Nr. 14/05524
Zitting: 30 juni 2015
|
Mr. Vegter
Conclusie inzake:
[verdachte]
|
1. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, heeft bij arrest van 2 september 2014 de verdachte wegens “overtreding van artikel 163, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994”, veroordeeld tot een geldboete van € 1.000,-, subsidiair 20 dagen hechtenis, waarvan € 500,-, subsidiair 10 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Voorts heeft het Hof verdachte veroordeeld tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 9 maanden, met aftrek als bedoeld in art. 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
2. De verdachte heeft cassatie ingesteld. Mr. S.F.W. van ‘t Hullenaar, advocaat te Arnhem, heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel behelst de klacht dat het Hof het Openbaar Ministerie ten onrechte ontvankelijk heeft geacht in de vervolging van verdachte terwijl sprake is van een vervolgingsbeletsel, te weten de eerder aan verdachte opgelegde bestuursrechtelijke maatregel alcoholslotprogramma (hierna: asp).1
4. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
‘hij op 26 april 2013 te Wageningen als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van genoemde wet, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en aan de verplichting gevolg te geven aan alle door een opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen.”
5. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 2 september 2014 heeft verdachte verklaard dat zijn rijbewijs ongeldig is verklaard door het CBR en dat er een alcoholslotprogramma2 is opgelegd.
6. Het bestreden arrest houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, in dat verdachte ter zake van overtreding van art. 163, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994, is veroordeeld tot een geldboete en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, een en ander zoals hiervoor onder 1 vermeld.
7. Het middel is gestoeld op de recente uitspraak van de Hoge Raad van 3 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:434. In dat arrest heeft de Hoge Raad, voor zover hier van belang, het navolgende overwogen:
“4.4 Tegen de achtergrond van het hiervoor overwogene is bij de huidige Nederlandse regelgeving de strafvervolging van een verdachte ter zake van het rijden onder invloed van alcoholhoudende drank in strijd met de beginselen van een goede procesorde in die gevallen waarin de verdachte op grond van datzelfde feit de onherroepelijk geworden verplichting tot deelname aan het asp is opgelegd. Die beginselen van een goede procesorde kunnen immers meebrengen – en brengen in de hier aan de orde zijnde gevallen ook mee – dat een inbreuk op het beginsel dat iemand niet twee maal kan worden vervolgd en bestraft voor het begaan van hetzelfde feit, de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de strafvervolging tot gevolg heeft.
Dit vervolgingsbeletsel geldt eveneens gedurende een tegen de oplegging van het asp lopende bezwaar- of beroepsprocedure.
4.5 In cassatie moet ervan worden uitgegaan dat in de onderhavige zaak aan de verdachte onherroepelijk de verplichting tot deelname aan het asp is opgelegd. Dat betekent dat het oordeel van het Hof dat het Openbaar Ministerie in zijn vervolging niet-ontvankelijk is, juist is, wat er ook zij van de daaraan ten grondslag gelegde motivering.”
8. Het voorgaande betekent dat nu in cassatie ervan kan worden uitgegaan dat aan de verdachte onherroepelijk de verplichting tot deelname aan het asp is opgelegd, de zaak tot niets anders kan leiden dan tot het oordeel dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn vervolging. Het middel is terecht voorgesteld en mitsdien kan het arrest van het Hof niet in stand blijven. Het is de vraag hoe deze constatering in cassatie verder moet worden verwerkt. Hetgeen ik heb geconstateerd laat geen andere uitkomst van de zaak open dan niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie. Daarom stel ik mij primair op het standpunt dat de Hoge Raad uit doelmatigheidsoogpunt zelf deze einduitspraak doet. Subsidiair stel ik mij op het standpunt dat het arrest moet worden vernietigd en de zaak moet worden teruggewezen.
9. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van het bestreden arrest behoren te leiden.
10. Deze conclusie strekt primair tot vernietiging van de bestreden uitspraak, behoudens voor zover daarbij het vonnis van de Politierechter is vernietigd, en tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging en subsidiair tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, teneinde de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden