Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:PHR:2014:525

Parket bij de Hoge Raad
06-06-2014
31-10-2014
13/00523
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:3067, Gevolgd
Civiel recht
-

Art. 81 lid 1 RO. Opstalrecht. AV2000. Gebondenheid opstalhouders aan door Hoogheemraadschap vastgestelde nieuwe algemene opstalvoorwaarden (AV 2007) en nieuwe retributiemethodiek? Bevat art. 29 AV 2000 onherroepelijk aanbod tot nieuw opstalcontract onder toepassing AV2000? Herroeping aanbod in strijd met vertrouwensbeginsel? Art. 3:14 BW. Samenhang met 13/00525 en 13/00529.

Rechtspraak.nl

Conclusie

13/00523

Mr. E.B. Rank-Berenschot

Zitting: 6 juni 2014

CONCLUSIE inzake:

1. [eiser 1] en [eiseres 2],

2. [eiser 3],

3. [eiser 4],

4. [eiser 5],

5. [eiser 6],

6. Stichting Belangenbehartiging Opstalhouders Haarlemmermeer,

eisers tot cassatie,

advocaat: mr. D. Rijpma,

tegen:

Hoogheemraadschap van Rijnland,

verweerder in cassatie,

advocaat: mr. M.W. Scheltema.

1 Inleiding

Deze zaak is één van drie samenhangende zaken omtrent de positie van houders van opstalrechten op percelen van de ringdijk rondom de Haarlemmermeer. Deze rechten zijn door de rechtsvoorgangers van het Hoogheemraadschap destijds uitgegeven onder toepasselijkverklaring van algemene opstalvoorwaarden vastgesteld in 1970 (AV70) dan wel 2000 (AV2000). In 2007 heeft het Hoogheemraadschap nieuwe algemene voorwaarden (AV2007) en een nieuwe methodiek voor de berekening van retributie vastgesteld. Centrale vraag in alle drie zaken is of de zittende opstalhouders bij verlenging/heruitgifte na expiratie van hun voor bepaalde tijd gevestigde rechten aan die nieuwe voorwaarden en retributiemethodiek gebonden kunnen worden.

Zaak 13/00525 ([A] c.s./HHR) betreft een groep opstalhouders wier rechten destijds zijn gevestigd onder toepasselijkverklaring van de AV70 en inmiddels zijn geëxpireerd; zij vorderen medewerking aan verlenging van hun rechten tegen een op grond van de berekeningsmethode uit de AV70 bepaalde retributie.

De onderhavige zaak 13/00523 ziet eveneens op een groep opstalhouders wier rechten zijn uitgegeven onder toepasselijkheid van de AV70. Zij verlangen dat hun rechten, die thans nog lopen, worden heruitgegeven onder toepasselijkverklaring van de AV2000.

Zaak 13/00529 (SBOH c.s./HHR) ten slotte, draait in de kern om de vraag of het Hoogheemraadschap bij verlenging/heruitgifte aan zittende opstalhouders de AV2007 en het nieuwe retributiebeleid mag toepassen.

2 Feiten en procesverloop

2.1

In cassatie kan worden uitgegaan van de volgende feiten1:

a) Na de drooglegging van de Haarlemmermeer zijn de eigendom en het beheer van de rond de nieuwe polder gelegen ringdijk (verder: de dijk) in 1859 in handen gegeven van een nieuw opgericht waterschap, De Haarlemmermeerpolder (verder: DHP). In 1979 is DHP met een aantal polderwaterschappen rond Aalsmeer en Spaarndam samengevoegd tot het waterschap Groot-Haarlemmermeer (verder: WGH). Op WGH zijn toen de eigendom en het beheer van de dijk overgegaan. In het kader van een verder gaande waterschapsconcentratie is WGH op 1 januari 2005 met andere waterschappen opgegaan in het Hoogheemraadschap van Rijnland (verweerder in cassatie, hierna: het Hoogheemraadschap), dat daardoor op zijn beurt de eigendom en het beheer van de dijk verkreeg.

b) DHP en zijn rechtsopvolgers hebben voor dijkpercelen aan particulieren een opstalrecht gegeven. DHP heeft in verband daarmee in 1970 algemene voorwaarden en bepalingen vastgesteld, waaronder gedeelten van de dijk in recht van opstal zullen worden uitgegeven (verder: de AV70).

c) WGH heeft in 1999 algemene opstalvoorwaarden voor het hele waterschap vastgesteld, die ook van toepassing zijn op opstalrechten op de dijk (verder: de AV20002). Daarin is onder meer bepaald3:

“ARTIKEL 1

(…)

2. De algemene opstalvoorwaarden kunnen te allen tijde door het algemeen bestuur worden herzien. Zij treden in werking telkenmale bij uitgifte of heruitgifte van het opstalrecht.

