Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:PHR:2016:982

Parket bij de Hoge Raad
30-09-2016
20-01-2017
15/03716
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:56, Gevolgd
Civiel recht
-

Internationaal publiekrecht. Immuniteit van jurisdictie van internationale organisatie (Europese Octrooi Organisatie) voor arbeidsgeschil met een werknemer. Toegang tot de rechter (art. 6 EVRM). Betekenis van ontbreken van spoedprocedure binnen rechtsgang bij het Ambtenarengerecht van de Internationale Arbeidsorganisatie (ILOAT). Rechtspraak EHRM.

Rechtspraak.nl
JAR 2017/57

Conclusie

15/03716

Mr. P. Vlas

Zitting, 30 september 2016

Conclusie inzake:

[eiseres]

(hierna: [eiseres])

tegen

De internationaal publiekrechtelijke rechtspersoon Europese Octrooi Organisatie,

gevestigd te München, Duitsland, alsmede te Rijswijk

(hierna: EOO)

In deze zaak staat de vraag centraal of het honoreren van een beroep op het aan EOO toekomende voorrecht van immuniteit van jurisdictie een ontoelaatbare beperking van het recht op toegang tot de rechter in de zin van art. 6 EVRM oplevert, nu de interne rechtsgang van EOO niet voorziet in een spoedprocedure.

1. Feiten1 en procesverloop

1.1 De feiten en het procesverloop komen in het kort op het volgende neer. EOO2 is een rechtspersoon naar internationaal publiekrecht, die in 1973 is opgericht bij het Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien (hierna: EOV).3

1.2 Het Verdrag is op 7 oktober 1977 voor Nederland in werking getreden. Over voorrechten en immuniteiten is in art. 8 EOV het volgende bepaald:

‘In het bij dit Verdrag gevoegde Protocol inzake voorrechten en immuniteiten worden de voorwaarden omschreven waaronder de Organisatie, de leden van de Raad van Bestuur, het personeel van het Europees Octrooibureau en alle andere in dat Protocol genoemde personen, die deelnemen aan de werkzaamheden van de Organisatie, in elke Verdragsluitende Staat de voorrechten en immuniteiten genieten, die noodzakelijk zijn voor de vervulling van hun taken’.

Art. 13 EOV heeft betrekking op geschillen tussen de Organisatie en het personeel van het Europees Octrooibureau en luidt als volgt:

‘1. Personeel of voormalig personeel van het Europees Octrooibureau, of hun rechtsopvolgers, kunnen, in geval van geschillen met de Europese Octrooiorganisatie, deze voorleggen aan het Ambtenarengerecht van de Internationale Arbeidsorganisatie, overeenkomstig het statuut van dit gerecht en binnen de grenzen en onder de voorwaarden vastgesteld in het Ambtenarenreglement, het Pensioenreglement of voortvloeiend uit de arbeidsvoorwaarden voor ander personeel.

2. Een beroep is slechts ontvankelijk, indien de belanghebbende alle rechtsmiddelen heeft uitgeput die hem ter beschikking staan op grond van het Ambtenarenreglement, het Pensioen-reglement of de arbeidsvoorwaarden voor ander personeel’.

1.3 Art. 3 van het bij het EOV behorende Protocol inzake voorrechten en immuniteiten van EOO (Protocol on Privileges and Immunities, hierna: PPI) luidt als volgt:

‘1. In het kader van haar officiële werkzaamheden, geniet de Organisatie immuniteit van rechtsmacht en van executie behoudens:

a) voor zover de Organisatie in een bijzonder geval uitdrukkelijk afstand heeft gedaan van deze immuniteit;

b) met betrekking tot een door derden ingediende civiele rechtsvordering ter zake van schade, die voortvloeit uit een ongeval dat is veroorzaakt door een aan de Organisatie toebehorend of namens haar gebruikt motorvoertuig, of met betrekking tot een verkeersovertreding waarbij een zodanig voertuig is betrokken;

c) met betrekking tot de tenuitvoerlegging van een ingevolge artikel 23 gedane scheidsrechterlijke uitspraak.

2. Eigendommen en activa van de Organisatie, ongeacht waar deze zich bevinden, zijn vrij van vordering, inbeslagneming, onteigening en beslaglegging.

3. Eigendommen en activa van de Organisatie zijn eveneens vrij van elke vorm van administratieve of voorlopige gerechtelijke dwang, behalve voor zover deze tijdelijk geboden zou zijn in verband met het voorkomen van ongevallen waarbij motorvoertuigen zijn betrokken, die toebehoren aan de Organisatie of namens deze worden gebruikt, en het instellen van een onderzoek naar de toedracht van die ongevallen.

4. In de zin van dit Protocol wordt onder officiële werkzaamheden van de Organisatie die werkzaamheden verstaan welke strikt noodzakelijk zijn voor de administratieve en technische uitvoering van haar taken zoals die zijn vastgesteld in het Verdrag’.

1.4 De arbeidsvoorwaarden van het personeel zijn neergelegd in de ‘Service Regulations for Permanent Employees’ (hierna: Service Regulations).4 Hierin is onder meer het volgende bepaald. Een personeelslid van EOO dat het niet eens is met een jegens hem genomen besluit kan daartegen opkomen door middel van een interne beroepsprocedure. Deze interne beroepsprocedure houdt in dat tegen een besluit bezwaar kan worden gemaakt bij de president van EOO. Indien de president het bezwaar niet honoreert, wordt de zaak voorgelegd aan het Internal Appeals Committee, welke commissie advies uitbrengt aan de president. De president beslist vervolgens naar aanleiding van dit advies of alsnog aan het bezwaar tegemoet wordt gekomen. Tegen deze beslissing van de president staat beroep open bij de International Labour Organisation Administrative Tribunal te Genève (hierna: ILOAT) op grond van artikel 13 EOV.

1.5 [eiseres] is op 1 november 1997 voor onbepaalde tijd in dienst getreden bij EOO in de functie van octrooionderzoeker. Het laatstverdiende salaris van [eiseres] bedroeg € 14.029,35 bruto per maand, te vermeerderen met vakantiebijslag. [eiseres] ontvangt sinds 30 september 2013 een vroegpensioenuitkering van € 1.810,36 bruto per maand.

1.6 Omstreeks augustus 2012 heeft [eiseres] verzocht een medische commissie, bestaande uit drie artsen (hierna: de Medische Commissie), in te stellen om de mate, aard en oorzaak van haar arbeidsongeschiktheid vast te stellen. Over dit verzoek is tussen [eiseres] en EOO een geschil ontstaan.

1.7 Bij brief van 31 mei 2013 heeft [eiseres] bij EOO een verzoek ingediend om met vroegpensioen te mogen gaan met ingang van 20 september 2013. Over het aanvaarden, dan wel intrekken van dit verzoek is tussen [eiseres] en EOO eveneens een geschil ontstaan.

1.8 [eiseres] heeft bij de kantonrechter in de rechtbank Den Haag bij wege van voorlopige voorziening gevorderd, kort weergegeven, dat EOO de Medische Commissie bijeen zal roepen om te beoordelen of en in welke mate [eiseres] per 19 september 2013 als invalide in de zin van de Service Regulations is te beschouwen en zo ja, of die invaliditeit is veroorzaakt door arbeidsomstandigheden, de conclusies van de Medische Commissie op te volgen en over te gaan tot hervatting van de loonbetaling vanaf 20 september 2013.

