Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:HR:2025:411

Hoge Raad
18-03-2025
18-03-2025
22/03751
In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2022:3475
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2024:1273
Strafrecht
Cassatie

Economische zaak. Arbeidsongeval op schip waarbij bemanningslid tijdens laswerkzaamheden in laadpijp als gevolg van starten van waterpomp is verdronken, art. 32 Arbeidsomstandighedenwet jo. art. 3.17 Arbeidsomstandighedenbesluit. Vrijspraak in eerste aanleg. Kan verdachte, als kapitein van schip, worden aangemerkt als ‘werkgever’ a.b.i. art. 1.2.a.1 (oud) Arbowet? Uit wetsgeschiedenis bij Arbowet (oud) volgt dat met art. 1.2.a.1 (oud) Arbowet is beoogd werkingssfeer van Arbowet uit te breiden, i.h.b. voor gevallen waarin geen sprake is van arbeidsovereenkomst of aanstelling aan de hand waarvan o.g.v. art. 1.1 (oud) Arbowet kan worden bepaald wie werkgever is. Met uitbreiding beoogde wetgever ook diegene die o.g.v. andere rechtsverhouding een persoon onder zijn gezag arbeid laat verrichten, onder begrip ‘werkgever’ te brengen. Daarbij strekte toevoeging ‘zonder werknemer in de zin van eerste lid te zijn’ ertoe diegene die dit gezag enkel als leidinggevende uitoefent weer uit te zonderen van deze verruiming. Uit ’s hofs vaststellingen blijkt dat verdachte als kapitein gezag voerde over schip. Verder blijkt dat werknemers op dit schip, onder wie lassers die bij arbeidsongeval betrokken waren, door medeverdachte eigenaar van schip waren ingeleend van crewingbedrijf. Gelet hierop kan o.g.v. art. 1.1.a.2 (oud) Arbowet de medeverdachte eigenaar van schip worden aangemerkt als werkgever van beide lassers, en is hof daarvan kennelijk ook uitgegaan (vgl. HR:2025:410). ’s Hofs oordeel dat o.g.v. art. 1.2.a.1 (oud) Arbowet daarnaast ook verdachte moet worden aangemerkt als werkgever, is (tegen achtergrond van wettelijke regeling en uit wetsgeschiedenis blijkende bedoeling daarvan) niet z.m. begrijpelijk. Enkele omstandigheid dat verdachte op moment van arbeidsongeval als kapitein het gezag voerde over varend schip en daarmee over bemanning daarvan, brengt niet mee dat hij daarmee in zodanige (contractuele) gezagsverhouding tot bemanning stond dat hij als werkgever kan worden aangemerkt. Dat volgt evenmin uit omstandigheid dat verdachte binnen familiebedrijf waarvan eigenaar van schip onderdeel is ‘nodige invloed lijkt te hebben’.

Volgt (partiële) vernietiging en terugwijzing. Samenhang met 22/03752 E.

Rechtspraak.nl
SR-Updates.nl 2025-0090

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

STRAFKAMER

Nummer 22/03751 E

Datum 18 maart 2025

ARREST

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam, economische kamer, van 28 september 2022, nummer 23-001619-20, in de strafzaak

tegen

[verdachte] ,

geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977,

hierna: de verdachte.

1 Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte.

Volgens de daarvan opgemaakte akte is het beroep niet gericht tegen de beslissing over het onder 2 tenlastegelegde, de vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde opzet, de vrijspraak van de onder 1 tenlastegelegde eerste vier gedachtestreepjes en de vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde medeplegen. Aan de twee laatstgenoemde beperkingen moet echter worden voorbijgegaan. De reden daarvoor is uiteengezet in het arrest van de Hoge Raad 31 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA1610.

Namens de verdachte heeft L.E.G. van der Hut, advocaat in Den Haag, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.

De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend voor zover het de beslissingen betreft ter zake van het onder 1 ten laste gelegde – voor zover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen – en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2 Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1

Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van het hof dat de verdachte kan worden aangemerkt als ‘werkgever’ in de zin van artikel 1 lid 2, aanhef en onder a en onder 1°, (oud) van de Arbeidsomstandighedenwet.

