Ter toelichting op dit middel voert belanghebbende het volgende aan:
Het Hof haalt drie arresten aan om zijn oordeel te motiveren dat het verlies dat (…) [toevoeging A-G: belanghebbende] zegt te hebben geleden, geen negatief loon vormt. Het arrest met de meest algemene strekking is dat van 5 februari 2010, nr. 08/04988, BNB 2010/165. Het Hof Amsterdam constateerde voorafgaand aan dit arrest dat “de verplichting tot betaling geheel en rechtstreeks haar oorzaak vond in de dienstbetrekking.” De betaling kon daarom volgens het Hof als negatief loon worden aangemerkt. Volgens U was ’s Hofs oordeel juist.
Het arrest maakt eens temeer duidelijk dat het vereiste verband niet beperkt is tot een verband met de arbeidsovereenkomst. ‘Dienstbetrekking’ is immers een meer omvattend begrip dan ‘arbeidsovereenkomst’. Eveneens bevestigt U in dit arrest, zij het impliciet, dat de sfeer waarin het vermogensrecht zich bevindt − de inkomenssfeer of de vermogenssfeer − er niet toe doet. Voor de kwalificatie als negatief loon is derhalve bepalend of de oorzaak van het verlies in verband met de dienstbetrekking kan worden gebracht.
In zijn in cassatie bestreden uitspraak inzake het onderhavige geschil lijkt het Hof te oordelen dat U in het arrest van 2010 het vereiste verband tussen nadeel en dienstbetrekking nader kwantificeert en aanscherpt. Op 27 september 2000 (BNB 2001/8) was U nog van oordeel “dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding haar oorzaak vond in de wijze van vervulling van de fictieve dienstbetrekking”, nadat het Hof Uw inziens terecht daarvóór oordeelde “dat de schadevergoeding voldoende verband houdt met de dienstbetrekking om (...) als negatieve opbrengst daarvan in aanmerking te kunnen worden genomen.”. (…) [Toevoeging A-G: Belanghebbende] meent dat u hierop in uw arrest van 2010 niet terug bent gekomen. Het Hof Amsterdam concludeerde tot negatief loon bij een verplichting tot betaling die geheel en rechtstreeks haar oorzaak vindt in de dienstbetrekking en u achtte dat oordeel juist. Dat is geenszins onlogisch als u eerder al aangaf dat een voldoende verband met de dienstbetrekking al aanleiding was om tot negatief loon te concluderen. Met andere woorden: het Hof heeft in het voorliggende geschil de verkeerde maatstaf aangelegd. Het had zich de vraag moeten stellen of tussen het verlies op de aandelen uit hoofde van de defungeringsregeling en de dienstbetrekking een voldoende verband bestond. Om die reden is het oordeel van het Hof onjuist en ook ontoereikend gemotiveerd.
Alvorens bovengenoemd arrest aan te halen, memoreert het Hof een tweetal arresten waarin de vraag aan de orde komt of een vermogensverlies op een aan de werkgever verstrekte lening als aftrekbare kosten (HR 10 augustus 1998, nr. 31659), respectievelijk als negatief loon (HR 10 januari 2014, nr. 12/04723) mag worden gezien.
In beide arresten was uw oordeel negatief. In het arrest van 1998 gaf u aan dat - hoewel de lening werd verstrekt tot behoud van de dienstbetrekking - van aftrekbare kosten geen sprake kon zijn. In het recente arrest uit 2014 oordeelde u aan dat van negatief loon geen sprake was omdat de lening ter behoud van de dienstbetrekking werd verstrekt.
(…) [Belanghebbende] wijst erop dat het hier gaat om arresten die slechts zien op de situatie waarin het verlies wordt geleden op een vrijwillig aan de werkgever verstrekte lening. Uw oordelen in deze arresten worden des te begrijpelijker als we het arrest van 2010 in aanmerking nemen. De lening houdt dan wel verband met de dienstbetrekking - in die zin dat de werknemer zich gedrongen voelde de lening in de hoedanigheid van werknemer te verstrekken - maar van het verlies kan niet worden gezegd dat het in voldoende mate verband hield met de dienstbetrekking. Misschien omdat het verlies meer verband hield met de slechte gang van zaken in de onderneming van de werkgever dan met de dienstbetrekking, maar zeker omdat de werknemer niet contractueel verplicht was om de lening te verstrekken. De keus was aan hem en daarmee vond het verlies zijn oorzaak meer in de keuze van de werknemer dan in de dienstbetrekking.
Het Hof hanteert in zijn uitspraak met recht de hoofdregel uit het arrest van 2010, maar legt die hoofdregel vervolgens op een volgens (…) [toevoeging A-G: belanghebbende] onjuiste en onvoldoende gemotiveerde wijze uit door diens casus op een lijn te stellen met die van de werknemer die uit vrije wil een lening aan zijn werkgever verstrekt en daarop een verlies lijdt. Een vergelijking met elk van de twee arresten gaat echter mank, nu de werknemers in die arresten niet gedwongen werden de lening te verstrekken en daarmee het risico op verlies te accepteren, terwijl (…) [toevoeging A-G: belanghebbende] zijn verlies moest nemen op basis van een drie jaar tevoren getekende overeenkomst tussen hem en zijn werkgever.
