuldsaneringtermijn de verlengen. Immers, de schone lei wordt in beginsel slechts verleend indien aan alle kernverplichtingen is voldaan. Het alsnog volledig voldoen aan de inspanningsverplichting is bovendien in het belang van de schuldeisers omdat gedurende verlengde looptijd alsnog - meer - kan worden gespaard. Dit klemt te meer omdat met het laten volgen van een opleiding een beter perspectief wordt gecreëerd, niet alleen voor [verzoekster] zelf (...), maar ook voor de schuldeisers die daardoor in beginsel een beter uitzicht krijgen op een hogere boedelopbrengst. Het kan niet zo zijn dat de vruchten van de genoten opleiding geheel en al aan haar en in geen enkel opzicht aan haar schuldeisers toevallen.
Al het voorgaande in aanmerking genomen is het hof van oordeel dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft beslist tot verlenging van de schuldsaneringstermijn. Voor zover [verzoekster] heeft betoogd dat de beslissing tot verlenging aan het einde van de reguliere looptijd voor haar als een verrassing komt omdat zij daarmee geen rekening behoefde te houden, wordt dat betoog verworpen. (...) Reeds in het tweede openbaar verslag wordt [verzoekster] voorgehouden dat zij rekening moet houden met een verlenging. Dit moet voor [verzoekster] begrijpelijk zijn geweest aangezien op haar eigen verzoek de inspanningsverplichting was verlicht en zij daardoor niet meer volledig voldeed aan deze verplichting alsmede dat de opleiding van [verzoekster] op deze wijze in wezen deels werd bekostigd door de schuldeisers. Ook de omstandigheid dat de rechter-commissaris bij gelegenheid van de verificatievergadering heeft geadviseerd tot toekenning van de schone lei, leidt niet tot een ander oordeel. Zoals hiervoor reeds is overwogen maakt de rechtbank een eigen afweging en is zij daarbij niet gebonden aan het advies van de rechter-commissaris."
Vervolgens overweegt het hof dat - anders dan de rechtbank heeft geoordeeld - geen sprake is van het ontstaan van een nieuwe schuld tijdens de schuldsaneringsregeling, omdat genoegzaam is gebleken dat de betreffende schuld is ontstaan voorafgaand aan het vonnis tot toelating tot de schuldsaneringsregeling (rov. 2.6). Het hof komt tot een bekrachtiging van het vonnis van de rechtbank.
1.7
[verzoekster] is tijdig in cassatie gekomen van het arrest van het hof. Bij brief van 12 april 2017 heeft zij laten weten dat van het in het cassatieverzoekschrift gemaakte voorbehoud tot aanvulling van het rekest na ontvangst van het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting in hoger beroep, geen gebruik zal worden gemaakt.
2 Inleiding op de bespreking van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel richt zich met meerdere klachten tegen rov. 2.3 en 2.5 van het arrest van het hof, waarin het hof overweegt - kort samengevat - dat er gronden zijn om de looptijd van de schuldsaneringsregeling met twee jaar te verlengen. Volgens het middel heeft het hof de strekking van de verlengingsregeling van art. 349a lid 3 Fw, in samenhang met de eisen voor het verlenen van een schone lei, miskend. Ter inleiding van een bespreking van de klachten ga ik eerst in op de looptijd van de schuldsaneringsregeling, de verlenging van de looptijd, de voorwaarden voor toekenning van een schone lei, de op de schuldenaar rustende verplichtingen uit hoofde van de schuldsaneringsregeling en de inspanningsverplichting van de schuldenaar.