2.2.1

Ten laste van de verdachte is overeenkomstig de tenlastelegging onder 1 bewezenverklaard dat:

“hij op of omstreeks 17 maart 2017, te [plaats] , althans in Nederland en op de Noordzee, [plaats] , als werkgever in de zin van artikel 1 van de Arbeidsomstandighedenwet, handelingen heeft verricht of nagelaten in strijd met voormelde wet en de daarop rustende bepalingen, immers heeft verdachte aan boord van het onder Nederlandse vlag varende schip ‘ [A] ’, zijnde een arbeidsplaats, door één of meer werknemers, onder wie [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , arbeid laten verrichten, terwijl hij in strijd met artikel 3.17 van het Arbeidsomstandighedenbesluit het gevaar voor werknemers die in de pijpleiding laswerkzaamheden verrichtten te worden getroffen door water dat door de pijpleiding werd gepompt, niet heeft voorkomen dan wel zoveel mogelijk heeft beperkt, terwijl daardoor, naar hij wist, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van een of meer werknemers en [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ontstond of te verwachten was.”

2.2.2

Deze bewezenverklaring steunt op onder meer de volgende bewijsmiddelen:

“1. Een proces-verbaal van relaas met nummer LEFDC17001-01 van 30 mei 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde [verbalisant 1] , doorgenummerde pagina’s 2 - 26.

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:

De [A] was op woensdag 15 maart vertrokken uit [plaats] . Op 16 en 17 maart (het hof begrijpt telkens: 2017) is in de buurt van [plaats] grind gewonnen wat naar [plaats] is gebracht.

Na het lossen in die plaats vertrok het schip weer naar [plaats] voor een nieuwe lading. Op weg daarheen bleken er dermate hoge golven te staan dat extra water in het ruim (ook wel beun genoemd) gepompt moest worden om ervoor te zorgen dat de schroef van het schip voldoende onder water bleef.

In opdracht van de kapitein heeft de leerling-kapitein de laadpomp gestart. Zij zagen dat met het water ook een van de lassers uit de vierde laadopening werd geperst. Hij viel zo'n 3 meter lager in het water wat al in het ruim stond.

Direct is de pomp gestopt.

Zij zagen daarna de tweede lasser bij de ingang van de pijp staan. De lasser in het ruim is nog even zichtbaar gebleven en daarna gezonken. Hij kon niet meer gered worden.

In de haven van [plaats] is het lichaam van de lasser door duikers in het ruim geborgen.

Het slachtoffer was genaamd [slachtoffer 1] .

(...)

3. Een proces-verbaal met nummer 17032017-9285366-3 van 17 januari 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde [verbalisant 2] , doorgenummerde pagina’s 343-352.

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:

Op vrijdag 17 maart 2017 vond aan boord van het onder Nederlandse vlag varende zeeschip [A] een dodelijk ongeval plaats. De slachtoffers waren op dat moment bezig met laswerkzaamheden in de laadgoot, zijnde een ronde buis. Het schip was op dat moment varende op de Noordzee voor de westkust van Denemarken. De [A] is een zogenaamde sleephopperzuiger waarmee zand en grind van de zeebodem kan worden gezogen en aan boord opgeslagen kan worden in het zogenaamde beun.

Ik, verbalisant, zag dat, teneinde aan de verplichtingen conform artikel 3.17 Arbobesluit te kunnen voldoen met betrekking tot werkzaamheden in de laadgoot, de zuigbuis, de zeverij en het Y-stuk door de werkgever geen procedure, werkinstructie of andere maatregelen waren genomen of in werking waren gesteld waarmee voorkomen kon worden dat werknemers bezig met werkzaamheden in deze buis, getroffen zouden worden door water of een mengsel van water met zand en grind.

Uit de verklaringen van de diverse bemanningsleden is gebleken dat, door het opzuigen en transporteren van zand en grind de slijtage aan de diverse pijpen, pompen, de zuigkop en de laadgoot voortdurend enorm is. Daaruit volgt dat laswerkzaamheden in de verschillende pijpen en de laadgoot zeer regelmatig voorkwamen, zowel aan de binnenzijde als aan de buitenzijde. De beide slachtoffers waren voor dit doel ook specifiek aan boord. Ik zag wel dat het werken op deze arbeidsplaatsen besproken was in de veiligheidscommissie aan boord op 31/10/2016, zoals blijkt uit bijlage 3-E-2, derde bullit, waarin wordt gesteld dat:

"It must be clear for all crewmembers when they start work or enter a pipe for inspection. First inform the bridge or responsible person. Take the necessary safety precautions and stay in radio contact with the bridge at all times. Report when entering and leaving (job done work spot clear and ready for use) the pipe."

Kennelijk was het nodig dat aan allen aan boord nog een keer duidelijk te maken maar heeft het niet, zoals voorgeschreven in paragraaf 11 van Annex 4 van het veiligheidsmanagement systeem, als bijlage 3-M bijgevoegd, geleid tot een maatregel van de werkgever.

(...)

6. Een proces-verbaal met nummer LEFDC17001-32 van 15 september 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , doorgenummerde pagina’s 517-525.

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 15 september 2017 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van verdachte:

v. Wie is verantwoordelijk voor welke onderdelen?

a. Ik neem aan de directeur [betrokkene 1] . In feite is de structuur zo dat we alles in overleg doen. Één man moet het doen, in overleg met ons. Er moet één man directeur zijn en dat is mijn broer [betrokkene 1] .

v. Waar is dat geregeld?

a. Dat weet ik niet precies. Alles wat we hebben, is van ons vieren. We regelen alles met elkaar, maar er kan er maar één directeur zijn, [betrokkene 1] dus.

v. Wat is jouw verantwoordelijkheid ten aanzien van de [A] ?

a. Alleen als kapitein.

v. Is dat een morele verantwoordelijkheid of beschouw je die verantwoordelijkheid ook echt?

a. Het zijn onze schepen, wij doen het met zijn allen. Ik ben de kapitein en daarmee de eindverantwoordelijke.

(...)

8. Een proces-verbaal met nummer LEFDC17001-30 van 7 september 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 3] , doorgenummerde pagina’s 494-501.

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 7 september 2017 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [getuige] :

v. Was je toen verantwoordelijk voor de lassers?

a. Eindverantwoordelijk niet. Dat is de kapitein.

v. Wat is de procedure als iemand de laadpijp in gaat?

a. Ik zie wat er moet gebeuren. De lasser komt naar boven, hij maakt daar schoon en dan doen we gelijk een werkbespreking. Ik zeg hem wat er moet gebeuren. Als dat in de pijp is, dan doe ik meteen plakkertjes op de knoppen van de pompen die te maken hebben met de pijp. De glazen plaat is altijd over de knoppen. De plakkers zitten dus onder de plaat. We gebruiken daar memoblaadjes voor. Die bleven goed zitten. Soms stond daar op wie er in zat, maar soms ook niet. Na het ongeval hebben we geplastificeerde kaartjes die op de knoppen liggen. Daarnaast moeten ze zich ook via de portofoon melden als ze de pijp in gaan.

v. Moest er vaak in die pijp gewerkt worden?

a. Ja bijna elke dag. Erg afhankelijk van wat er geladen wordt en hoe snel het slijt.

9. Een proces-verbaal met nummer LEFDC17001-33 van 12 december 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , doorgenummerde pagina’s 526-533.

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 12 december 2017 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 1] namens [medeverdachte B.V.] :

v.: Hoeveel werknemers heeft [naam B.V. 1] ?

a.: het personeel zit in de schepen. In [naam B.V. 1] zit denk ik niemand, in [naam B.V. 2] bezit zitten er denk ik 2. Per schip zitten er 4 tot 8 in. De Filipijnen komen van een crewingbedrijf, [B] .

v.: Welke werkzaamheden voert deze B.V. uit?

a.: Dat is een holding.

v.: Welke rollen hebben jouw broers in het beheer van de schepen?

a.: Ze zijn allemaal kapiteins of WTK’s. Ze zijn aan boord autonoom, maar er wordt zo af en toe ruggespraak gehouden.

10. Een uittreksel uit de Kamer van Koophandel en Fabrieken van [medeverdachte B.V.] , gedateerd 24 maart 2017.

Dit uittreksel houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:

(...)

Rechtsvorm

Besloten vennootschap

Statutaire naam

[medeverdachte B.V.]

(...)

Enig aandeelhouder

Naam

[naam B.V. 2]

(...)

Bestuurder

Naam

[naam B.V. 2]

(...)

Titel

Directeur

Bevoegdheid

Alleen/zelfstandig bevoegd.”