In r.o. 5.5. oordeelt het Hof dat in casu van negatief loon geen sprake kan zijn. De arresten van 1998 en 2014 worden daarbij niet uitdrukkelijk genoemd. Maar dat die arresten een rol hebben gespeeld, valt af te leiden uit het feit dat het Hof de helft van het onderdeel 5 van de uitspraak kwijt is aan de referte aan genoemde twee arresten.
Het Hof haalt wel uitdrukkelijk het arrest uit 2010 aan en oordeelt in dat verband dat “geen sprake [is] van een verlies dat geheel en rechtstreeks zijn oorzaak vond in de dienstbetrekking”.
Voor het geval het Hof het criterium ‘geheel en rechtstreeks’ met recht zou aanleggen - quod non - en vervolgens constateert dat het verlies niet geheel en rechtstreeks verband houdt met de dienstbetrekking, heeft (…) [toevoeging A-G: belanghebbende] zich de vraag gesteld waarin het verlies dan mogelijk wel geheel of deels (rechtstreeks) zijn oorzaak vindt. (…) [Toevoeging A-G: Belanghebbende] heeft geen andere verbanden kunnen leggen. Het Hof is daarin overigens evenmin geslaagd, althans het heeft daarvan geen blijk gegeven, zodat de uitspraak onvoldoende inzicht geeft in de gedachtegang van het Hof.
(…) [Toevoeging A-G: Belanghebbende] komt niet verder dan dat het verlies zijn oorzaak geheel en direct vindt in de defungeringsregeling. Nu deze defungeringsregeling contractueel is vastgelegd tussen werkgever en werknemer en - uit de aard der zaak - niet met aandeelhouders die geen dienstverband aangingen, staat het 100% causale verband tussen defungeringsregeling en dienstbetrekking vast.
Een parallel kan worden getrokken met de vraag of een transactie zakelijk is of niet. Wordt de overeenkomst nooit met een onafhankelijke derde gesloten, dan vindt overeenkomst zijn oorsprong in de aandeelhoudersrelatie. Het antwoord op de vraag of een overeenkomst in de hoedanigheid van werknemer is gesloten kan men vinden door de wedervraag te stellen: wordt de transactie ook wel met niet-werknemers gesloten? Een defungeringsgregeling wordt alleen met werknemers gesloten.
(…) [Toevoeging A-G: Belanghebbende] stelt dat men de verbandskwestie ook langs een andere weg kan benaderen. Hij constateert dat als de defungeringsregeling er niet zou zijn geweest, het vermogensverlies zich niet zou hebben voorgedaan. Ook hieruit blijkt een 100% en rechtstreeks verband tussen verlies en dienstbetrekking.
Opmerkelijk genoeg acht het Hof deze stelling “ook aannemelijk” (r.o. 5.6), echter zonder daaruit te concluderen dat de oorzaak van het verlies geheel en direct in de dienstbetrekking is te vinden (r.o. 5.5.). (…) [Toevoeging A-G: Belanghebbende] acht dit oordeel dan ook onbegrijpelijk.
Nadat het Hof heeft geoordeeld dat onder de geschetste omstandigheden niet kan worden gesproken van negatief loon, gaat het Hof in r.o. 5.6 nog nader in op de vraag of het nadeel dat (…) [toevoeging A-G: belanghebbende] zegt te hebben geleden uit hoofde van de toepassing van de defungeringsregeling überhaupt wel als ‘verlies’ kan worden aangemerkt. Het Hof beantwoordt die vraag ontkennend: “een dergelijk ‘verlies’ - een hogere opbrengst die belanghebbende zou hebben kunnen behalen als hij met zijn werkgever (voor hem) gunstiger voorwaarden was overeengekomen - [kan] niet worden aangemerkt als ‘negatief loon’.” Het Hof negeert in dit (overigens niet gemotiveerde) rechtsoordeel Uw arrest van 3 november 2006, BNB 2007/118 - een arrest waarnaar ook in de pleitnota is verwezen - waarin U oordeelde “dat de omvang van het als negatief loon aan te merken nadeel gelijk is aan de waarde in het economisch verkeer van de optierechten op het moment dat die vervielen, dus op de dag dat de dienstbetrekking van belanghebbende eindigde.” De prijs waartegen de opties in die casus werden verkregen, speelt bij het bepalen van de omvang van het nadeel geen rol. Het verlies wordt bepaald door enerzijds de waarde in het economisch verkeer op het moment waarop de opties worden ingeleverd en anderzijds de (lage) vergoeding die daar contractueel tegenover staat.
Daarmee is de cirkel rond. (…) [Toevoeging A-G: Belanghebbende] wil geen resultaat op een privéaandelenbezit in de loonsfeer brengen: hij wenst slechts dat in de loonsfeer rekening wordt gehouden met het verlies uit hoofde van de defungeringsregeling: een verlies dat direct en uitsluitend - en dus voldoende - verband houdt met de dienstbetrekking.