Looptijd schuldsaneringsregeling
2.2
Art. 349a lid 1 Fw bepaalt als hoofdregel dat de termijn van de schuldsaneringsregeling drie jaar bedraagt, te rekenen vanaf de dag van de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling. In de tweede volzin van het artikellid is bepaald dat de rechter in afwijking daarvan de termijn op ten hoogste vijf jaar kan stellen. Voorts is in lid 2 van art. 349a Fw neergelegd dat de rechter-commissaris bij schriftelijke beschikking de termijn ambtshalve, dan wel op verzoek van de bewindvoerder, de schuldenaar, of een of meer schuldeisers, kan wijzigen. Ten slotte houdt lid 3 van art. 349a Fw in dat ook de rechtbank in het kader van art. 350 of 352 Fw de termijn ambtshalve dan wel op voordracht van de rechter-commissaris of op verzoek van de bewindvoerder, schuldenaar of een of meer schuldeisers kan wijzigen. In het onderhavige geval gaat het om een verlenging op de voet van lid 3 van art. 349a Fw, namelijk een verlenging van de looptijd in het kader van een reguliere beëindigingszitting op de voet van art. 352 Fw.
2.3
Art. 349a Fw is ingevoerd bij de herziening van de schuldsaneringsregeling per januari 2008.3 Voor die tijd werd de looptijd van de schuldsaneringsregeling neergelegd in het saneringsplan dat voor iedere saniet individueel moest worden opgesteld. Het opstellen van deze saneringsplannen werd als omslachtig ervaren en leverde veel administratieve lasten op voor de bewindvoerder en de rechtbanken. Om die reden is bij de herziening van de schuldsaneringsregeling het saneringsplan geschrapt.4 In aansluiting op de gangbare praktijk om de in saneringsplannen neergelegde looptijd van de schuldsaneringsregeling te bepalen op drie jaar (met een wettelijk maximum van vijf jaar, zie art. 343 lid 2 Fw (oud)), is ervoor gekozen om de standaardtermijn voor de looptijd van de regeling in de wet op drie jaar te stellen.5 Daarbij kreeg de rechter-commissaris de mogelijkheid de termijn te verlengen tot maximaal vijf jaar. De termijn van drie jaar is in de wetsgeschiedenis als volgt toegelicht:6
"Gezien de gegroeide praktijk en het streven dat enkel diegenen tot de schuldsaneringsregeling worden toegelaten die er daadwerkelijk klaar voor zijn, is te verwachten dat het gros van de schuldsaneringen rond de drie jaar zal blijven duren. Dit blijft immers een termijn die enerzijds acceptabel is voor de schuldenaar en anderzijds de gelegenheid geeft een bedrag te vergaren waarmee de schuldeisers voor een deel van hun vorderingen alsnog genoegdoening krijgen":
Hieruit blijkt dat de termijn van drie jaar het resultaat is van afweging van de belangen van de schuldeisers tegen die van de schuldenaar. Vanwege de belangen van de schuldeisers wenste men geen kortere termijn dan drie jaar.7
2.4
Volgens het oorspronkelijke wetsvoorstel kon alleen de rechter-commissaris beslissen tot een verlenging van de termijn van de schuldsaneringsregeling tot maximaal vijf jaar. In de loop van het wetgevingstraject is buiten twijfel gesteld dat ook de rechtbank die bevoegdheid heeft en is lid 3 aan art. 349a Fw toegevoegd.8 Met de verwijzing naar art. 350 of art. 352 Fw is duidelijk gemaakt dat deze wijzigingsbevoegdheid alleen bestaat in het kader van een tussentijdse of reguliere beëindiging.9
2.5
De wet zegt niets over de gevallen waarin een verlenging van de looptijd van de schuldsaneringsregeling aan de orde kan zijn. De wetsgeschiedenis vermeldt hierover het volgende:10
"De leden vragen of de regering kan aangeven hoe vaak de rechter om redenen van verwijtbaarheid van de financiële problemen, een schuldsanering kan opleggen voor de duur van drie tot vijf jaar. Zoals de leden aangeven, kan de rechter een schuldsanering van langer dan drie jaar opleggen, op basis van de mate van verwijtbaarheid van de ontstane problematische schuldensituatie. In hoeveel gevallen dat meespeelt, is niet bekend. Uit de Monitor Wsnp blijkt dat het percentage zaken dat langer duurt dan drie jaar, per arrondissement sterk verschilt en uiteenloopt van 57% tot minder dan 10%. Of deze langere looptijd echter al bij het vonnis door de rechter is opgelegd of ontstaat door verlenging of uitloop van de afronding van de procedure en wat de reden van de langere looptijd is indien deze is opgelegd door de rechter, is niet bekend. Bekend is wel dat de rechter soms een verlenging toestaat indien de schuldenaar gedurende de normale looptijd een geringe achterstand in de boedelbijdrage heeft opgelopen die niet groot genoeg is om hem op die grond na drie jaar de schone lei te ontzeggen. Indien de verwachting gerechtvaardigd is dat de schuldenaar deze achterstand kan inlopen tijdens een geringe verlenging van de duur van de schuldsanering, dan kan de rechter daartoe overgaan."