2.2.3

Het hof heeft over de bewezenverklaring van het begrip ‘werkgever’ in de zin van artikel 1 van de Arbeidsomstandighedenwet overwogen:

“De verdediging heeft betwist dat de verdachte kan worden aangemerkt als ‘werkgever’ in de zin van artikel 1 lid 2 sub a onder 1° van de Arbeidsomstandighedenwet, met welke bepaling het werkgeversbegrip is uitgebreid.

De bepaling luidt: ‘in deze wet ... wordt verstaan onder werkgever: degene die zonder werkgever of werknemer in de zin van het eerste lid te zijn, een ander onder zijn gezag arbeid doet verrichten’. Die verruiming van het werkgeversbegrip werd blijkens de wetsgeschiedenis nodig geacht met het oog op het ‘bevorderen van gunstige omstandigheden overal waar mensen arbeid verrichten in afhankelijkheid van een ander’ (Kamerstukken II 1978-1979, 14 497, nr. 5, p. 48). Het hof stelt vast dat voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aan boord van de [A] arbeid verrichtten in afhankelijkheid van de verdachte. Zo verklaren zowel de verdachte en de eerste stuurman, [betrokkene 2] , bij de politie dat de verdachte als kapitein eindverantwoordelijke is. [betrokkene 2] verklaart verder dat de lassers formeel onder de verantwoordelijkheid van de kapitein vallen en [betrokkene 1] verklaart bij de politie dat de kapiteins van de schepen die in de ‘holding’ ( [naam B.V. 3] ) zitten, aan boord autonoom zijn. Met die verklaring wordt de aandacht gevestigd op een bijzonder aspect van de rol van de verdachte, immers neemt hij als gezagvoerder van het schip de arbeidsplaats waarover hij gezag voert met zich mee de zee op, hetgeen de afhankelijkheid van de positie van de werknemers versterkt. Gelet op het voorgaande past de rol en hoedanigheid van de verdachte binnen het werkgeversbegrip uit de Arbeidsomstandighedenwet. Daaraan doet niet af de door de verdediging geciteerde passage uit de kamerstukken waarin wordt toegelicht dat de besproken verruiming van het werkgeversbegrip in de eerste plaats geen betrekking heeft op leidinggevend personeel, omdat de rol van de verdachte meer omvat dan ligt besloten in de term ‘leidinggevend personeel’. Enerzijds kan ter onderbouwing van dat oordeel worden gewezen op de eerder beschreven bijzondere positie van een kapitein ten opzichte van de werknemers op ‘zijn’ schip, maar anderzijds is ook van belang dat de [A] onderdeel uitmaakt van een familiebedrijf, waarbinnen een aantal broers – onder wie de verdachte – als kapitein varen op een aantal schepen. De verdachte lijkt binnen het bedrijf de nodige invloed te hebben, zo erkent hij ook bij de politie waar hij verklaart dat zijn broer [betrokkene 1] weliswaar de directeur is, maar dat ze alles in overleg doen. Eén en ander leidt ertoe dat de rol van de verdachte een andere is dan waarop in de wetsgeschiedenis wordt geduid met het begrip ‘leidinggevend personeel’. Het verweer wordt verworpen.

Het voorgaande brengt mee dat de uit de Arbeidsomstandighedenwet voor werkgevers voortvloeiende verboden en verplichtingen op de verdachte van toepassing zijn. Het hof interpreteert de tenlastelegging zo dat daarin wordt gesteld dat de verdachte – in de hoedanigheid van werkgever – voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] arbeid heeft laten verrichten. Naar het oordeel van het hof is, gelet op het hiervoor vastgestelde werkgeverschap van de verdachte, dat onderdeel van de tenlastelegging wettig en overtuigend bewezen. Dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] – zoals door de verdediging is gesteld – mogelijk op de dag van het ongeval geen specifieke opdracht hadden ontvangen om op de bewuste locatie in de laadgoot te lassen, doet aan dat oordeel niet af. Het betreffende verweer wordt verworpen.”

2.3

De tenlastelegging is toegesneden op artikel 32 in samenhang met artikel 1 Arbeidsomstandighedenwet. Daarom moet worden aangenomen dat het in de tenlastelegging en de bewezenverklaring voorkomende begrip ‘werkgever’ is gebruikt in de betekenis die dat begrip heeft in die bepalingen.

2.4.1

De volgende wettelijke bepalingen zijn van belang.