1.9 De kantonrechter heeft zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van de vordering, omdat EOO op grond van art. 3 PPI immuniteit van jurisdictie toekomt in het kader van haar officiële werkzaamheden. Daartoe heeft de kantonrechter, kort samengevat, het volgende overwogen. Het is vaste rechtspraak dat tot geschillen die verband houden met de vervulling van de taken van organisaties zoals EOO in ieder geval arbeidsgeschillen behoren tussen de organisatie en werknemers die in dienst van de organisatie bij het vervullen van die taken een essentiële rol spelen. De werkzaamheden van [eiseres] als octrooionderzoeker zijn officiële werkzaamheden van EOO in de zin van art. 3 PPI (rov. 14). Het recht op toegang tot de rechter in de zin van art. 6 EVRM is niet absoluut en kan aan beperkingen onderhevig zijn, maar die beperkingen dienen proportioneel te zijn ten opzichte van het nagestreefde doel en mogen niet zover gaan dat zij het wezen van het recht op toegang aantasten. Dat laatste is bijvoorbeeld het geval indien de belanghebbende geen redelijk alternatief voor het effectief inroepen van zijn rechten onder het EVRM ter beschikking staat (rov. 15). De aan EOO toekomende immuniteit van rechtsmacht dient een legitiem doel (rov. 16). Tussen partijen is niet in geschil dat [eiseres] toegang heeft tot de interne rechtsgang van EOO en in beroep kan gaan bij ILOAT, waarvan niet in geschil is dat dit een onafhankelijk en onpartijdig gerecht is (rov. 17 en 18). Het is niet aannemelijk geworden dat in de door [eiseres] in 2013 gestarte procedures de redelijke termijn overschreden zal worden en dat aldus een situatie ontstaat die in strijd is met art. 6 EVRM (rov. 19 en 20). Onvoldoende aannemelijk is geworden dat het voor [eiseres] feitelijk onmogelijk is om bij ILOAT een voorlopige maatregel te verkrijgen (rov. 21). Vasthouden aan de immuniteit van jurisdictie van EOO is derhalve niet disproportioneel (rov. 22). Gelet op de immuniteit van jurisdictie heeft de Nederlandse rechter geen rechtsmacht en vindt art. 13 Rv geen toepassing (rov. 23).

1.10 [eiseres] heeft tegen het vonnis van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.

1.11 Bij arrest van 2 juni 2015 heeft het hof Den Haag het hoger beroep verworpen en het bestreden vonnis bekrachtigd. Daartoe heeft het hof, kort weergegeven, het volgende overwogen. Uit de rechtspraak van het EHRM over art. 6 EVRM volgt dat het verlenen van immuniteit aan een internationale organisatie een legitiem doel dient en dat voor de vraag of voldaan is aan het proportionaliteitsvereiste van belang is of aan een partij zoals [eiseres] ‘reasonable alternative means to protect effectively their rights under the Convention’ ten dienste staan (rov. 2.8). Aan EOO komt geen absolute immuniteit toe (rov. 2.9). Aan de mate van zekerheid dat de rechtsgang bij ILOAT (veel) te lang zal zijn, moeten hoge eisen worden gesteld, omdat voorkomen moet worden dat de aan EOO verleende immuniteit van jurisdictie wordt doorbroken op grond van een prognose die achteraf onjuist blijkt te zijn. Anders dan [eiseres] aanvoert, staat niet met de vereiste mate van zekerheid vast dat voor [eiseres] de rechtsgang bij ILOAT 15 jaar zal duren (rov. 2.11). Een duur van gemiddeld 39 maanden, zoals EOO verwacht, is volgens [eiseres] ook te lang voor een zaak als de onderhavige. Het hof acht een dergelijke duur, mede gezien de complexiteit van dit soort zaken, niet zodanig lang dat het wezen van het recht van [eiseres] op toegang tot de rechter wordt aangetast (rov. 2.13). Uit art. 6 EVRM vloeit niet voort dat het recht op toegang tot de rechter reeds is geschonden indien binnen de rechtsgang van ILOAT geen (of zeer beperkte) mogelijkheden bestaan voor het volgen van een spoedprocedure of het vragen van een voorlopige voorziening. Bij ILOAT kan ook over een trage interne rechtsgang worden geklaagd, bestaat de mogelijkheid voor een ‘fast-track-procedure’ voor rechtsvragen (art. 7bis) en kan de president van ILOAT in bepaalde gevallen een voorlopige voorziening treffen (art. 15) (rov. 2.14).

1.12 [eiseres] heeft tegen het arrest van het hof (tijdig) cassatieberoep ingesteld. EOO heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. Partijen hebben hun standpunten schriftelijk toegelicht, waarna door [eiseres] is gerepliceerd.

2 Bespreking van het cassatiemiddel

2.1

Het cassatiemiddel bevat twee onderdelen, uiteenvallend in verschillende subonderdelen, en is gericht tegen rov. 2.13 en 2.14, alsmede tegen rov. 2.15 en het dictum van het bestreden arrest.

2.2

Onderdeel 1, uiteenvallend in drie subonderdelen, richt zich in de kern tegen het oordeel van het hof dat het recht op toegang tot de rechter in het onderhavige geval niet wordt aangetast door het honoreren van het beroep van EOO op de haar toekomende immuniteit van jurisdictie.

2.3

Subonderdeel 1.1 klaagt dat het hof ten onrechte, althans onbegrijpelijk, in rov. 2.13 heeft overwogen dat de vorderingen van [eiseres] ertoe strekken dat EOO het aan haar verleende vroegpensioen intrekt en haar loon dan wel een invaliditeitstoelage blijft doorbetalen. Het subonderdeel betoogt dat [eiseres] (slechts) hervatting van loonbetaling vordert vanaf 20 september 2013. Nu de uitkering die zij thans ontvangt vele malen lager is dan haar loon of de invaliditeitstoelage is haar belang op een spoedmaatregel gegeven.

2.4

Het subonderdeel faalt bij gebrek aan belang. De klacht is immers niet gericht tegen een overweging die de beslissing omtrent het al dan niet respecteren van de immuniteit van jurisdictie van EOO draagt.

2.5

Subonderdeel 1.2 betoogt dat het hof in rov 2.14 is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat uit art. 6 EVRM niet reeds voortvloeit dat het recht op toegang tot de rechter reeds is geschonden indien er binnen de rechtsgang van ILOAT geen (of zeer beperkte) mogelijkheden bestaan voor het volgen van een spoedprocedure of het vragen van een voorlopige voorziening. Gelet op de rechtspraak van het EHRM heeft een partij recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel voor een nationale instantie in het kader waarvan overschrijdingen van de redelijke termijn aan de orde moeten kunnen worden gesteld. Het subonderdeel verwijst naar de uitspraak van het EHRM inzake Kudla/Polen.5

2.6

Ik stel voorop dat ten aanzien van de beoordelingsmaatstaf of in het kader van een geding bij de overheidsrechter een beperking op het recht op toegang tot de rechter toelaatbaar is, het EHRM van 18 februari 1999 inzake Waite and Kennedy/Germany heeft overwogen:

‘59. (…) It must be satisfied that the limitations applied do not restrict or reduce the access left to the individual in such way or to such an extent that the very essence of the right is impaired. Furthermore, a limitation will not be compatible with Article 6 par. 1 if it does not pursue a legitimate aim and if there is not a reasonable relationship of proportionality between the means employed and the aim sought to be achieved (…)’.6

Als ondergrens geldt dat de kern van het recht op toegang tot de rechter niet mag worden aangetast. Daarnaast moet de beperking een legitiem doel dienen en dient er een proportionele verhouding te bestaan tussen de inbreuk en het nagestreefde doel. Het is vaste rechtspraak van het EHRM dat het verlenen van immuniteit van jurisdictie aan een internationale organisatie, zoals EOO, een legitiem doel dient. De grondslag van de immuniteit van jurisdictie van internationale organisaties ligt in de noodzaak om het goed functioneren van deze organisaties te beschermen zonder de inmenging van soevereine staten.7 Bij de beoordeling of voldaan is aan het proportionaliteitsvereiste staat in een geval als het onderhavige de vraag centraal of [eiseres] ‘reasonable alternative means’ tot haar beschikking heeft ‘to effectively protect her rights under the Convention’.8 Toetsing aan het proportionaliteitsvereiste vindt plaats in het licht van alle omstandigheden van het geval.9

2.7

Uit het voorgaande volgt dat het hof geen blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door in rov. 2.14 als ondergrens aan te geven dat er sprake is van schending van art. 6 EVRM, indien het ontbreken van een spoedprocedure in de concrete situatie tot gevolg heeft dat het wezen van het recht van [eiseres] op toegang tot de rechter wordt aangetast. Het hof heeft voorts overwogen dat de interne procedures over de arbeidsongeschiktheid en het vroegpensioen in de ogen van [eiseres] niet met de door haar noodzakelijk geachte spoed zijn afgerond, maar dat betekent volgens het hof nog niet dat het wezen van het recht van [eiseres] op toegang tot de rechter is aangetast. Het hof heeft daarbij onder meer van belang geacht dat niet reeds op voorhand zeker is dat deze procedures die in de tweede helft van 2013 zijn gestart zeven jaar gaan duren, zoals [eiseres] heeft gesteld maar door EOO is betwist. Nu in het onderhavige geval geen sprake is van schending van art. 6 EVRM, is, mede gelet op het toetsingscriterium met betrekking tot het proportionaliteitsvereiste, ook geen sprake van schending van art. 13 EVRM. De in het subonderdeel genoemde uitspraak van het EHRM in de zaak Kudla/Polen is in dit kader dan ook niet relevant. Het subonderdeel faalt derhalve.

