Verlaagd tarief voor overdracht van woningen; ingrijpend verbouwde stal; op basis van bouwtekeningen voor een woning, maar meteen in gebruik genomen als kantoor; “naar zijn aard bestemd voor bewoning”; doel en objectief effect van later bouwkundig ingrijpen; ‘hybride’ onroerende zaken; feitelijk gebruik; bewoonbaarheid; doorstroming op de woningmarkt; publiekrechtelijke bestemming.
Feiten en geschil: de belanghebbende heeft bij de verkrijging van een voormalig agrarisch bedrijf (woongedeelte en stal) 6% overdrachtsbelasting voldaan en daartegen bezwaar gemaakt omdat hij meent dat het – na verbouwing – om een woning gaat in de zin van art. 14(2) WBR, waarvoor het verlaagde tarief (2%) geldt. De stal is in 2008 en 2009 ingrijpend verbouwd op basis van een bouwtekening en bouwvergunning voor een woonhuis waarbij echter de indeling van de stal op enkele punten is gewijzigd ten opzichte van de bouwtekening. Het gebouw heeft niet als woning gediend, maar is meteen als kantoor in gebruik genomen met een tijdelijke vrijstelling van de gemeentelijke woonbestemming.
De Rechtbank Zeeland-West-Brabant zag geen woning omdat de onroerende zaak verbouwd is tot kantoor, in zijn geheel in gebruik is als kantoor en na de verbouwing naar zijn aard niet meer bestemd is voor bewoning. Dat hij op vrij simpele wijze weer geschikt gemaakt kan worden voor bewoning en dat het zakelijk gebruik en de zakelijke bestemming in de toekomst onzeker zijn doet daaraan niet af.
Het Hof ’s Hertogenbosch oordeelde dat het pand na de verbouwing naar zijn aard bestemd is voor bewoning en dat het, hoewel het na de verbouwing niet als woonhuis in gebruik is genomen, door het gebruik als kantoor niet zijn aard van woonhuis verloren. Het kon met beperkte aanpassingen (weer) worden bewoond en was naar zijn uiterlijke verschijningsvorm een woning. De publiekrechtelijke bestemming is pas mede van belang bij twijfel over de aard van het pand. Voor zover daarover zou kunnen worden getwijfeld, volgt volgens het Hof uit de woonbestemming dat het pand als woning moet worden aangemerkt, ongeacht de tijdelijke vrijstelling van de woonbestemming.
In cassatie voert de Staatssecretaris aan dat dat op het moment van overdracht de onroerende zaak naar zijn aard niet bestemd was voor bewoning. Door de verbouwing werd de onroerende zaak kantoorruimte. De Staatssecretaris voert de parlementaire geschiedenis aan en wijst erop dat de overdracht niet bijdraagt aan de doorstroming op de woningmarkt.
A-G Wattel meent dat het feitelijke gebruik weinig ter zake doet. Van belang voor de vraag of een onroerende zaak ‘naar zijn aard bestemd is voor bewoning’, zijn in de eerste plaats de oorspronkelijke aard bij de bouw en de daaruit volgende objectieve bestemming. Het pand is in 1956 ontworpen en gebouwd voor gesplitst gebruik, nl. deels als woning en deels als agrarisch-bedrijfsruimte (stal) en tot 1991 als zodanig gebruikt. Ten tweede is van belang of nadien bouwkundig is ingegrepen en met welk bouwkundig doel en objectief effect. Uit de foto’s en de herziene bouwtekeningen volgt dat het voormalige woongedeelte niet is verbouwd en naar zijn aard nog steeds bestemd is voor bewoning. Ter zake van de voormalige stal is bouwkundig ingegrepen in 2008 en 2009, en wel zodanig dat voor de omzetbelasting sprake was van een nieuwe onroerende zaak. Dat wijst er op dat de bouwkundige aard gewijzigd is, en voor zover in cassatie valt te beoordelen, is dat ook het geval: van een stal of andere agrarische bedrijfsruimte is geen sprake meer. Het gaat na de verbouwing ofwel om een kantoor, ofwel om een woonhuis, ofwel om een hybride met naar zijn bouwkundige aard beide bestemmingen.
Niet van belang is of de zaak op het moment van de verkrijging al (of nog) bewoonbaar is. Of de verkrijging bijdraagt aan de doorstroming op de woningmarkt is evenmin van veel belang, nu de wetgever faciliëring daarvan niet afhankelijk heeft gemaakt. Uit de parlementaire geschiedenis volgt dat als getwijfeld zou moeten worden over de bouwkundige aard, de publiekrechtelijke bestemming mede beslissend is. Die bestemming is in casu wat rommelig als gevolg van de aanduiding ‘VAB’, het gebiedstype ‘balansgebied’, de tijdelijk verleende ontheffing van de woonbestemming en het later volgende gedoogbeleid ter zake van het gebruik als kantoor, maar de A-G acht rechtskundig juist ’s Hofs oordeel dat de eigenlijke publiekrechtelijke bestemming steeds ‘wonen’ is gebleven, nu het gebiedstype ‘balansgebied’ juridisch niet de mogelijkheid bood tot kantoorbestemming, reden waarom juist een tijdelijke ontheffing van de eigenlijke permanente woonbestemming nodig was.
De A-G meent dat het Hof geen verkeerde maatstaf heeft aangelegd en als het Hof al had moeten twijfelen over het stalgedeelte, heeft het Hof terecht de woonbestemming de doorslag laten geven. Voor het overige gaat het om de waardering van feiten, waarover de Hoge Raad niet gaat.
De vrees van de Staatssecretaris dat als de verkrijging van de verbouwde stal onder het lage tarief valt, ook gefacilieerd zal zijn de verkrijging van (bijvoorbeeld) kerken, fabriekshallen en loodsen die met beperkte ingrepen aangepast kunnen worden (of al zijn) aan gebruik als woning, is volgens de A-G ongegrond, nu dergelijke gebouwen niet naar hun aard bestemd zijn voor bewoning, ook niet na gemakkelijk omkeerbare aanpassingen die de objectieve bouwkundige aard en functie niet wijzigen.
Conclusie: cassatieberoep ongegrond
De gemeenschappelijke bijlage bij de conclusies van 23 november 2016 in de zaken met rolnummers 16/01734, 16/02257, 16/03768 en 16/04101 heeft het volgende ECLI-nummer: ECLI:NL:PHR:2016:1222.