(…)

ARTIKEL 6

Opstalvergoeding en de vijfjaarlijkse aanpassing daarvan

1. Jaarlijks is een opstalvergoeding verschuldigd. De opstalvergoeding bij uitgifte wordt berekend door de kadastrale oppervlakte van het perceel te vermenigvuldigen met een basistarief per vierkante meter (m2).

(…)

De basistarieven luiden als volgt:

(…)

3. De basistarieven worden vanaf één januari tweeduizend jaarlijks door het dagelijks bestuur bij afzonderlijk te nemen besluit aangepast aan de ontwikkeling van het algemeen prijsniveau. (…)

(…)

4. De opstalvergoeding wordt na verloop van telkens vijf (5) jaren aangepast aan het voor dat jaar geldende basistarief. De aangepaste opstalvergoeding wordt berekend op de wijze als in de leden 1 en 2 aangegeven.

(…)

ARTIKEL 29

Inwerkingtreding voorwaarden

Deze voorwaarden treden in werking na inschrijving in het register 4 betreffende onroerende zaken ten kantore van de Dienst Kadaster en de Openbare registers te Amsterdam en zullen van toepassing zijn op alle nadien gesloten overeenkomsten.

Eerder vastgestelde algemene voorwaarden blijven onverkort van toepassing op de voor dat tijdstip gesloten overeenkomsten, zolang deze door tijdsverloop niet zijn verstreken, tenzij de opstaller tussentijdse beëindiging en nieuwe uitgifte van het recht van opstal onder deze voorwaarden wenst.”

d) De verenigde vergadering van het Hoogheemraadschap heeft op 12 april 2006 besloten de retributiesystematiek voor de opstalrechten in die zin te wijzigen dat een uniform eigendommenbeleid voor uitgiften, verlengingen en heruitgiften wordt ingevoerd met marktconformiteit als uitgangspunt en daarbij passende nieuwe vergoedingen, en dat daarbij overgangstermijnen zullen worden gehanteerd van maximaal 3 maal 3 jaren, afhankelijk van de situatie en de stijging (verder: het besluit van 20064). Het college van dijkgraaf en hoogheemraden (verder: het College) is daarbij gemachtigd het besluit nader uit te werken. Het College heeft op 18 april 2006 in het kader van die uitvoering de "Vergoedingentabel Gebruik Rijnlands Vastgoed" vastgesteld, die geldt vanaf 12 april 2006. Deze tabel is bij brief van het Hoogheemraadschap van 18 mei 2006 aan de houders van een opstalrecht op een dijkperceel toegezonden.

e) Naar aanleiding van reacties van de opstalhouders heeft de verenigde vergadering van het Hoogheemraadschap op 31 januari 2007 een nieuw besluit genomen over de te hanteren systematiek bij de (her)uitgifte en verlengingen van opstalrechten en de bepaling van de vergoedingen daarvoor (verder: het besluit van 20075).

Dat besluit houdt onder meer in dat voor de bepaling van de opstalvergoeding zal worden uitgegaan van de waarde van de grond en van een rentepercentage, dat bij de bepaling van de waarde van de grond zal worden uitgegaan van de WOZ-waarde en van de zgn. grondquote (het percentage van de WOZ-waarde dat de waarde van de grond vertegenwoordigt), verminderd met 40% omdat de kavel niet vrij in te richten is. Voorts houdt het besluit in dat gedurende een overgangsperiode van 20 jaar de opstalvergoeding per jaar stapsgewijze oploopt van het huidige peil naar het van de grondwaarde afgeleide peil, zodanig dat voor alle opstalrechten de nieuwe systematiek vanaf 2026 volledig van toepassing zal zijn.