Het verlengen van de looptijd in verband met de mate van verwijtbaarheid van de schuldensituatie, waarop het eerste deel van de geciteerde passage ziet, zal aan de orde kunnen zijn wanneer direct aan het begin van de schuldsaneringsregeling een langere looptijd wordt bepaald (lid 1 van art. 349a Fw). In het onderhavige geval gaat het echter om een verlenging aan het einde dan wel na afloop van de driejaarstermijn. Uit het deel in de geciteerde passage dat op die situatie betrekking heeft, is af te leiden dat verlenging tot de mogelijkheden behoort in het geval de schuldenaar niet aan al zijn verplichtingen uit hoofde van de schuldsaneringsregeling heeft voldaan, maar die tekortkoming niet zodanig ernstig is dat hem de schone lei moet worden onthouden.
2.6
Dat de rechter kan overgaan tot verlenging van de looptijd als te verwachten is dat de schuldenaar binnen de verlengde looptijd alsnog aan zijn verplichtingen kan voldoen, blijkt ook uit de volgende passage uit de wetsgeschiedenis:11
"Indien de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, een tussentijds einde en het onthouden van een schone lei een te zware sanctie acht, kan hij ook besluiten tot een verlenging van de duur van de schuldsaneringsregeling teneinde de schuldenaar alsnog in staat te stellen de sollicitatieplicht na te komen. Hierdoor wordt de schuldenaar in de gelegenheid gesteld om alsnog gedurende een zekere periode goed gedrag te tonen om blijk te geven dat een schone lei gerechtvaardigd is (HR 19 januari 2007, NJ 2007, 61)."
Ook hier wordt dus verlenging van de looptijd voorgesteld voor het geval dat de schuldenaar niet alle verplichtingen is nagekomen, maar het onthouden van de schone lei een te zware sanctie is.
2.7
Wessels schetst, aan de hand van de wetsgeschiedenis bij art. 343 lid 2, tweede zin, Fw (oud), drie gevallen waarin verlenging van de looptijd aan de orde kan zijn:12
(a) het niet te goeder trouw zijn van de schuldenaar zonder dat de rechter gebruik wil maken van art. 288 lid 2 Fw;
(b) wanneer de schuldenaar een natuurlijk persoon tevens ondernemer is en de hoogte van diens schulden en/of diens terugbetalingscapaciteit daartoe aanleiding geeft;
(c) bijzondere situaties die te voren niet bedacht kunnen worden, maar waarin de rechter de ruimte moet hebben om een andere maximumtermijn op te leggen dan drie jaar.
Wessels voegt hieraan op basis van de wetsgeschiedenis van het huidige art. 349a Fw nog toe:13
(d) de mate van verwijtbaarheid van de ontstane problematische schuldensituatie en
(e) het geval dat de schuldenaar gedurende de normale looptijd een geringe achterstand in de boedelbijdrage heeft opgelopen die niet groot genoeg is om hem op die grond na drie jaar de schone lei te ontzeggen dan wel het niet voldoen aan één of meer verplichtingen die uit de schuldsanering voortvloeien.
