2.1
Afbakening van het geschil
2.1.1
TMF Management wordt aangesproken in haar hoedanigheid van bestuurder van de verschillende BVI-projectvennootschappen genoemd in 1.1.5 en 1.1.6.
2.1.2
Het hof Amsterdam heeft vastgesteld dat er geen contractuele relatie bestond tussen [eisers] en enige TMF-vennootschap.13 De vorderingen van [eisers] zijn dan ook gebaseerd op onrechtmatige daad (art. 6:162 BW). Zij zijn niet (mede) gebaseerd op groepsaansprakelijkheid (art. 6:166 BW).
2.1.3
[eisers] hebben erkend dat TMF Management kan worden aangemerkt als niet-handelend bestuurder.14 Zij verwijten TMF Management nalaten bij haar taakvervulling als bestuurder van die vennootschappen.
2.1.4
Wat TMF Management betreft zou het nalaten zitten in het niet-optreden tegen onrechtmatig handelen van medebestuurder [betrokkene 2]. Daardoor, zou TMF Management jegens hen kennelijk een zorgvuldigheidsnorm hebben geschonden.
2.1.5
Het gestelde nalaten van TMF Management ziet in de eerste plaats op handelen van [betrokkene 2] c.s. in strijd met de Wte, namelijk (a) het aanbieden van aandelen in DR Marketing zonder het prospectus algemeen beschikbaar te stellen (door [betrokkene 2], GolfOne Host, CPC, en Carribean Comfort) en (b) het optreden als effectenbemiddelaar zonder vergunning (door [betrokkene 2] en Carribean Comfort).15 Daarover oordeelt het hof in rov. 3.6.4.
2.1.6
Het gestelde nalaten heeft daarnaast betrekking op het niet voorkómen dat misleidende mededelingen openbaar zijn gemaakt in het Macao Beach Prospectus (door [betrokkene 2], Carribean Comfort CPC en GolfOne Host). Daarover oordeelt het hof in rov. 3.6.6.
2.1.7
Het gestelde nalaten van TFM Management heeft in de derde plaats betrekking op het onvoldoende toezicht houden op het beheer en de besteding van de ingelegde gelden, waardoor het kon gebeuren dat [betrokkene 2] circa € 515.000 aan CPC heeft onttrokken en voor privé-doeleinden heeft aangewend. Daarover oordeelt het hof in rov. 3.6.5. Het middel richt daartegen geen klacht, mogelijk omdat het verband tussen het handelen van [betrokkene 2] en de taakuitoefening door TMF Management als bestuurder op dit punt (nog) verder verwijderd is dan bij de twee hiervoor genoemde verwijten.
2.1.8
De klachten tegen TMF Nederland houden in dat [eisers] erop mochten vertrouwen dat deze entiteit een toezichthoudende rol op zich zou nemen, door als onderdeel van een trustorganisatie bepaalde taken ter waarborging van de belangen van investeerders voor haar rekening te nemen. TMF Nederland was geen bestuurder van een van de projectvennootschappen en wordt niet uit dien hoofde aangesproken. Niettemin maken [eisers] na verwijzing aan TMF Nederland nagenoeg gelijkluidende verwijten als aan TMF Management in haar hoedanigheid van bestuurder.16
2.1.9
Het middel voert twee algemene rechtsklachten aan. Ik ga daar zo dadelijk op in (zie § 2.2 en § 2.3). Het hof heeft de vorderingen echter afgewezen op de grond dat [eisers] niet hadden voldaan aan hun stelplicht (zie hiervoor, 1.3.5 en 1.3.6). Het middel brengt daar relatief weinig tegen in. Kennelijk bieden de stukken van [eisers] in feitelijke aanleg daarvoor slechts beperkt aanknopingspunten.
2.2
De voor persoonlijke aansprakelijkheid aan te leggen toetsingsmaatstaf
2.2.1
Ik zal nu onderzoeken of de rechtspraak over externe bestuurdersaansprakelijkheid aanknopingspunten biedt voor de stelling van [eisers] dat individuele bestuurders van een vennootschap die financieelrechtelijke voorschriften ter bescherming van het beleggend publiek heeft overtreden, in beginsel - naast die vennootschap - persoonlijk aansprakelijk zijn voor schade die beleggers als gevolg van die wetsovertreding hebben geleden.17
2.2.2
Vertrekpunt is het arrest Ontvanger/Roelofsen.18 Daarin overwoog de Hoge Raad:
“3.5 Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld. Het gaat in een geval als het onderhavige om benadeling van een schuldeiser van een vennootschap door het onbetaald en onverhaalbaar blijven van diens vordering. Ter zake van deze benadeling zal naast de aansprakelijkheid van de vennootschap mogelijk ook, afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval, grond zijn voor aansprakelijkheid van degene die als bestuurder (i) namens de vennootschap heeft gehandeld dan wel (ii) heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt. In beide gevallen mag in het algemeen alleen dan worden aangenomen dat de bestuurder jegens de schuldeiser van de vennootschap onrechtmatig heeft gehandeld waar hem, mede gelet op zijn verplichting tot een behoorlijke taakuitoefening als bedoeld in art. 2:9 BW, een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt (vgl. HR 18 februari 2000, nr. C98/208, NJ 2000, 295).
(…) In de onder (ii) bedoelde gevallen kan de betrokken bestuurder voor schade van de schuldeiser aansprakelijk worden gehouden indien zijn handelen of nalaten als bestuurder ten opzichte van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Van een dergelijk ernstig verwijt zal in ieder geval sprake kunnen zijn als komt vast te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade. Er kunnen zich echter ook andere omstandigheden voordoen op grond waarvan een ernstig persoonlijk verwijt kan worden aangenomen.” (onderstreping toegevoegd)
2.2.3
Het arrest Ontvanger /Roelofsen is diverse malen bevestigd, onder andere in het arrest Hezemans Air van september 2014.19 De leidende overweging in dat arrest luidt:
“3.5.2 Indien een vennootschap tekortschiet in de nakoming van een verbintenis of een onrechtmatige daad pleegt, is uitgangspunt dat alleen de vennootschap aansprakelijk is voor daaruit voortvloeiende schade. Onder bijzondere omstandigheden is evenwel, naast aansprakelijkheid van die vennootschap, ook ruimte voor aansprakelijkheid van een bestuurder van de vennootschap. Voor het aannemen van zodanige aansprakelijkheid is vereist dat die bestuurder ter zake van de benadeling persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Aldus gelden voor het aannemen van aansprakelijkheid van een bestuurder naast de vennootschap hogere eisen dan in het algemeen het geval is. Een hoge drempel voor aansprakelijkheid van een bestuurder tegenover een derde wordt gerechtvaardigd door de omstandigheid dat ten opzichte van de wederpartij primair sprake is van handelingen van de vennootschap en door het maatschappelijk belang dat wordt voorkomen dat bestuurders hun handelen in onwenselijke mate door defensieve overwegingen laten bepalen (vgl. HR 20 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC4959, NJ 2009/21).” (onderstreping toegevoegd)
2.2.4
Uw Raad heeft dus relatief recent expliciet vastgehouden aan de eis van een ernstig verwijt als verhoogde drempel voor het aannemen van persoonlijke aansprakelijkheid van een bestuurder tegenover derden. Het eerder gebruikte woord ‘voldoende’ (vóór: ernstig verwijt) komt niet terug, maar die term had niet echt een zelfstandige of kwalificerende betekenis. Verder wordt, net als in Willemsen/NOM,20 voor de ernstig verwijt-maatstaf als rechtvaardiging gegeven niet alleen dat ten opzichte van de wederpartij primair sprake is van handelingen van de vennootschap en het dus ook de vennootschap is die moet worden aangesproken, maar ook het maatschappelijk belang dat wordt voorkomen dat bestuurders hun handelen in onwenselijke mate door defensieve overwegingen laten bepalen.21 Uw Raad heeft tevens verduidelijkt dat het arrest ‘Spaanse villa’22 niet zag op de aansprakelijkheid als bestuurder, maar op de aansprakelijkheid van de betrokken persoon handelend pro se als dienstverlener.23
2.2.5
Niettegenstaande deze vaste rechtspraak is er in de literatuur enig debat over de wenselijkheid van de - bij de hoedanigheid van bestuurder aanknopende - ernstig verwijt-maatstaf.24 Net als Timmerman25 zie ik geen reden waarom die maatstaf ten algemene zou moeten worden bijgesteld. Het maatschappelijk verkeer is er m.i. niet mee gebaat voor de aansprakelijkheid van een bestuurder de ‘gewone’ schuld-maatstaf aan te leggen, zoals die geldt voor de primaire aansprakelijkheid van de vennootschap.