2.8

Subonderdeel 1.3.1 valt uiteen in zeven onderdelen (i t/m vii) en klaagt dat het oordeel van het hof in rov. 2.14 dat het wezen van het recht van [eiseres] op toegang tot de rechter niet is aangetast, onbegrijpelijk is, althans onvoldoende met redenen omkleed.

2.9

Subonderdeel 1.3.1 (onder i) betoogt dat het hof eraan voorbij gaat dat EOO stelt dat alleen al de (beroeps)procedure bij ILOAT gemiddeld 39 maanden duurt, hetgeen reeds een overschrijding van de redelijke termijn van art. 6 EVRM oplevert.

2.10

Het subonderdeel faalt, omdat het berust op een onjuiste lezing van het arrest. De bestreden rechtsoverweging dient te worden gelezen in samenhang met rov. 2.13, waarin het hof heeft overwogen dat, voor zover al met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat de procedure bij ILOAT 39 maanden gaat duren, deze termijn gelet op de complexiteit van de zaak niet zodanig lang is dat sprake is van schending van art. 6 EVRM. Hieruit volgt dat het hof niet aan de gemiddelde termijn bij ILOAT voorbij is gegaan.

2.11

Subonderdeel 1.3.1 (onder ii) klaagt dat het hof heeft miskend dat de mogelijkheid ‘dat er bij ILOAT (ook) over een trage interne rechtsgang kan worden geklaagd’, nog geen spoedvoorziening inhoudt, omdat [eiseres] voor de ontvankelijkheid bij ILOAT eerst alle interne rechtsmiddelen moet hebben uitgeput.

2.12

Het subonderdeel berust op een verkeerde lezing van het bestreden arrest voor zover het betoogt dat het hof met deze specifieke overweging oordeelt dat er een spoedvoorziening bestaat, en mist zodoende feitelijke grondslag. Daarnaast dient het bestreden oordeel in samenhang te worden gelezen met de passage in rov. 2.14 waar het hof overweegt dat het nog van belang acht dat EOO onbestreden heeft aangevoerd dat indien de interne procedure bij EOO verlamd zou raken, [eiseres] terecht kan bij ILOAT zonder dat de interne procedure behoeft te zijn afgerond.

2.13

Subonderdeel 1.3.1 (onder iii) klaagt dat het hof heeft miskend dat ILOAT door geen enkele bepaling van zijn bindend procesrecht verplicht is om in een feitelijk geschil tussen een werknemer en een organisatie en in het geval van een klacht over een te trage rechtsgang de rechtsgang te versnellen. Voorts wordt geklaagd dat het hof heeft miskend dat door [eiseres] onbestreden is gesteld dat géén van haar eerste twee klachten bij ILOAT met bekwame spoed is behandeld en dat het hof niet heeft gemotiveerd hoe [eiseres] zich op de in rov. 2.14 genoemde artikelen zou kunnen beroepen, nu nog niet over de ontvankelijkheid van haar klachten is beslist.

2.14

Uit de hierboven in 2.6 vermelde beoordelingsmaatstaf inzake art. 6 EVRM (zie in dit verband ook rov. 2.8-2.10 van het bestreden arrest), volgt niet dat ILOAT verplicht is de rechtsgang te versnellen na een klacht over een te trage rechtsgang. Het hof heeft in rov. 2.14 in het kader van de toepassing van deze maatstaf overwogen dat een spoedprocedure bij ILOAT onder voorwaarden mogelijk is en de President van ILOAT voorlopige voorzieningen kan bevelen met betrekking tot maatregelen die ervoor zorgen dat van belang zijnde feiten kunnen worden vastgesteld. Het bestreden oordeel van het hof is niet onbegrijpelijk of anderszins onvoldoende gemotiveerd. Dat door ILOAT nog niet over de ontvankelijkheid van de genoemde twee klachten van [eiseres] is beslist, maakt dit niet anders. Het subonderdeel faalt derhalve.