In het besluit is het College gemachtigd de datum van invoering van het in het besluit vastgelegde beleid te bepalen. Het College heeft op 15 mei 2007 de invoeringsdatum vastgesteld op 1 juni 2007.

f) Zowel het besluit van 2006 als het besluit van 2007 heeft tot gevolg dat de opstalvergoedingen substantieel worden verhoogd.

g) De verenigde vergadering heeft op 31 januari 2007 eveneens besloten de AV2000 in te trekken op een door het College te bepalen tijdstip. Dat tijdstip is door het College bepaald op 1 juni 2007.6

h) Eisers tot cassatie onder 1 tot en met 5 (hierna tezamen, al dan niet met eiseres sub 6: [eiser] c.s.) zijn elk houder van een opstalrecht op een dijkperceel. Op die opstalrechten zijn de AV70 van toepassing. Eiseres tot cassatie onder 6 (de stichting Stichting Belangenbehartiging Opstalhouders Haarlemmermeer, hierna afzonderlijk: SBOH) behartigt ingevolge haar statuten de belangen van houders van opstalrechten op dijkpercelen, waaronder houders van opstalrechten waarop de AV70 van toepassing zijn.

i) [eiser] c.s. hebben bij brieven, gedateerd in de periode tussen 19 en 26 april 2007, aan het Hoogheemraadschap meegedeeld dat zij het aanbod zoals verwoord in de laatste zinsnede van art. 29 van de AV2000 aanvaarden om hun opstalrecht tussentijds te beëindigen en een nieuw opstalrecht uit te geven voor de duur van 50 jaar onder toepassing van de AV2000. Zij hebben daarbij om medewerking van het Hoogheemraadschap verzocht om daartoe een notariële akte te laten opstellen. Meer dan 500 andere opstalhouders die in een gelijke situatie verkeren, hebben eveneens het aanbod aanvaard. Het Hoogheemraadschap heeft aan [eiser] c.s. bij brieven van 15 juni 2007 laten weten dat het algemeen bestuur van het Hoogheemraadschap op 12 april (2006) nieuwe financiële voorwaarden heeft gesteld, dat bij beëindiging van lopende opstalrechten tussen 12 april (2006) en 1 juni 2007 die bij dat besluit vastgestelde financiële voorwaarden, zoals die bij besluit van het College van 18 april 2006 zijn uitgewerkt, van toepassing zijn, dat het uitvoeringsbeleid met betrekking tot de opstalvergoedingen in het besluit van de verenigde vergadering van het Hoogheemraadschap van 31 januari 2007 wederom is gewijzigd en dat dat besluit op 1 juni 2007 in werking is getreden. Het Hoogheemraadschap heeft in die brieven aan [eiser] c.s., indien zij nog tot tussentijdse beëindiging van hun opstalrecht wensen over te gaan, de keuze gegeven tussen de financiële voorwaarden ingevolge het besluit van 2006 en die ingevolge het besluit van 2007.

2.2

Bij inleidende dagvaarding van 28 mei 2008 hebben [eiser] c.s. gevorderd dat de rechtbank ’s-Gravenhage, kort samengevat, het Hoogheemraadschap zal veroordelen medewerking te verlenen aan de heruitgifte van opstalrechten onder de AV2000, inclusief de bepalingen met betrekking tot de hoogte van de retributie. SBOH heeft gevorderd dat de rechtbank voor recht zal verklaren primair dat het aanbod van art. 29 AV2000 een onherroepelijk aanbod is, subsidiair dat het Hoogheemraadschap het aanbod niet heeft herroepen en dat het Hoogheemraadschap bij herroeping vanaf het moment waarop de opstalhouder van het voornemen tot herroeping in kennis is gesteld, een termijn van één jaar in acht dient te nemen waarbinnen het aanbod kan worden aanvaard, alsmede het Hoogheemraadschap zal veroordelen medewerking te verlenen aan de heruitgifte van opstalrechten onder de AV2000 voor alle opstalhouders die het aanbod tot heruitgifte op grond van art. 29 AV2000 hebben aanvaard.

Zij hebben aan hun vorderingen ten grondslag gelegd, onder meer, dat art. 29 AV2000 een onherroepelijk aanbod bevat aan de opstalhouders met een lopend opstalcontract om dit contract op elk door hen gewenst moment te beëindigen en onder toepassing van de AV2000 een nieuw opstalcontract aan te gaan. [eiser] c.s. hebben dit aanbod allen in april 2007 geaccepteerd. Er is aldus een overeenkomst tot heruitgifte in recht van opstal tot stand gekomen, die door het Hoogheemraadschap moet worden nagekomen.7

Het Hoogheemraadschap heeft als verweer aangevoerd, onder meer, dat het aanbod in april 2007 reeds was vervallen omdat het niet was aanvaard binnen een redelijke termijn als bedoel in art. 6:221 lid 1 BW. Daarmee is irrelevant of het aanbod al dan niet onherroepelijk was, aldus het Hoogheemraadschap.8