2.2.6
De ernstig verwijt-maatstaf is bovendien flexibel. Daardoor is de rechter in staat aan de hand van alle omstandigheden van het geval tot een billijke uitkomst te komen. Daarbij moet rekening worden gehouden met onder meer de aard, de ernst en de frequentie van de normschending door de bestuurder, en de mate van schuld.26 Een belangrijke vuistregel is ook of voor de bestuurder voorzienbaar was (of had moeten zijn) dat zijn handelen of nalaten tot benadeling van crediteuren van de vennootschap zou leiden; de ‘objectieve wetenschap-maatstaf’.27 Als daar niet van blijkt, is het moeilijk voorstelbaar dat de bestuurder een ernstig verwijt treft.28
2.2.7
Op zichzelf valt niet uit te sluiten dat het niet-naleven van bepaalde wettelijke voorschriften door een vennootschap naar zijn aard een zodanige mate van ernst vertoont dat de aansprakelijkheid van de vennootschap voor de daardoor veroorzaakte schade in de regel gepaard zal gaan met persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder(s). Het zonder vergunning verrichten van een vergunningsplichtige activiteit kan daarvan een voorbeeld zijn, indien dat tot een voorzienbaar risico van schade zou hebben geleid. Dit zal echter per geval moeten worden vastgesteld.
2.2.8
Het door het middel geponeerde concept van een vermoeden van aansprakelijkheid druist in tegen de hiervóór aangehaalde vaste rechtspraak, waarin is uitgemaakt dat voor de persoonlijke aansprakelijkheid van bestuurders een verzwaarde maatstaf en dus een hoge drempel geldt. Het middel miskent aldus eveneens de door Uw Raad gegeven rechtvaardiging voor die verzwaarde aansprakelijkheidsmaatstaf. De door [eisers] verdedigde rechtsopvatting leidt er toe dat een bestuurder van een onderneming die onder de Wft valt, wordt vermoed persoonlijk aansprakelijk te zijn voor een wetsovertreding door die onderneming, ook als hij niet wist of redelijkerwijs had behoren te begrijpen dat de onderneming als gevolg van die wetsschending haar verplichtingen jegens vennootschapscrediteuren niet zou kunnen nakomen.
2.2.9
Het kan nauwelijks verbazen dat voor de door [eisers] voorgestelde rechtsopvatting in de rechtspraak geen aanknopingspunt te vinden is, of het zou het vonnis van de rechtbank Utrecht inzake de aansprakelijkheid van twee voormalig Fortis bestuurders moeten zijn.29 Die uitspraak is in de literatuur nu juist bekritiseerd omdat de rechtbank daarin de verzwaarde maatstaf van ‘ernstig verwijt’ niet heeft toegepast en ook niet duidelijk heeft gemaakt welke maatstaf wél van toepassing is.30
2.2.10
B.J. de Jong merkt in zijn noot bij deze uitspraak onder meer op:
“Hoewel de rechtbank lippendienst bewijst aan de rechtspraak van de Hoge Raad dat voor aansprakelijkheid van bestuurders een hoge drempel geldt, bekruipt mij toch het gevoel dat het criterium van de ernstige verwijtbaarheid in dit geval nauwelijks bescherming biedt. (…) Relevant is eigenlijk alleen of iemand wist dan wel moest weten dat hij handelde in strijd met de voorschriften uit de Wft. Hoewel verdedigbaar is dat bij objectieve wetenschap van overtreding van voorschriften van de Wft ernstige verwijtbaarheid in beginsel gegeven is, de relativiteit van de onrechtmatigheid daargelaten (...), moet worden bedacht dat de normen uit de Wft niet altijd zo scherp en duidelijk zijn. Het is mijns inziens dus zaak voor de rechter om een veilige marge te nemen, anders gezegd een omslagpunt of peildatum te kiezen waarop evident of onmiskenbaar is dat er in strijd met een wettelijke plicht wordt gehandeld.” [onderstreping toegevoegd; cursivering in origineel].
De woorden “in beginsel gegeven is” in het onderstreepte zinsdeel lijken op het eerste gezicht steun te kunnen bieden voor het door [eisers] verdedigde concept van een vermoeden van bestuurdersaansprakelijkheid. Er zijn echter verschillen met de Fortis zaak. Ten eerste is hier niet vastgesteld dat TMF Management “objectieve wetenschap van overtreding van de voorschriften had”. Ten tweede was de norm die in de Fortis zaak was geschonden (art. 5.58 (oud) Wft) een tot “een ieder” gericht voorschrift, terwijl art. 3 en art. 7 Wte alleen tot aanbieders van effecten zijn gericht.
2.2.11
Als ander bezwaar tegen de in het middel verdedigde rechtsopvatting noem ik dat het financieel recht, zoals neergelegd in de Wft en de daarop gebaseerde regelgeving (én in toenemende mate in Europese verordeningen), vanuit aansprakelijkheidsoogpunt niet een onderscheidende status heeft en m.i. ook niet zou moeten krijgen. Dat wordt niet anders als een dergelijke status wordt beperkt tot voorschriften die strekken ter bescherming van het beleggend publiek (als daarvan al een goede afbakening te maken is). Indien aan voorschriften uit de Wft c.a. een zodanig gewicht wordt toegekend dat bestuurders persoonlijk aansprakelijk zijn wanneer zij overtreding daarvan hebben laten gebeuren, zullen andere wettelijke normen die het gedrag van ondernemingen reguleren, zoals het mededingingsrecht en het consumentenrecht, eveneens kandidaat zijn voor een dergelijke status aparte. Andere publiekrechtelijke voorschriften met een groot maatschappelijk belang, zoals veiligheidsvoorschriften of milieuvoorschriften, zullen niet achterblijven. Op die manier dreigen binnen het aansprakelijkheidsrecht eilandjes te ontstaan, zonder dat daar een juridische (bijvoorbeeld Unierechtelijke) noodzaak voor bestaat.
2.2.12
Overigens is het hanteren van een vermoeden van bestuurdersaansprakelijkheid ook niet nodig om, als de omstandigheden van het geval dat vereisen, een bestuurder persoonlijk aansprakelijk te houden voor schade die het gevolg is van schending door de vennootschap van voorschriften uit het financiële recht. De rechtspraak bevat daarvan diverse voorbeelden.31 Zo is een bestuurder aansprakelijk gehouden wegens het bewerkstelligen dat een rechtspersoon “een onvolledig en onjuist prospectus openbaar heeft gemaakt, hetgeen (…) [resulteerde] in misleidende mededelingen in de zin van art. 6:194 BW.” Die aansprakelijkheid werd niet rechtstreeks op art. 6:194 BW gebaseerd, maar op art. 6:162 BW, waarbij werd vastgesteld dat aan de bestuurder(s) in kwestie persoonlijk een ernstig verwijt kon worden gemaakt.32 Ook is een bestuurder aansprakelijk gehouden omdat de rechtspersoon het bemiddelingsverbod van art. 2:80 Wft had overtreden.33 De ernstig verwijt-maatstaf legt de lat voor aansprakelijkheid dus kennelijk niet zó hoog, dat bij niet-naleving van bepalingen uit het financiële recht aansprakelijkheid van bestuurders zich in de praktijk niet of nauwelijks zou kunnen voordoen. De onderhavige zaak illustreert dat: [betrokkene 2] is immers als handelend bestuurder van CPC en Carribean Comfort door het hof Amsterdam persoonlijk aansprakelijk gehouden.34
2.2.13
Is het vorenstaande nu anders voor een door een trustmaatschappij geleverde rechtspersoon-bestuurder? Ik meen van niet.
2.2.14
Ik stel voorop dat van een trustmaatschappij die als bestuurder instapt in vennootschappen die speciaal zijn opgericht om beleggers te interesseren voor een project, in zijn algemeenheid mag worden verwacht dat zij zich vooraf op de hoogte heeft gesteld van de aard en omvang van de (beoogde) activiteiten en dat, als daarbij effecten aan het publiek worden uitgegeven, zij er als professionele partij niet onkundig van kan zijn dat daar een vergunning voor is vereist. Daarmee staat echter nog niet vast dat, wanneer de vennootschap zonder vergunning handelt of een andere wettelijke verplichting schendt, een trustmaatschappij-bestuurder een ernstig verwijt treft. Óf dat laatste zo is - en ook: of de trustmaatschappij zich de belangen van de beleggers had moeten aantrekken - zal afhangen van de omstandigheden van het geval, waarbij de stelplicht en de bewijslast in beginsel liggen bij de partij die zich op bestuurdersaansprakelijkheid beroept, bijvoorbeeld gedupeerde beleggers.
2.2.15
In de zaak Intertrust/Ontvanger heeft Uw Raad bevestigd dat ook bij de toetsing van handelen of nalaten van ‘trustbestuurders’ de ernstig verwijt-maatstaf moet worden aangelegd.35 Voor de volledigheid wijs ik erop dat er evenmin reden is om de ernstig verwijt-maatstaf voor trustmaatschappijen-bestuurders soepeler toe te passen dan voor ‘gewone’ bestuurders.36 Voorkomen moet worden dat een soepeler regime op het vlak van bestuurdersaansprakelijkheid een prikkel vormt om vaker een trustmaatschappij als bestuurder aan te stellen. Er kunnen uiteraard andere redenen zijn om daar wél voor te kiezen.
2.3
Collectieve aansprakelijkheid jegens derden
2.3.1
Het middel bevat voorts de algemene stelling dat de collectieve aansprakelijkheid op grond van art. 2:9 BW moet worden toegepast op externe bestuurdersaansprakelijkheid op grond van art. 6:162 BW. Daarmee bepleit het middel dat de eis dat een bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt, wordt losgelaten althans sterk wordt afgezwakt. Ook deze stelling getuigt van een onjuiste rechtsopvatting.
2.3.2
[eisers] miskennen namelijk dat, anders dan bij de interne aansprakelijkheid op grond van art. 2:9 BW,37 voor het aannemen van externe aansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad voor iedere bestuurder afzonderlijk moet worden vastgesteld dat hij of zij onrechtmatig heeft gehandeld en dat dergelijk handelen hem of haar is toe te rekenen. Het element ‘persoonlijk’ brengt het individuele karakter van deze gemeenrechtelijke aansprakelijkheidsgrond tot uitdrukking en kan niet opzijgezet worden.38 Ik citeer Assink:39
“Men lette erop dat, anders dan bij art. 2:9 (…), bij art. 6:162 in geval van een meerhoofdig bestuur géén sprake is van ‘in beginsel’ collectieve (hoofdelijke) aansprakelijkheid (met de mogelijkheid van individuele disculpatie), vanwege de hoedanigheid van bestuurder. In beginsel zal de crediteur van de vennootschap per aangesproken bestuurder moeten stellen en – bij gemotiveerde betwisting – bewijzen, dat de desbetreffende bestuurder persoonlijk jegens hem heeft gehandeld (art. 149 - 150 Rv.): dit laatste kan ‘individuele aansprakelijkheid’ worden genoemd.”