De gevallen (a) tot en met (d) zijn slechts relevant voor een eventuele verlenging van de looptijd van de schuldsanering bij aanvang van de schuldsanering.14 De passages uit de wetsgeschiedenis bij art. 343 lid 2 Fw (oud) waarnaar Wessels verwijst zien daar ook op.
Als het daarentegen gaat om een verlenging door de rechter op de voet van art. 349 lid 3 Fw (tussentijdse beëindiging ex art. 350 Fw of reguliere beëindiging ex art. 352 Fw) kan slechts geval (e) relevant zijn, dus het niet (volledig) hebben voldaan door de schuldenaar aan de verplichtingen voortvloeiend uit de schuldsaneringsregeling (of, eventueel, een van de andere gronden die in het kader van art. 350 Fw tot tussentijdse beëindiging zonder schone lei kunnen leiden). Aan te tekenen is dat de rechter gehouden is om daarbij acht te slaan op alle relevante feiten en omstandigheden, waaronder de gedragingen van de schuldenaar in de periode die is gelegen tussen het moment waarop de termijn van art. 349a lid 1 Fw afloopt en het moment waarop wordt beslist omtrent een eventuele verlenging van de termijn van de schuldsaneringsregeling.15
2.8
Dat verlenging van de looptijd van de schuldsaneringsregeling aan de orde kan komen indien de schuldenaar gedurende de looptijd niet alle verplichtingen is nagekomen, maar beëindiging zonder schone lei een te zware sanctie is (Lankhorst: 'een beter alternatief'; Engberts: 'een tweede kans'), is ook de heersende opvatting in de literatuur16 en (lagere) rechtspraak.17 Zie ook HR 10 oktober 2014, NJ 2014, 470, rov. 3.4.5:18
"Uit de wetsgeschiedenis, aangehaald in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.3-3.5, volgt dat de wetgever met de in art. 349a lid 2 en 3 Fw voorziene mogelijkheid van verlenging van de termijn van de schuldsaneringsregeling met name heeft beoogd een voorziening te treffen voor gevallen waarin na ommekomst van de reguliere termijn nog geen schone lei kan worden verleend, maar de verwachting is gerechtvaardigd dat dit na een (korte) verlenging van die termijn wel mogelijk zal zijn. In dergelijke gevallen kan verlenging van de termijn ertoe dienen om de schuldenaar in de gelegenheid te stellen aanvankelijke tekortkomingen in de nakoming van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen te herstellen."
Om te beslissen tot verlenging is wel vereist, zo wordt doorgaans aangenomen in de feitenrechtspraak en is ook af te leiden uit de onder 2.6 aangehaalde passage uit de wetsgeschiedenis, dat de schuldenaar binnen de verlengde looptijd alsnog zijn verplichtingen kan nakomen, bijvoorbeeld door een nieuw ontstane schuld binnen de verlengde looptijd af te lossen. Voorts wordt aangenomen dat de rechter vrijheid toekomt bij de beslissing om de looptijd al dan niet te verlengen, in die zin dat hij niet verplicht is om tot verlenging over te gaan indien de schuldenaar niet alle verplichtingen is nagekomen en om verlenging verzoekt in plaats van beëindiging zonder schone lei. Een cassatieberoep tegen een rechterlijke beslissing tot weigering van verlenging (maar beëindiging zonder schone lei), heeft dan ook weinig kans van slagen.19
2.9
De kernvraag in de onderhavige zaak is of verlenging van de looptijd van de schuldsaneringsregeling op de voet van art. 349a lid 3 Fw ook mogelijk is in gevallen waarin de schuldenaar niet tekort is geschoten in de nakoming van enige verplichtingen uit hoofde van de schuldsaneringsregeling. Die vraag moet ontkennend worden beantwoord. Waar, zoals uit het voorgaande blijkt, bij aanvang van de schuldsaneringsregeling er verschillende argumenten kunnen zijn om de looptijd van de schuldsanering te verlengen en de rechter in dat kader beoordelingsvrijheid toekomt, is dat bij verlenging aan het einde van de regeling niet het geval. Indien de schuldenaar zich gedurende de looptijd van de schuldsanering heeft gehouden aan alle verplichtingen, heeft hij recht op de schone lei. Zie in deze zin de wetsgeschiedenis bij art. 358 Fw (oud):20
"In het saneringsplan stelt de rechter een termijn vast gedurende welke de schuldsaneringsregeling van toepassing zal zijn. Wordt de toepassing van de schuldsaneringsregeling na de vaststelling van het saneringsplan niet tussentijds beëindigd, dan zal tegen het einde van de looptijd van het saneringsplan een terechtzitting gehouden moet worden, zulks in het bijzonder om de rechter te laten toetsen of de schuldenaar in de nakoming van een uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichting toerekenbaar is tekortgeschoten. De beantwoording van die vraag bepaalt immers of bij de beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling de afdwingbaarheid van de alsdan overblijvende vorderingen komt te vervallen (art. 358)."