2.3

Bij vonnis van 18 augustus 2010 (HA ZA 08-1855) heeft de rechtbank geoordeeld, onder meer, dat het aanbod van art. 29 AV2000 niet blijft gelden totdat het lopende opstalrecht door tijdsverloop is verstreken (rov. 6.51) en dat het beroep van het Hoogheemraadschap op art. 6:221 lid 1 BW slaagt, nu de daarin bedoelde redelijke termijn in ieder geval op 18 mei 2006 is verlopen (rov. 6.52). Zij heeft voorts het beroep van eisers op strijd met het vertrouwensbeginsel verworpen (rov. 6.53).

De rechtbank heeft de vorderingen dan ook afgewezen.

2.4

[eiser] c.s. en SBOH zijn van dit vonnis in hoger beroep gekomen bij het gerechtshof ’s-Gravenhage met conclusie dat het hof het vonnis vernietigt en, opnieuw rechtdoende, hun oorspronkelijke vorderingen alsnog toewijst. Voor zover in cassatie relevant keren de grieven zich tegen de oordelen van de rechtbank dat geen sprake is van een onherroepelijk aanbod (grief 1) en dat de redelijke termijn in de zin van art. 6:221 lid 1 BW in ieder geval op 18 mei 2006 was verlopen (grief 2), en tegen de verwerping van het beroep op strijd met het vertrouwensbeginsel (grief 3).

Het Hoogheemraadschap heeft verweer gevoerd.

2.5

Bij arrest van 23 oktober 2012 (zaaknummer 200.077.007/01) heeft het hof geoordeeld dat het Hoogheemraadschap bevoegd was het in art. 29 AV2000 vervatte aanbod te herroepen9 (rov. 3-4), dat het eventuele slagen van grief 2 niet tot toewijzing van het gevorderde kan leiden (rov. 5-7) en dat eisers niet tot het bewijs worden toegelaten dat jegens de opstalhouders het vertrouwen is gewekt dat zij gedurende de looptijd van hun recht onder de AV70 op elk gewenst moment het aanbod van art. 29 AV2000 kunnen aanvaarden (rov. 8-9).

Het hof heeft het vonnis waarvan appel bekrachtigd.

2.6

[eiser] c.s. en SBOH hebben tijdig10 beroep in cassatie ingesteld. Het Hoogheemraadschap heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. Partijen hebben hun standpunten schriftelijk laten toelichten en re- en dupliek ingediend.

3 Beoordeling van het cassatieberoep

3.1

Het cassatiemiddel omvat twee onderdelen.

3.2

Onderdeel 1 komt in drie subonderdelen op tegen het hierna onderstreept aangehaalde gedeelte van rov. 4, waarin het hof zijn oordeel geeft over het betoog (grief 1) dat art. 29 AV2000 een onherroepelijk aanbod inhoudt. Ik citeer tevens het relevante gedeelte van de voorafgaande rov. 3:

“3. De eerste grief klaagt erover dat de rechtbank niet heeft geoordeeld dat art. 29 AV2000 een onherroepelijk aanbod inhoudt, dat door [eiser] c.s. tijdig en rechtsgeldig is aanvaard. [eiser] c.s. brengen naar voren dat de wil van de aanbieder bij het doen van het aanbod (WGH) doorslaggevend is, dat uit de in de memorie van grieven geciteerde antwoorden van een oud-bestuurder van WGH blijkt dat het de bedoeling was dat het aanbod permanent zou zijn en dat het Hoogheemraadschap daarop niet kon terugkomen. (…).”

“4. De grief faalt. Ingevolge artikel 6:219, eerste lid, BW kan een aanbod worden herroepen, tenzij het een termijn voor de aanvaarding inhoudt of de onherroepelijkheid ervan op andere wijze uit het aanbod volgt. Ervan uitgaande dat de in artikel 29 AV2000 gegeven optie als aanbod moet worden gezien, heeft te gelden dat nergens uit de tekst daarvan blijkt dat het niet kan worden herroepen. Daarbij komt dat in artikel l, tweede lid, AV2000 is bepaald dat de algemene opstalvoorwaarden te allen tijde door het algemeen bestuur kunnen worden herzien. Van enige beperking van die bevoegdheid in de algemene voorwaarden is geen sprake. Uit de AV 2000, als geheel bezien, volgt dat WGH zich uitdrukkelijk de bevoegdheid tot wijziging van alle voorwaarden heeft voorbehouden, waaronder het in artikel 29 opgenomen aanbod aan opstalhouders op wier contracten de AV2000 nog niet van toepassing was. Daaraan kunnen eventuele al dan niet uitdrukkelijk door bestuursleden of medewerkers van WGH gedane uitspraken over de strekking van de bepaling niet afdoen, reeds omdat de AV2000 zijn vastgesteld door het algemeen bestuur van WGH en niet is gesteld of gebleken dat het algemeen bestuur van WGH heeft beoogd, in weerwil van de tekst van de AV2000, met artikel 29 een aanbod te doen waarop artikel 1, tweede lid, niet van toepassing was. Het bewijsaanbod van [eiser] c.s. op dit punt zal worden gepasseerd omdat dat bewijs niet tot een andere conclusie kan leiden. (…)

