Nr. 14/02463
Mr. A.E. Harteveld
Zitting: 10 november 2015
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het Gerechtshof Amsterdam heeft bij arrest van 15 april 2014 de verdachte ter zake van "poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak" veroordeeld tot een taakstraf van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis.
2. Namens de verdachte is beroep in cassatie ingesteld. Namens de verdachte heeft mr. P.H.L.M. Souren bij schriftuur en aanvullende schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel klaagt dat het Hof heeft verzuimd te beslissen op het ter terechtzitting door de verdediging gedaan voorwaardelijk verzoek tot het horen van een getuige als bedoeld in art. 315 in verbinding met 328 Sv, welk verzuim ingevolge art. 330 in verbinding met 415 Sv nietigheid tot gevolg heeft.
4. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 1 april 2014 hebben de verdachte en diens raadsvrouwe het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt in:
"De verdediging meent dan ook dat u cliënt dient vrij te spreken. Mocht uw hof dit verweer passeren en mocht u dus menen dat het DNA van cliënt wel zijn betrokkenheid bij het tenlastegelegde kan aantonen, dan meent de verdediging dat het noodzakelijk is de aangever te horen; meer specifiek over de doos waarin of waarop DNA is aangetroffen. Hoe is de doos verkregen? Waar heeft de doos gestaan? Is het mogelijk de doos te hebben aangeraakt zonder zich noodzakelijkerwijs schuldig te hebben gemaakt aan een diefstal met braak, bijvoorbeeld bij aanschaf? Ook kan aangever opheldering geven over de wijze waarop de aangifte is opgenomen en in welke taal aangever heeft verklaard."
5. Uit het voorgaande blijkt dat een verzoek is gedaan tot het horen van een getuige als bedoeld in art. 328 Sv in verbinding met art. 331 en art. 415 Sv om toepassing te geven aan art. 315 Sv, en dat de aan het verzoek verbonden voorwaarde is vervuld, zodat een uitdrukkelijke beslissing op dit verzoek was vereist. Noch het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep noch het bestreden arrest houdt een beslissing van het Hof in over het door de raadsman gedane verzoek. Dat verzuim heeft ingevolge art. 330 Sv in verbinding met art. 415 Sv nietigheid tot gevolg.
6. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden