Nr. 10/00923
Mr. Vegter
Zitting: 14 juni 2011
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. Het Gerechtshof te 's-Gravenhage heeft bij arrest van 19 augustus 2009 verdachte wegens 1 primair "medeplegen van van het plegen van witwassen een gewoonte maken", 3 primair "medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder A, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd" en 4. "opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware het echt en onvervalst" en "opzettelijk voorhanden hebben van een vals geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, terwijl hij weet of redelijkerwijs moest vermoeden dat dit geschrift bestemd is voor gebruik, als ware het echt en onvervalst" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr, en wegens 5 subsidiair "drukwerken in een vorm die ze op bankbiljetten doet gelijken, in voorraad hebben" veroordeeld tot een geldboete van € 500,-, subsidiair 10 dagen hechtenis, met onttrekking aan het verkeer en teruggave van inbeslaggenomen voorwerpen zoals in het arrest omschreven.
2. Namens verdachte heeft mr. M. van Stratum, advocaat te 's-Gravenhage, beroep in cassatie ingesteld en heeft mr. E. Maessen, advocaat te Maastricht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel behelst de klacht dat het Hof heeft verzuimd de door de raadsman van de verdachte op de terechtzitting in hoger beroep overgelegde pleitnotities bij de stukken van het geding te voegen, zodat het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en de naar aanleiding daarvan gedane uitspraak nietig zijn te achten.
4. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"De raadsman voert het woord tot verdediging overeenkomstig zijn overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitnotities. Daarbij deelt de raadsman mede dat hij het daarin vervatte verweer ter zake van het onder 4 tenlastegelegde niet herhaalt in verband met de wijzing tenlastelegging."
5. De in dit proces-verbaal genoemde pleitnotities bevinden zich niet bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken van het geding. Overeenkomstig art. IV, derde lid, Procesreglement Strafkamer Hoge Raad 2008 (Stcrt. 2008, 147) heeft de raadsman van de verdachte(1) bij faxbericht van 5 oktober 2010 tijdig aan de Rolraadsheer van de Hoge Raad verzocht alsnog in het bezit te worden gesteld van een afschrift van deze pleitnotities. Naar aanleiding hiervan heeft een medewerker van de strafgriffie van de Hoge Raad bij schrijven van 7 oktober 2010 aan het Gerechtshof te 's-Gravenhage verzocht het ontbrekende stuk aan de strafadministratie van de Hoge Raad te doen toekomen. In reactie hierop heeft een gerechtssecretaris van het Gerechtshof te 's-Gravenhage bij brief van 15 oktober 2010(2) aan de afdeling dossierbehandeling van de Hoge Raad bericht dat het opgevraagde stuk niet meer kan worden aangeleverd, nu dit kennelijk in het ongerede is geraakt.
6. Gelet hierop valt niet na te gaan of er ter terechtzitting in hoger beroep meer verweren zijn gevoerd dan de in het bestreden arrest genoemde dan wel of aldaar uitdrukkelijk onderbouwde standpunten naar voren zijn gebracht. Dit verzuim strijdt zozeer met een behoorlijke procesorde dat het, nu het blijkens de bij het Hof ingewonnen informatie onherstelbaar is, nietigheid van het onderzoek en de naar aanleiding daarvan gedane uitspraak meebrengt.(3)
7. Het middel slaagt.
8. Ambtshalve vestig ik nog de aandacht op het volgende. Ten laste van de verdachte is, voor zover hier van belang, bewezenverklaard dat hij zich in de periode van 14 december 2001 tot en met 14 november 2006 heeft schuldig gemaakt aan een drietal feiten (feit 1, 3 en 4).(4) Het Hof heeft de verdachte ter zake van die feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zestien maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Deze strafoplegging is in strijd met het te dezen toepasselijke art. 14a, tweede lid, Sr, zoals dat luidde tot 1 februari 2006.(5)
9. Andere gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
10. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 Dit is dezelfde raadsman als de raadsman die de verdachte in hoger beroep heeft bijgestaan (mr. E. Maessen, advocaat te Maastricht).
2 Blijkens een daarop geplaatste stempel is deze brief op 19 oktober 2010 bij de Hoge Raad ingekomen.
3 Vgl. HR 17 november 2009, LJN BJ8565, HR 13 oktober 2009, LJN BJ3446, HR 16 december 2008, LJN BF0754 en HR 15 februari 2005, LJN AR5742, NJ 2005/384.
4 Feit 1 is gepleegd op tijdstippen in de periode van 14 december 2001 tot en met 14 november 2006, feit 3 is begaan op tijdstippen in de periode van 1 december 2005 tot en met 10 november 2006 en feit 4 is gepleegd op tijdstippen in de periode van 13 juli 2006 tot en met 14 november 2006.
5 Vgl. HR 21 december 2010, LJN BO4021, HR 11 mei 2010, LJN BL7662, rov. 5, HR 13 oktober 2009, LJN BJ3695, NJ 2009/533, rov. 3.4, HR 11 mei 2010, nr. 08/03305, NJB 2010/1175 en HR 13 juni 2006, LJN AX1662, NJ 2008, 52, m.nt. PMe.