Rolnummer C03/115HR
mr. De Vries Lentsch-Kostense
12 december 2003
Conclusie inzake
[Eiseres]
tegen
[Verweerder]
Inleiding
1. Verweerder in cassatie, hierna: [verweerder], heeft eiseres tot cassatie, hierna: [eiseres], gedagvaard voor de Kantonrechter te Groningen en ontbinding c.a. van de tussen hen bestaande huurovereenkomst gevorderd.
2. Bij vonnis van 27 september 2001 heeft de Kantonrechter de vordering afgewezen.
3. [Verweerder] is van dit vonnis in beroep gekomen bij de Rechtbank Groningen. Bij tussenvonnis van 13 september 2002 heeft de Rechtbank een comparitie van partijen gelast. Na comparitie heeft de Rechtbank bij eindvonnis het vonnis van de Kantonrechter van 27 september 2001 vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de huurovereenkomst tussen partijen ontbonden. Het eindvonnis dateert van 29 november 2002.
4. [Eiseres] heeft zowel van het tussenvonnis als van het eindvonnis van de Rechtbank beroep in cassatie ingesteld onder aanvoering van twee cassatiemiddelen. De cassatiedagvaarding is op maandag 3 maart 2003 uitgebracht. [Verweerder] is in cassatie niet verschenen. Tegen hem is verstek verleend.
De ontvankelijkheid van het cassatieberoep
5. De termijn waarbinnen in zaken als de onderhavige cassatieberoep kan worden ingesteld is drie maanden te rekenen vanaf de dag van de uitspraak. Dit volgt uit art. 402 lid 1 Rv.
6. Over de aanvangsdatum en de einddatum van de cassatietermijn vermeldt Veegens (Cassatie in burgerlijke zaken, 1989, nr. 67) onder meer:
"De gewone termijn van cassatie bedraagt drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak. Deze dag zelf telt niet mee waardoor het uur van de uitspraak onverschillig is. Pogingen de termijn nog een dag uit te rekken en hem naar Frans voorbeeld in vrije maanden te berekenen, hebben altijd gefaald.
De termijn eindigt met de dag van de derde maand na die waarin het vonnis is geveld die gelijk genummerd is met de dag van de uitspraak. Van een arrest, gewezen op 6 januari, moet de verliezende partij zich uiterlijk op 6 april in cassatie voorzien. Onder maanden zijn te verstaan kalendermaanden, niet tijdvakken van dertig dagen. Door de onregelmatigheid van onze kalender kan de termijn dus variƫren van 89 tot 92 dagen.
Ontbreekt een overeenkomstige dag in de laatste maand, dan eindigt de termijn met de afloop van die maand. Het cassatieberoep tegen een arrest van 30 november moet dus worden ingesteld uiterlijk op 28 februari in een gewoon jaar en op 29 februari in een schrikkeljaar."
In Burgerlijke Rechtsvordering, T&C, 2002 (Hammerstein), wordt dit voorbeeld in het commentaar onder art. 402 Rv. overgenomen. Zie voor het op dit punt overeenkomstige art. 339 Rv. onder meer aant. 1 bij art. 339 Rv. in de losbladige Rechtsvordering (Mollema), alsmede Snijders-Wendels, Civiel Appel (2003), alwaar in nr. 46 als voorbeeld wordt gegeven dat bij een uitspraak van 28 juli de appeltermijn op 28 oktober verloopt.
7. Uit het voorgaande volgt dat [eiseres] niet-ontvankelijk is in haar cassatieberoep. Indien 2003 een schrikkeljaar zou zijn geweest, had [eiseres] de dagvaarding uiterlijk 29 februari kunnen uitbrengen. Nu 2003 geen schrikkeljaar is, is vrijdag 28 februari - als laatste dag van de kalendermaand - de laatst mogelijke datum voor het instellen van cassatieberoep. De termijn "uitrekken" tot een datum in maart zou alleen mogelijk zijn geweest indien 28 februari 2003 op een zaterdag, zondag dan wel een algemeen erkende feestdag was gevallen waardoor de termijn ingevolge art. 2 eerste lid van de Algemene Termijnenwet tot de eerstvolgende werkdag in maart zou zijn verlengd. Dat is evenwel niet het geval: 28 februari 2003 viel op een vrijdag niet zijnde een algemeen erkende feestdag.
Conclusie
Deze strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiseres] in haar cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden