12/04425
Mr. F.F. Langemeijer
23 november 2012 (griffierecht)
Conclusie inzake:
[De vrouw]
tegen
[De man]
1. Bij verzoekschrift van 13 september 2012 heeft verzoekster beroep in cassatie ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof te Arnhem van 14 juni 2012.
2. Op 4 oktober 2012 is aan de advocaat van verzoekster een nota ter zake van het verschuldigde griffierecht verzonden, met de mededeling dat het griffierecht is vastgesteld op € 302,- en dat dit bedrag uiterlijk 11 oktober 2012 op de bankrekening van het gerecht dient te zijn bijgeschreven. Op 26 oktober 2012 is aan de advocaat van verzoekster een aanmaning ter zake van het verschuldigde griffierecht verzonden.
3. Bij brief van 16 oktober 2012 is namens de griffier van de Hoge Raad aan de advocaat van verzoekster meegedeeld dat geconstateerd is dat het griffierecht niet tijdig is voldaan. De advocaat is ter zitting van de Hoge Raad in de gelegenheid gesteld zich hierover uit te laten.
4. Bij akte van 7 november 2012 heeft de advocaat van verzoekster zich uitgelaten over de te late betaling van het griffierecht. Zij erkent dat het griffierecht niet tijdig is voldaan, maar stelt dat dit komt doordat pas op 29 oktober 2012 een nota voor het griffierecht door haar is ontvangen. De advocate stelt dat een verhuizing van haar kantoor aan BAR Beheer is doorgegeven en dat zij de correspondentie van de Hoge Raad ook steeds op haar nieuwe kantooradres ontvangt. De adreswijziging lijkt evenwel niet goed door de Afdeling Financiën te zijn verwerkt: de nota en aanmaning van de Afdeling Financiën zijn nog aan haar oude kantooradres geadresseerd en ondanks gebruikmaking van de verhuisservice van Post.nl niet tijdig ontvangen. In een als productie 2 bij de akte overgelegde e-mail aan BAR Beheer maakt de advocaat er melding van dat zij steeds aanmaningen ontvangt betreffende griffierechten ter zake waarvan niet eerder nota's zijn ontvangen. De advocaat stelt het verschuldigde griffierecht met spoed te voldoen en verzoekt de gevolgen van de niet tijdige betaling van het griffierecht niet voor rekening van verzoekster te laten komen.
5. Ingevolge artikel 3 lid 4 Wet griffierechten burgerlijke zaken diende verzoekster te zorgen dat het door haar verschuldigde griffierecht binnen vier weken na de indiening van het verzoekschrift is bijgeschreven op de rekening van de Hoge Raad dan wel ter griffie is gestort. De termijn liep af op 11 oktober 2012, op welke datum het griffierecht niet was voldaan. Het bepaalde in artikel 282a lid 2 in verbinding met artikel 427b Rv brengt mee dat verzoekster niet ontvankelijk behoort te worden verklaard in haar cassatieberoep(1).
6. Uit de adressering van de nota en de aanmaning volgt dat beide stukken zijn verzonden naar een ander adres dan het thans in de Landelijke Advocaten Tabel vermelde kantooradres van de advocaat. Niet uitgesloten kan worden dat de nota griffierecht dientengevolge niet vóór het verstrijken van de wettelijke betalingstermijn door haar is ontvangen. Echter, de advocaat bij de Hoge Raad, door wie partijen in cassatie steeds worden vertegenwoordigd, moet op grond van zijn deskundigheid en kennis ten aanzien van de procedure in cassatie zonder meer geacht worden op de hoogte te zijn van de hier aan de orde zijnde betalingstermijn en van de ver strekkende gevolgen die de wet verbindt aan een overschrijding daarvan. De omstandigheid dat de advocaat van verzoekster niet vóór het verstrijken van de betalingstermijn een nota griffierecht en evenmin een herinnering of een aanmaning tot betaling van het griffierecht heeft ontvangen, brengt daarom niet zonder meer mee dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. De advocaat van verzoekster had, als zij geen rekening-courant-verhouding met de griffie heeft, actie kunnen en moeten ondernemen om in het bezit te komen van de voor de betaling van het griffierecht per bank benodigde gegevens of, zo nodig, dit bedrag ter griffie kunnen storten(2).
7. In de akte van 7 november 2012 worden anderszins geen feiten en omstandigheden aangevoerd die nopen tot het buiten toepassing laten van artikel 282a lid 2 in verbinding met artikel 427b op de in art. 282a lid 4 Rv genoemde grond.
Conclusie
De conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
a. - g.
1 Vgl. HR 26 oktober 2012 (LJN: BY1383).
2 Vgl. HR 10 februari 2012 (LJN: BU5603), NJ 2012/228.