Zie ook de volgende passage:21
"e. Is de schuldsaneringsregeling niet tussentijds beëindigd, dan vindt kort voor het einde van de in het saneringsplan bepaalde termijn gedurende welke de schuldsaneringsregeling van kracht is, door de rechter een beoordeling plaats of de schuldenaar zijn uit de schuldsaneringsregeling en het saneringsplan voortvloeiende verplichtingen naar behoren is nagekomen. De schuldsaneringsregeling eindigt daarna door het verbindend worden van de slotuitdelingslijst"
2.10
Dat de beantwoording van de vraag of de schuldenaar in de nakoming van een uit de schuldsaneringregeling voortvloeiende verplichting toerekenbaar is tekortgeschoten, bepalend is voor het verlenen van de schone lei, geldt ook voor de huidige regeling van de schuldsanering. Dat blijkt uit art. 354 Fw, in samenhang met art. 358 lid 1 en lid 2 Fw. Art. 354 lid 1 Fw bepaalt dat de rechtbank - in het kader van de beëindiging van de schuldsanering na afloop van de driejaarstermijn - bij vonnis uitspraak doet of de schuldenaar in de nakoming van een of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen is tekortgeschoten en, indien er sprake is van een tekortkoming, of deze aan de schuldenaar kan worden toegerekend. Lid 2 zegt dat een toerekenbare tekortkoming buiten beschouwing kan blijven vanwege haar bijzondere aard of geringe betekenis. Art. 358 lid 1 Fw houdt in dat door de beëindiging van de schuldsaneringsregeling (op grond van het uit hoofde van art. 356 Fw opstellen van een uitdelingslijst) schulden niet langer afdwingbaar zijn; lid 2 bepaalt dat dit niet geldt indien de rechter in het vonnis op de voet van art. 354 Fw heeft vastgesteld dat de schuldenaar toerekenbaar tekort is geschoten en geen toepassing is gegeven aan lid 2 van art. 354 Fw. In het kader van art. 354 Fw moet de rechtbank zich derhalve drie vragen stellen:22
1. is de schuldenaar in de nakoming van een of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen tekortgeschoten?
2. indien sprake is van een tekortkoming, kan deze aan de schuldenaar worden toegerekend?
3. indien sprake is van een toerekenbare tekortkoming, kan deze dan 'gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis' buiten beschouwing blijven?
Bij een ontkennend antwoord op de eerste vraag, wordt aan de volgende twee vragen niet toegekomen en volgt uit art. 358 lid 1 jo. art. 356 Fw dat de schone lei wordt verleend. Met andere woorden, de rechter heeft geen beslissingsruimte indien vaststaat dat de schuldenaar niet in de nakoming van een of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen is tekortgeschoten.
2.11
Het systeem van de wet is dus als volgt. Aan het einde van de driejaarstermijn oordeelt de rechter ofwel dat de schuldenaar tekortgeschoten is in de nakoming van een verplichting (in welk geval beoordeeld moet worden of deze toerekenbaar is of, subsidiair, dat deze buiten beschouwing kan blijven vanwege bijzondere aard of geringe betekenis), ofwel dat de schuldenaar níet tekort is geschoten in de nakoming van een verplichting. In het eerste geval kan verlenging van de looptijd aan de orde zijn; in het tweede geval volgt uit art. 358 lid 1 jo. art. 356 Fw dat de schone lei wordt verleend.
2.12
Te vermelden is nog dat de Recofa-richtlijnen voor schuldsaneringsregelingen (versie 2009) het volgende inhouden over wijziging van de looptijd (verlenging of verkorting) van de schuldsaneringsregeling:
"1.7 Termijn van de schuldsaneringsregeling en wijziging van de termijn
a. Indien de bewindvoerder termen aanwezig acht om de wettelijke termijn van de schuldsaneringsregeling van drie jaar te verlengen of te verkorten, stelt hij de rechter-commissaris hiervan op de hoogte.
b. De wettelijke termijn kan onder andere worden verkort, indien de schuldenaar in een aan de schuldsaneringsregeling voorafgaand faillissement of voorafgaande surseance het meerdere boven het in de schuldsaneringsregeling geldende vrij te laten bedrag, aan de boedel heeft afgedragen
(...)"
Verplichtingen schuldenaar
2.13
De schuldsaneringsregeling bevat geen duidelijk overzicht van de verschillende verplichtingen die op de schuldenaar rusten in het kader van de schuldsaneringsregeling. In de literatuur wordt ervan uitgegaan dat de volgende verplichtingen gelden:23
a. informatie- en inlichtingenplicht (art. 285 lid 1 en art. 327 jo. 105 Fw);
b. verplichting om in de boedel vallende goederen af te staan (art. 296 lid 2 Fw);
c. de afdrachtplicht (art. 295 Fw);
d. de verplichting om de lopende betalingsverplichtingen te voldoen en geen nieuwe schulden te laten ontstaan;
e. de inspanningsverplichting om zoveel mogelijk aflossingscapaciteit te generen voor de schuldeisers c.q. de sollicitatieplicht (art. 288 lid 1 sub c Fw).
Inspanningsverplichting schuldenaar
2.14
In het onderhavige geval is de verplichting onder e, de inspanningsverplichting aan de orde. De Recofa-richtlijnen houden hierover het volgende in:
3.5
Arbeids- en sollicitatieverplichting (tot 65 jaar)
a. De schuldenaar die betaald werk heeft, spant zich tot het uiterste in om dat werk te behouden.
b. Een schuldenaar zonder betaald werk heeft, ook als kinderen onder de vier jaar tot het gezin van de schuldenaar behoren, een sollicitatieplicht, tenzij de rechter-commissaris hiervoor een ontheffing heeft gegeven.
c. Een ontheffing als bedoeld onder b. wordt onder meer gegeven indien en voorzover de schuldenaar op medische gronden niet in staat is arbeid te verrichten.
d. De sollicitatieplicht houdt in dat de schuldenaar solliciteert naar fulltime werk, dat wil zeggen werk gedurende tenminste 36 uur per week.
e. Bij de sollicitatieplicht neemt de schuldenaar de volgende regels in acht: (...)
(...)
- het volgen van een opleiding, integratiecursus of andere cursus mag niet in de weg staan aan het verrichten van of het solliciteren naar fulltime werk.
f. Indien een schuldenaar zich erop beroept dat hij arbeidsongeschikt is, legt hij een medische verklaring of medische informatie over waaruit dit blijkt. (...)"
Uit art. 3.5 van de Recofa-richtlijnen blijkt dat de rechter-commissaris ontheffing van de sollicitatieplicht kan geven. Art. 1.8 van de Recofa-richtlijnen geeft een algemene afwijkingsbevoegdheid van de richtlijnen.