2.15

De onderdelen iv, v en vi van subonderdeel 1.3.1 lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Hierin wordt achtereenvolgens betoogd dat het hof eraan voorbij gaat dat art. 7bis van het Reglement alleen toeziet op rechtsvragen en uitgaat van overeenstemming tussen partijen, terwijl van beide geen sprake is, dat art. 15 van het Reglement slechts ziet op vaststelling van de feiten, terwijl [eiseres] doorbetaling van loon vordert en hier dus niets aan heeft, en dat de motivering van het hof inzake de toepasselijkheid van art. 15 Reglement ontoereikend is, nu uit zijn oordeel niet blijkt dat het hof heeft onderzocht of deze bepaling ook strekt tot aanwijzing van een Medische Commissie zoals door [eiseres] gevorderd.

2.16

Met betrekking tot de beoordeling of de kern van het recht op toegang tot de rechter in de onderhavige zaak wordt aangetast, dient de passage in rov. 2.14 dat er binnen ILOAT een mogelijkheid bestaat voor een fast track procedure voor rechtsvragen, in samenhang te worden gelezen met de overige overwegingen van het bestreden arrest die zien op de proceduremogelijkheden bij ILOAT. Hetzelfde geldt voor de overweging waarin het hof erop wijst dat op grond van art. 15 van het Reglement de President van ILOAT voorlopige voorzieningen kan bevelen met betrekking tot maatregelen die ervoor zorgen dat van belang zijnde feiten kunnen worden vastgesteld. Ik merk ten overvloede op dat art. 15 in de onderhavige zaak van belang kan zijn om uiteindelijk tot een (rechts)oordeel te komen of de vordering van [eiseres] tot doorbetaling van loon moet worden toegewezen. De onderdelen berusten, gelet op de maatstaf inzake art. 6 EVRM, op een opvatting die niet als juist kan worden aanvaard voor zover daarin wordt betoogd dat de genoemde artikelen van het Reglement [eiseres] een recht op toewijzing van haar vorderingen dienen te geven bij wijze van voorlopige voorziening. Ook deze onderdelen van subonderdeel 1.3.1 falen derhalve.

2.17

Ten slotte klaagt subonderdeel 1.3.1 (onder vii) dat het oordeel van het hof dat [eiseres] onvoldoende heeft toegelicht waarom zij een opinie van een arts niet zonder tussenkomst van een rechter zou kunnen krijgen, onbegrijpelijk is, omdat [eiseres] heeft gewezen op haar belang om de Medische Commissie haar werkomgeving te laten zien, waarvoor medewerking van EOO nodig is, waarbij het middel verwijst naar een alinea tussen haakjes in de pleitnota zijdens [eiseres].10

2.18

In het proces-verbaal van de pleidooizitting van het hof op 13 april 2015 staat dat de alinea’s in de desbetreffende pleitnota die tussen haakjes staan geschrapt worden.11 Hierop stuit het subonderdeel reeds af. Ten overvloede merk ik op dat het oordeel van het hof dat [eiseres] onvoldoende heeft toegelicht waarom zij een opinie van een arts omtrent haar arbeidsongeschiktheid niet zonder tussenkomst van de rechter zou kunnen verkrijgen, ook in het licht van hetgeen is aangevoerd in de pleitnota waarnaar het onderdeel verwijst, niet onbegrijpelijk is en voor het overige zodanig verweven is met waarderingen van feitelijke aard, dat zij verder in cassatie niet kan worden getoetst.

2.19

Subonderdeel 1.3.2 is eveneens gericht tegen rov. 2.14. Volgens het subonderdeel is de overweging dat, indien de interne procedure bij EOO verlamd raakt er alsnog een rechtsgang bij ILOAT openstaat, onbegrijpelijk, althans onvoldoende steun biedt voor het oordeel van het hof dat het wezen van het recht op toegang tot de rechter niet is aangetast. [eiseres] vordert immers (ook) doorbetaling van loon bij wege van voorlopige voorziening. Nu zowel art. 7bis als art. 15 van het Reglement niet in een dergelijke voorziening bij ILOAT voorzien, is niet relevant dat [eiseres] alsnog naar het ILOAT kan, indien de zaak bij EOO verlamd zou raken. Uit het arrest van het hof komt niet of onvoldoende gemotiveerd naar voren dat [eiseres] een alternatief versnellingsmiddel bij ILOAT zou hebben, aldus het subonderdeel.