- Artikel 1 leden 1 en 2 (oud) Arbeidsomstandighedenwet, zoals dat luidde tot 1 januari 2025:

“1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. werkgever:
1°. degene jegens wie een ander krachtens arbeidsovereenkomst of publiekrechtelijke aanstelling gehouden is tot het verrichten van arbeid, behalve indien die ander aan een derde ter beschikking wordt gesteld voor het verrichten van arbeid, welke die derde gewoonlijk doet verrichten;

2°. degene aan wie een ander ter beschikking wordt gesteld voor het verrichten van arbeid als bedoeld onder 1°.;

b. werknemer: de ander, bedoeld onder a.

2. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt mede verstaan onder:
a. werkgever:
1°. degene die zonder werkgever of werknemer in de zin van het eerste lid te zijn, een ander onder zijn gezag arbeid doet verrichten;

2°. degene die zonder werkgever of werknemer in de zin van het eerste lid te zijn, een ander niet onder zijn gezag arbeid in een woning doet verrichten, in bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen gevallen;

b. werknemer: de ander, bedoeld onder a, met uitzondering van degene die als vrijwilliger arbeid verricht.”

- Artikel 32 Arbeidsomstandighedenwet:

“Het is de werkgever verboden handelingen te verrichten of na te laten in strijd met deze wet of de daarop berustende bepalingen indien daardoor, naar hij weet of redelijkerwijs moet weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van een of meer werknemers ontstaat of te verwachten is.”

2.4.2

De huidige Arbeidsomstandighedenwet is voorafgegaan door de Arbeidsomstandighedenwet 1998 (Stb. 1999, 184) en de Arbeidsomstandighedenwet 1980 (Stb. 1980, 664).

2.4.3

De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Arbeidsomstandighedenwet 1980 houdt over het begrip ‘werkgever’ – waarvan de definitie in de Arbeidsomstandighedenwet 1998 in de kern is overgenomen – onder meer in:

“Overeenkomstig hetgeen in vele, ook buitenlandse, wetten wordt aangetroffen knoopt het ontwerp aan bij de gangbare begrippen «werkgever» en «werknemer» en geeft het hiervan een definitie.

Als werkgever wordt allereerst beschouwd hij die een ander hetzij op grond van een arbeidsovereenkomst volgens het Burgerlijk Wetboek, hetzij uit hoofde van een publiekrechtelijke aanstelling in dienst heeft. Hoewel met deze formulering het overgrote deel van de in dienstverband werkzame personen onder de werkingssfeer van de wet wordt gebracht, kan hiermee om tweeërlei reden toch niet worden volstaan.

Allereerst diende een regeling te worden getroffen voor de niet zeldzame gevallen, dat werknemers door hun werkgever aan een andere werkgever worden uitgeleend voor het verrichten van normale bedrijfsarbeid. Volgens de bestaande wet draagt de werkgever-inlener de verantwoordelijkheid voor de veiligheid en gezondheid van deze werknemers: zij verrichten immers arbeid in zijn onderneming, zodat hij als hoofd of bestuurder de geëigende persoon is om de wettelijke arbeidsbeschermende maatregelen te treffen. De ontwerp-wet handhaaft deze figuur door in artikel 1, onder a, 1°, de uitlener aan het begrip «werkgever» te onttrekken en vervolgens onder 2° de inlener tot werkgever te bestempelen.

Tweede lid. Een tweede voorziening is noodzakelijk voor die gevallen, dat noch van een arbeidsverhouding noch van een publiekrechtelijke aanstelling sprake is, terwijl toch arbeid wordt verricht door personen in een gezagsverhouding tot een ander lid van wie zij, voor wat hun veiligheid en gezondheid betreft, afhankelijk zijn. Men kan hierbij zowel denken aan de onderwijssector - zie artikel 1, onder c, van de bestaande wet - alsook aan bij voorbeeld personen, vooral jeugdigen, die als stagiair of leerling in een bedrijf werkzaam zijn en als zodanig eveneens onder de bescherming van de bestaande wet vallen. Ook in gevallen dat sprake is van een overeenkomst tot het verrichten van enige diensten in de zin van het Burgerlijk Wetboek kunnen beschermende maatregelen noodzakelijk zijn.