2.15
De inspanningsverplichting heeft geen rechtstreekse grondslag in de wet, maar wordt afgeleid uit art. 288 lid 1 sub c Fw.24 De wetsgeschiedenis vermeldt het volgende over de inspanningsverplichting:25
"De schuldenaar ten aanzien van wie de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing is verklaard zal gedurende doorgaans enkele jaren een zo groot mogelijke en zware inspanning moeten leveren om zoveel mogelijk activa in de boedel bijeen te brengen."
De inspanningsverplichting houdt geen absolute verplichting in om betaald werk te verrichten dan wel fulltime beschikbaar te zijn voor de arbeidsmarkt. Dat blijkt al uit het feit dat de rechter-commissaris ontheffing kan verlenen van de verplichting. Het ligt bovendien besloten in het woord 'inspanning', dat impliceert dat de schuldenaar zijn best moet doen voor het verwerven van inkomsten c.q. het vinden van werk, maar dat geen sprake is van een resultaatsverplichting. Met andere woorden, ook als de schuldenaar er niet in slaagt inkomsten te verwerven ten behoeve van de schuldeisers, kan hij hebben voldaan aan de inspanningsverplichting.26
3 Bespreking van de klachten
3.1
De eerste klacht (I.1, nader toegelicht in I.1.1 tot en met I.1.5) is gericht tegen het uitgangspunt van het hof in rov. 2.5, dat [verzoekster] niet volledig aan haar inspanningsverplichtingen heeft voldaan omdat zij, kort gezegd, slechts voor 20 uur per week beschikbaar hoefde te zijn voor de arbeidsmarkt.
3.2
Deze klacht slaagt. Zoals hiervoor is besproken (onder 2.15), ligt in art. 288 lid 1, sub c Fw een inspanningsverplichting van de schuldenaar besloten en geen absolute verplichting om fulltime te werken of fulltime beschikbaar te zijn voor de arbeidsmarkt. In het onderhavige geval staat vast dat de rechter-commissaris op verzoek van de bewindvoerder de sollicitatieverplichting van [verzoekster] op 20 uur per week heeft gesteld. Voorts staat vast dat [verzoekster] aan die verplichting heeft voldaan (zie ook de laatste volzin van rov. 2.4 van het bestreden arrest). Dit brengt mee dat geen andere conclusie mogelijk is dan dat [verzoekster] volledig aan de op haar rustende inspanningsverplichting heeft voldaan. Volledigheidshalve merk ik nog op dat van een nieuwe schuld, die bij de rechtbank heeft meegewogen in de verlengingsbeslissing, volgens het hof geen sprake is (rov. 2.6).
3.3
De tweede klacht (I.3 en I.4) komt erop neer dat gegeven het feit dat [verzoekster] volledig aan haar inspanningsverplichting en de overige op haar rustende verplichtingen heeft voldaan, het hof niet kon beslissen tot verlenging van de looptijd van de schuldsaneringsregeling.
3.4
Ook deze klacht slaagt. Uit het vermelde onder 2.9 volgt dat áls de rechter in het kader van de beëindiging van de schuldsanering vanwege het einde van de driejaarstermijn (art. 352 Fw) vaststelt dat de schuldenaar aan al zijn verplichtingen heeft voldaan (art. 354 Fw), er geen ruimte meer is om de looptijd van de schuldsaneringsregeling te verlengen. Volgens het wettelijk systeem betekent het hebben voldaan aan alle verplichtingen voortvloeiend uit de schuldsaneringsregeling, dat de schuldenaar recht heeft op de schone lei.
3.5
Als er al aanleiding zou zijn geweest om de looptijd van de schuldsaneringsregeling te verlengen vanwege de omstandigheid dat [verzoekster] slechts 20 uur per week beschikbaar was voor de arbeidsmarkt, dan had tijdens de looptijd van de schuldsanering moeten worden beslist tot verlenging, zulks op de voet van art. 349a lid 1 of lid 2 Fw.
3.6
In het licht van het voorgaande is verder niet van belang of [verzoekster] al dan niet rekening had moeten houden met verlenging van de schuldsaneringsregeling. De derde klacht (I.5) hoeft dan ook geen bespreking.