De slotsom is dat het algemeen bestuur van WGH de bevoegdheid had het in artikel 29 AV2000 vervatte aanbod in te trekken. Na de samenvoeging van waterschappen per 1 januari 2005 is die bevoegdheid overgegaan op het algemeen bestuur van het Hoogheemraadschap (de verenigde vergadering).”.

3.3

Subonderdeel 1.1 klaagt dat het onderstreept aangehaalde oordeel blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting omtrent de toerekening van een rechtshandeling als een aanbod zoals vervat in art. 29 AV2000. Daartoe wordt aangevoerd dat het doen van een dergelijk aanbod niet behoort te worden toegerekend aan een orgaan als het algemeen bestuur van WGH, dat de AV2000 heeft vastgesteld, maar aan de (publiekrechtelijke) rechtspersoon WGH. Hetzelfde geldt voor de toerekening van uitspraken van een bestuurslid als loco-dijkgraaf [betrokkene 1] over de strekking van een aanbod als vervat in art. 29 AV2000.

3.4

De klacht berust kennelijk op de lezing dat het hof in de bestreden overweging het doen van het in art. 29 AV2000 vervatte aanbod heeft toegerekend aan het algemeen bestuur van WGH. Mogelijk is deze lezing ingegeven door de overweging: “niet is gesteld of gebleken dat het algemeen bestuur van WGH heeft beoogd, in weerwil van de tekst van de AV2000, met artikel 29 een aanbod te doen waarop artikel 1, tweede lid, niet van toepassing was.” Ik meen echter dat deze zinsnede, gelet op de context ervan, niet aldus kan worden opgevat dat het hof hiermee doelt op het verrichten van een rechtshandeling. In rov. 4 wordt door het hof immers uitleg gegeven aan art. 29 AV2000, in welk kader het hof eerst heeft vastgesteld dat uit de tekst van de AV2000 als geheel volgt dat WGH zich de bevoegdheid heeft voorbehouden het in art. 29 vervatte aanbod te herroepen. De daarop volgende, zojuist aangehaalde overweging omtrent het ‘doen van een aanbod’ door het algemeen bestuur van WGH ziet dan ook op de voor uitleg van art. 29 als relevant aangemerkte bedoeling van het algemeen bestuur in zijn hoedanigheid van opsteller van de AV2000. Dat het hof het doen van het aanbod als rechtshandeling wel degelijk toerekent aan het WGH, blijkt voorts uit rov. 3, waar in het kader van de weergave van grief 1 door het hof de vermelding (tussen haken) van WGH als ‘aanbieder’ is toegevoegd.

Voor zover de klacht betrekking heeft op de vermeende toerekening van de uitspraken van oud-bestuurder loco-dijkgraaf [betrokkene 1] – op diens schriftelijke getuigeverklaring11 zien rov. 3 en 4 – geldt m.m. hetzelfde: het hof doet geen uitspraak over de vraag aan wie deze rechtens moeten worden toegerekend, maar over de vraag welke betekenis zij kunnen hebben in het kader van de uitleg van art. 29 AV2000.

3.5

Subonderdeel 1.2 acht voornoemd oordeel in rov. 4 onbegrijpelijk, nu [eiser] c.s. in de toelichting op hun eerste grief de (getuigen)verklaring van met name [betrokkene 1] onmiskenbaar hebben aangevoerd ten bewijze van de bedoeling die de (publiekrechtelijke) rechtspersoon WGH had met het aanbod van art. 29 AV2000.