2.20

De passage in rov. 2.14 waarop de klacht betrekking heeft, dient gelezen te worden in samenhang met de overige overwegingen van het bestreden arrest waarop het oordeel is gegrond dat [eiseres] onvoldoende heeft aangevoerd om te kunnen aannemen dat de immuniteit van jurisdictie van EOO moet worden doorbroken. Voor zover het subonderdeel betoogt dat slechts deze overweging de desbetreffende beslissing van het hof draagt, berust het subonderdeel op een onjuiste lezing van het bestreden arrest en mist het feitelijke grondslag. Voor het overige bouwt het subonderdeel voort op subonderdeel 1.3.1 en deelt het in het lot daarvan.

2.21

Subonderdeel 1.3.3 klaagt dat de beperking van de rechtsbescherming van [eiseres] omwille van de immuniteit van EOO disproportioneel is, gelet op het grote belang van [eiseres] (te weten het grote verschil tussen doorbetaling van loon en vervroegde pensioenuitkering).

2.22

Het subonderdeel bouwt voort op de voorgaande subonderdelen en deelt het lot daarvan.

2.23

Nu de klachten van onderdeel 1 falen, is de conclusie dat het hof de juiste maatstaf heeft toegepast en terecht het beroep van EOO op immuniteit van jurisdictie heeft gehonoreerd.

2.24

Bij deze stand van zaken behoeft onderdeel 2 van het middel geen behandeling.

2.25

Ik geef Uw Raad in overweging het cassatieberoep te verwerpen met toepassing van art. 81 lid 1 RO.

3 Conclusie

De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.

De Procureur-Generaal bij de

Hoge Raad der Nederlanden

A-G

1 Zie rov. 2.2 van het arrest van het hof Den Haag van 2 juni 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:1245, alsmede rov. 1-8 van het vonnis van de rechtbank Den Haag van 30 juni 2014.

2 In het vonnis van de rechtbank wordt de afkorting EOO gebruikt, terwijl in het arrest van het hof de afkorting EPO (European Patent Office) wordt gehanteerd. Ik gebruik de afkorting EOO, omdat daarmee wordt aangesloten bij de terminologie van de eveneens heden genomen conclusie in zaak 15/02186, waarin ook de immuniteit van jurisdictie van EOO centraal staat.

3 Verdrag inzake de verlening van Europese octrooien (met Uitvoeringsreglement en Protocollen), gesloten te München op 5 oktober 1973, Trb. 1975, 108 (Engelse en Franse authentieke teksten), Trb. 1976, 101 (Nederlandse vertaling).

4 Ik houd in deze conclusie de door het hof gebruikte aanduiding ‘Service Regulations’ aan, terwijl de rechtbank spreekt van het ‘Ambtenarenreglement’.

5 EHRM 26 oktober 2000, nr. 30210/96, NJ 2001/594, m.nt. E.A. Alkema.

6 EHRM 18 februari 1999 (Waite and Kennedy/Germany), nr. 26083/94, par. 59. In gelijke zin o.a. EHRM 18 februari 1999 (Beer and Regan/Germany), nr. 28934/95, par. 49; EHRM 11 juni 2013 (Mothers of Srebrenica and others/the Netherlands), nr. 65542/12, par. 139; EHRM 6 januari 2015 (Klausecker/Germany), nr. 415/07, par. 62.

7 Zie EHRM in Waite and Kennedy/Germany, par. 63; EHRM in Beer and Regan/Germany, par. 53; EHRM in Klausecker/Germany, par. 67.

8 EHRM in Klausecker/Germany, par. 69. In gelijke zin HR 18 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3609, NJ 2016/264, m.nt. E.A. Alkema, rov. 3.3.2.

9 Zie o.a. EHRM in Waite and Kennedy/Germany, par. 64.

10 Processtuk nr. 10, p. 6, laatste alinea.

11 Proces-verbaal van de pleidooizitting van het hof Den Haag op 13 april 2015, processtuk nr. 12, p. 2 (eerste streepje).

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.