Voor deze en analoge situaties moest naar een oplossing worden gezocht. In de bestaande wet is deze gevonden in de mogelijkheid tot gelijkstelling met een «onderneming», waardoor men de wet kan aanpassen naarmate de behoefte daaraan zich doet gevoelen. Het ontwerp kiest voor een tegengestelde benadering en bepaalt in het tweede lid, dat ieder die een ander onder zijn gezag arbeid doet verrichten, in beginsel als werkgever in de zin der wet wordt beschouwd. Het toepassingsgebied van de wet wordt hiermede weliswaar ruimer dan dat van de bestaande wet, doch hierin is voorzien door het nog nader toe te lichten artikel 2.”

(Kamerstukken II 1978/79, 14497, nr. 3, p. 20.)

2.4.4

De memorie van antwoord bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Arbeidsomstandighedenwet 1980 houdt over het begrip ‘werkgever’ onder meer in:

“De uitbreiding van het begrip werkgever is in artikel 1, tweede lid, van het wetsontwerp gezocht in een zeer algemene formule, verband houdende met het feit, dat het hier gaat om het bevorderen van gunstige omstandigheden overal waar mensen arbeid verrichten in afhankelijkheid van een ander. Volgens die formule wordt onder werkgever mede verstaan: «degene die zonder werkgever of werknemer in de zin van het eerste lid te zijn, een ander onder zijn gezag arbeid doet verrichten».

In de memorie van toelichting is erop gewezen, dat deze bepaling onder andere van belang is voor leerlingen en stagiairs. Het feitelijk onder zijn gezag een ander arbeid doen verrichten brengt de aansprakelijkheid voor de veiligheid enz. mee, ongeacht de rechtsverhouding tussen degene die het gezag uitoefent en degene die de arbeid verricht, behoudens dat hier niet bedoeld worden de werkgever en de werknemer in de zin van de arbeidsovereenkomst of de publiekrechtelijke aanstelling. De uitdrukking «zonder werknemer te zijn» beoogt mede te bereiken, dat niet als werkgever wordt aangemerkt het leidinggevend personeel. Ingevolge artikel 1, eerste lid, is in het geval van een leidinggevende werknemer primair de werkgever aansprakelijk en kan in samenhang met artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht daarnaast de leidinggevende werknemer aansprakelijk zijn, te weten indien hij «tot het feit opdracht heeft gegeven of feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging», zoals het heet in voornoemd artikel.”

(Kamerstukken II 1978/79, 14497, nr. 5, p. 48-49.)

2.4.5

De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Arbeidsomstandighedenwet 1998 houdt over het begrip ‘werkgever’ als bedoeld in artikel 1 leden 1 en 2 (oud) Arbeidsomstandighedenwet – waarvan de definitie in de huidige bepaling is overgenomen – onder meer in:

“De werkingssfeer van de wet wordt bepaald door de inhoud die aan de begrippen werkgever en werknemer wordt gegeven.

Werkgever is degene ten opzichte van wie een ander (de werknemer) verplicht is arbeid te verrichten. Deze verplichting vloeit voort uit een arbeidsovereenkomst of uit een publiekrechtelijke aanstelling. Dit is bepaald in het eerste lid. Daarin is tevens bepaald dat niet de «uitlener» van arbeidskrachten (het uitzendbureau) werkgever in de zin van de wet is, maar de «inlener» van de arbeidskrachten.

In het tweede lid wordt bepaald dat – ook al is er geen arbeidsovereenkomst of een publiekrechtelijke aanstelling – er dan toch sprake kan zijn van een werkgever-werknemerrelatie in de zin van de wet, indien arbeid onder gezag wordt verricht. Denk hierbij aan stagiaires en aan mensen die vrijwilligerswerk verrichten.”

(Kamerstukken II 1997/98, 25879, nr. 3, p. 35-36.)