Subonderdeel 1.3 klaagt ten slotte dat het hof het bewijsaanbod van [eiser] c.s. ten onrechte, althans op onbegrijpelijke wijze heeft gepasseerd. Het bewijsaanbod kan volgens [eiser] c.s. niet anders worden begrepen dan dat het ertoe strekt bewijs bij te brengen van de bedoeling die de (publiekrechtelijke) rechtspersoon WGH had met het aanbod van art. 29 AV2000.

3.6

Deze klachten falen, evenals subonderdeel 1.1 en op dezelfde gronden, voor zover zij erop berusten dat het hof zou hebben miskend dat het in art. 29 AV2000 vervatte aanbod als rechtshandeling aan de rechtspersoon WGH moet worden toegerekend.

3.7

Ook overigens treffen de klachten geen doel. Het hof heeft, in cassatie niet bestreden, vastgesteld dat “niet is gesteld of gebleken dat het algemeen bestuur van WGH heeft beoogd, in weerwil van de tekst van de AV2000, met artikel 29 een aanbod te doen waarop artikel 1, tweede lid, niet van toepassing was.” Het oordeel van het hof moet kennelijk aldus worden begrepen dat in die omstandigheid de vastgestelde tekstuele uitleg van de AV2000 – dat het aanbod in art. 29 niet onherroepelijk is – overeind blijft en dat daaraan niet afdoet de eventuele strekking van de bepaling, inhoudende dat naar de bedoeling van WGH “uiteindelijk iedereen een opstalrecht onder de AV2000 zou hebben”12. Dit feitelijk oordeel is niet onbegrijpelijk, mede omdat heruitgifte onder de AV2000, art. 6 daaronder begrepen, niet zou bijdragen aan de beoogde “volstrekte uniformiteit” indien op dat moment de AV2000 niet meer (onverkort) van kracht zijn en derhalve op nieuwe uitgiften inmiddels andere financiële en/of juridische voorwaarden van toepassing zijn.13

Hieruit volgt tevens dat het opdragen van bewijs met betrekking tot die strekking niet zinvol is, omdat dat bewijs niet tot een ander oordeel kan leiden. Daarmee kon het hof het bewijsaanbod ter zake (MvG onder 4.7) passeren.

3.8

Voor zover [eiser] c.s. nieuwe klachten opwerpen onder 2.2 tot en met 2.8 en 2.10 van de schriftelijke toelichting, kunnen deze niet in behandeling worden genomen.14 Het Hoogheemraadschap heeft de rechtsstrijd op deze punten uitdrukkelijk niet aanvaard.15

3.9

Onderdeel 2 richt zich tegen de verwerping van grief 3. Het hof heeft in dit verband overwogen:

“8. De derde grief keert zich tegen het oordeel van de rechtbank dat geen sprake is van strijd met het vertrouwensbeginsel. [eiser] c.s. wijzen erop dat jegens de opstalhouders in het algemeen en ook jegens hen in persoon het vertrouwen is gewekt dat zij gedurende de tijd dat hun oude opstalrecht onder de AV70 zou blijven lopen, op elk gewenst moment het aanbod op grond van artikel 29 AV2000 zouden kunnen aanvaarden. Zij hebben hiervan bewijs aangeboden en menen dat zij ten onrechte niet tot bewijs zijn toegelaten.

9. Ook het hof zal [eiser] c.s. niet tot bewijs op dit punt toelaten. Uit het bovenstaande volgt dat uit de tekst van AV2000 duidelijk is dat zowel artikel 29 AV2000 als de in AV2000 opgenomen financiële condities waaronder het opstalrecht wordt verleend, vatbaar zijn voor wijziging. Ook als zou komen vast te staan dat in weerwil van die tekst tussen de inwerkingtreding van AV2000 en 12 april 2006 bij hen door daartoe bevoegde personen het vertrouwen is gewekt dat van de mogelijkheid tot wijziging geen gebruik zou worden gemaakt, dan nog geldt dat zij uiterlijk op 18 mei 2006 hadden moeten begrijpen dat de financiële condities waaronder het aanbod werd gedaan, waren gewijzigd. (…)

Op een vóór 12 april 2006 gewekt vertrouwen konden zij zich in elk geval op het tijdstip van hun aanvaarding van het aanbod (meer dan elf maanden nadat de nieuwe financiële condities hun bekend zijn geworden) niet meer beroepen. De grief leidt niet tot resultaat.”

3.10

Volgens [eiser] c.s. getuigt dit oordeel van een onjuiste rechtsopvatting, althans geeft het geen (voldoende) begrijpelijke motivering van de beslissing. Aangenomen dat vast zou staan dat, in weerwil van de tekst van de AV2000, tussen de inwerkingtreding van de AV2000 en 12 april 2006 door daartoe bevoegde personen bij [eiser] c.s. het vertrouwen is gewekt dat van de mogelijkheid tot wijziging van de AV2000 geen gebruik zou worden gemaakt, dan valt volgens hen zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet in te zien waarom [eiser] c.s. dan nog steeds uiterlijk op 18 mei 2006 hadden moeten begrijpen dat de financiële condities waaronder het aanbod van art. 29 AV2000 werd gedaan, ook voor hen waren gewijzigd, en/of dat zij zich in elk geval op het tijdstip van hun aanvaarding van het aanbod (meer dan elf maanden nadat de nieuwe financiële condities hun bekend zijn geworden) niet meer op een vóór 12 april 2006 gewekt vertrouwen konden beroepen. Dit volgt niet of niet zonder meer uit het vertrouwensbeginsel. In de schriftelijke toelichting wordt dit aldus toegelicht dat het vertrouwensbeginsel niet meebrengt dat binnen een bepaalde tijd een beroep op het gewekte vertrouwen moet worden gedaan (s.t. onder 3.8).

Daaruit volgt ook dat het hof het bewijsaanbod van [eiser] c.s. ten onrechte althans onbegrijpelijkerwijs heeft gepasseerd.

3.11

In het middel is niet verwezen naar vindplaatsen in feitelijke aanleg waar een beroep op het vertrouwensbeginsel wordt gedaan. Uit de inleidende dagvaarding (onder 37 tot en met 40) en de schriftelijke toelichting (onder 3.1) valt af te leiden dat het beroep ziet op het vertrouwensbeginsel in de zin van algemeen beginsel van behoorlijk bestuur.16 Op grond van art. 3:14 BW mag een bevoegdheid krachtens het burgerlijke recht niet worden uitgeoefend in strijd met geschreven of ongeschreven regels van publiekrecht, zoals het vertrouwensbeginsel. Dat het Hoogheemraadschap het aanbod van art. 29 AV2000 niet meer gestand doet, achten eisers tot cassatie in strijd met het vertrouwensbeginsel (inl. dagv. onder 40 en s.t. onder 3.7).

3.12

Het Hoogheemraadschap stelt dat eisers tot cassatie geen belang hebben bij de klachten, aangezien Heuseveldt niet bevoegd was om namens het Hoogheemraadschap toezeggingen te doen en het beroep op het vertrouwensbeginsel daarom niet zal slagen (s.t. onder 3.2.5 en 3.2.6). Nu over de vraag of Heuseveldt bevoegd was in feitelijke aanleg discussie bestond17 en het hof zich daarover niet heeft uitgesproken, staat de (on)bevoegdheid van Heuseveldt in cassatie niet vast en hebben eisers tot cassatie belang bij behandeling van hun klacht. Bovendien is het niet uitgesloten dat een beroep op gerechtvaardigd vertrouwen kan worden gedaan indien door een onbevoegde ambtenaar verwachtingen zijn gewekt.18

3.13

Voor zover de klacht strekt tot betoog dat niet valt in te zien waarom [eiser] c.s. uiterlijk op 18 mei 2006 hadden moeten begrijpen dat de financiële condities waaronder het aanbod werd gedaan ook voor hen waren gewijzigd, is van belang dat de brief van 18 mei 2006 zich niet in het dossier bevindt. Ook is niet verwezen naar in feitelijke aanleg ingenomen standpunten. Daarmee is in cassatie onvoldoende aangevoerd om genoemd oordeel onjuist of onbegrijpelijk te achten. In zoverre faalt de klacht.

3.14

Bij de beoordeling van de klachten voor het overige staat voorop dat het hof in rov. 6 heeft vastgesteld dat de verenigde vergadering op 12 april 2006 het in art. 29 AV2000 vervatte aanbod als zodanig heeft gehandhaafd, maar dat zij de financiële condities die bij dat aanbod gelden, heeft gewijzigd. De precieze financiële condities zijn door het College op 18 april 2006 vastgesteld en op 18 mei 2006 aan belanghebbenden kenbaar gemaakt. Voorts heeft het hof vastgesteld (rov. 7) dat de vordering van [eiser] c.s. erop is gericht dat het in art. 29 AV vervatte aanbod mag worden aanvaard onder de door WGH in 2000 vastgestelde financiële condities.

Tegen deze achtergrond moet kennelijk ook rov. 9 worden begrepen. Het hof heeft daarin vastgesteld dat het te leveren bewijs, gelet op de stellingen van [eiser] c.s., betrekking heeft op voor 12 april 2006 gewekt vertrouwen. Het hof heeft kennelijk tot uitdrukking gebracht dat het aangeboden bewijs, indien geleverd, niet tot toewijzing van het gevorderde kan leiden. Dit bewijs ziet immers – slechts – op het jegens de opstalhouders (voor 12 april 2006) gewekte vertrouwen dat zij gedurende de looptijd van hun oude opstalrecht onder de AV70 op elk gewenst moment het aanbod ex art. 29 AV zouden kunnen aanvaarden (rov. 8). Al zou dit voor 12 april 2006 gewekte vertrouwen – betreffende de mogelijkheid van een tussentijdse heruitgifte als zodanig – komen vast te staan, dan neemt dit niet weg dat [eiser] c.s. na 18 mei 2006 (toen de nieuwe financiële condities per brief bekend waren gemaakt) moest begrijpen dat de financiële condities waaronder het aanbod werd gedaan, waren gewijzigd. Het hof heeft kennelijk geoordeeld dat in die omstandigheid eisers tot cassatie overeenkomstig de eisen van redelijkheid en billijkheid het aanbod onder de oude financiële condities binnen een redelijke termijn na 18 mei 2006 hadden moeten aanvaarden en dat die redelijke termijn in ieder geval in april 2007 (toen zij het aanbod aanvaardden) verstreken was. Dit oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.

3.15

Voor zover [eiser] c.s. en SBOH mogelijk een nieuwe klacht opwerpen onder 3.10 van de schriftelijke toelichting kan deze niet in behandeling worden genomen.

4 Conclusie

De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.

De Procureur-Generaal bij de

Hoge Raad der Nederlanden

A-G

1 Ontleend aan rov. 1.1 tot en met 1.8 van het arrest van het gerechtshof ’s-Gravenhage van 23 oktober 2012, tenzij anders vermeld.

2 Prod. 3 bij inl. dagv.

3 Ontleend aan rov. 4.7 van het vonnis van de rechtbank ’s-Gravenhage van 18 augustus 2010 en aan prod. 3 bij inl. dagv.

4 Prod. 18 bij inl. dagv.

5 Prod. 19 bij inl. dagv.

6 Ontleend aan rov. 6 van het in cassatie bestreden arrest.

7 Vonnis van 18 augustus 2010, rov. 5.22 en 6.50.

8 Vonnis van 18 augustus 2010, rov. 6.50. Zie ook CvA onder 43 en CvD onder 17.

9 Het hof spreekt kennelijk abusievelijk van ‘intrekken’.

10 De cassatiedagvaarding is uitgebracht op 23 januari 2013.

11 Overgelegd als prod. 1 bij MvG.

12 Verklaring van [betrokkene 1], aangehaald in MvG onder 4.5.

13 Volgens het Hoogheemraadschap zijn van 12 april 2006 tot 1 juni 2007 de AV2000 (m.u.v. art. 6) en de Vergoedingentabel van toepassing, Vanaf 1 juni 2007 zijn de AV 2007 en het retributiebeleid op grond van het besluit van 2007 van toepassing. Zie Inc. concl. tot voeging, onder 3.2; CvA onder 5 en 38; pleitaantekeningen mr. Lever in appel, p. 2. Zie ook rov. 6 van het bestreden arrest.

14 Asser Procesrecht/Veegens-Korthals Altes-Groen (2005), p. 309, met vermelding van rechtspraak.

15 Nota van dupliek, onder 2 en 3.

16 R.J.N. Schlössels e.a., Kern van het bestuursrecht, 2013, p. 192-197 en Van Wijk/Konijnenbelt & Van Male, Hoofdstukken van bestuursrecht, 2011, p. 311-318.

17 Inl. dagv. onder 38; CvA onder 48; CvD onder 19; pleitnota [eiser] c.s. in eerste aanleg onder 12; proces-verbaal eerste aanleg, p. 5 en 6; MvG onder 4.27; MvA onder 4.25 en 4.26, en pleitnotitie [eiser] c.s. in appel onder 19 en 20.

18 R.J.N. Schlössels e.a., Kern van het bestuursrecht, 2013, p. 194-197 en Van Wijk/Konijnenbelt & Van Male, Hoofdstukken van bestuursrecht, 2011, p. 313-314.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.