2.4.6

De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 houdt over de wijziging van de definitie van het begrip ‘werknemer’ onder meer in:

“(artikel 1, tweede lid)

In het tweede lid, onderdeel a, ten eerste, en onderdeel b, wordt onder het begrip werkgever tevens verstaan degene die onder zijn gezag personen arbeid doet verrichten zonder dat deze personen werkzaam zijn op grond van een arbeidsovereenkomst of publiekrechtelijk aanstelling of dat het gaat om inleenkrachten. Hierbij kan worden gedacht aan vrijwilligers maar bijvoorbeeld ook aan leerlingen en stagiair(e)s die werkzaam zijn bij een bedrijf. Verder vallen hieronder personen die arbeid verrichten op basis van een zogenoemde proefplaatsing in het kader van verschillende sociale verzekeringswetten en personen die arbeid verrichten in het kader van de uitvoering van een (alternatieve) sanctie. Al deze personen zijn op grond van het tweede lid, onderdeel b, met werknemers gelijkgesteld. De wijziging van het tweede lid, onderdeel b, brengt met zich mee dat vrijwilligers niet meer worden aangemerkt als werknemer.”

(Kamerstukken II 2005/06, 30552, nr. 3, p. 24.)

2.5.1

Uit de hiervoor weergegeven wetsgeschiedenis komt naar voren dat met artikel 1 lid 2, aanhef en onder a en onder 1°, (oud) Arbeidsomstandighedenwet is beoogd de werkingssfeer van de wet uit te breiden, in het bijzonder voor die gevallen waarin geen sprake is van een arbeidsovereenkomst of aanstelling aan de hand waarvan op grond van artikel 1 lid 1 (oud) Arbeidsomstandighedenwet kan worden bepaald wie als werkgever moet worden aangemerkt. Met deze uitbreiding beoogde de wetgever ook diegene die niet op grond van een arbeidsovereenkomst of aanstelling, maar op grond van een andere rechtsverhouding een persoon (in de wetsgeschiedenis worden genoemd een leerling of een stagiair) onder zijn gezag arbeid laat verrichten, onder het begrip ‘werkgever’ in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet te brengen. Daarbij strekte de toevoeging ‘zonder werknemer in de zin van het eerste lid te zijn’ ertoe diegene die dit gezag enkel als leidinggevende uitoefent weer uit te zonderen van deze verruiming van het begrip ‘werkgever'.

2.5.2

Uit de vaststellingen van het hof blijkt dat de verdachte als kapitein het gezag voerde over de onder de Nederlandse vlag varende sleephopperzuiger [A] . Verder blijkt uit die vaststellingen dat de Filipijnse werknemers op dit schip, onder wie de beide lassers die bij het arbeidsongeval betrokken waren, door de eigenaar van het schip, [medeverdachte B.V.] , waren ingeleend van het crewingbedrijf [B] .
Gelet hierop kan op grond van artikel 1 lid 1, aanhef en onder a en onder 2°, (oud) Arbeidsomstandighedenwet [medeverdachte B.V.] worden aangemerkt als werkgever van de beide lassers, en is het hof daarvan kennelijk ook uitgegaan (vgl. het vandaag uitgesproken arrest in de zaak 22/03752 tegen de medeverdachte, ECLI:NL:HR:2025:410).

2.5.3

Het oordeel van het hof dat op grond van artikel 1 lid 2, aanhef en onder a en onder 1°, (oud) Arbeidsomstandighedenwet daarnaast ook de verdachte moet worden aangemerkt als werkgever, is – tegen de achtergrond van wat hiervoor onder 2.5.1 is overwogen over de wettelijke regeling en de uit de wetsgeschiedenis blijkende bedoeling daarvan – niet zonder meer begrijpelijk. De enkele omstandigheid dat de verdachte op het moment dat het arbeidsongeval plaatsvond als kapitein het gezag voerde over het varende schip en daarmee ook over de bemanning daarvan, brengt niet mee dat hij daarmee in een zodanige (contractuele) gezagsverhouding tot die bemanningsleden stond dat hij als werkgever in de hiervoor bedoelde zin kan worden aangemerkt. Dat volgt evenmin uit de omstandigheid dat de verdachte binnen het familiebedrijf waarvan [medeverdachte B.V.] een onderdeel is ‘de nodige invloed lijkt te hebben’.

2.6

Het cassatiemiddel slaagt.

3 Beoordeling van de overige cassatiemiddelen

Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het tweede en het derde cassatiemiddel niet nodig.

4 Beslissing

De Hoge Raad:

- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend (i) wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 tenlastegelegde, met uitzondering van de vrijspraak van de verdachte van het onder 1 tenlastegelegde opzet en (ii) wat betreft de strafoplegging;

- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan;

- verwerpt het beroep voor het overige.

Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.E.M. Röttgering, H.G. Sevenster, C.N. Dalebout en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 maart 2025.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.