Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van het hof dat de verdachte kan worden aangemerkt als ‘werkgever’ in de zin van artikel 1 lid 2, aanhef en onder a en onder 1°, (oud) van de Arbeidsomstandighedenwet.
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op onder meer de volgende bewijsmiddelen:
“1. Een proces-verbaal van relaas met nummer LEFDC17001-01 van 30 mei 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde [verbalisant 1] , doorgenummerde pagina’s 2 - 26.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
De [A] was op woensdag 15 maart vertrokken uit [plaats] . Op 16 en 17 maart (het hof begrijpt telkens: 2017) is in de buurt van [plaats] grind gewonnen wat naar [plaats] is gebracht.
Na het lossen in die plaats vertrok het schip weer naar [plaats] voor een nieuwe lading. Op weg daarheen bleken er dermate hoge golven te staan dat extra water in het ruim (ook wel beun genoemd) gepompt moest worden om ervoor te zorgen dat de schroef van het schip voldoende onder water bleef.
In opdracht van de kapitein heeft de leerling-kapitein de laadpomp gestart. Zij zagen dat met het water ook een van de lassers uit de vierde laadopening werd geperst. Hij viel zo'n 3 meter lager in het water wat al in het ruim stond.
Direct is de pomp gestopt.
Zij zagen daarna de tweede lasser bij de ingang van de pijp staan. De lasser in het ruim is nog even zichtbaar gebleven en daarna gezonken. Hij kon niet meer gered worden.
In de haven van [plaats] is het lichaam van de lasser door duikers in het ruim geborgen.
Het slachtoffer was genaamd [slachtoffer 1] .
3. Een proces-verbaal met nummer 17032017-9285366-3 van 17 januari 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde [verbalisant 2] , doorgenummerde pagina’s 343-352.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
Op vrijdag 17 maart 2017 vond aan boord van het onder Nederlandse vlag varende zeeschip [A] een dodelijk ongeval plaats. De slachtoffers waren op dat moment bezig met laswerkzaamheden in de laadgoot, zijnde een ronde buis. Het schip was op dat moment varende op de Noordzee voor de westkust van Denemarken. De [A] is een zogenaamde sleephopperzuiger waarmee zand en grind van de zeebodem kan worden gezogen en aan boord opgeslagen kan worden in het zogenaamde beun.
Ik, verbalisant, zag dat, teneinde aan de verplichtingen conform artikel 3.17 Arbobesluit te kunnen voldoen met betrekking tot werkzaamheden in de laadgoot, de zuigbuis, de zeverij en het Y-stuk door de werkgever geen procedure, werkinstructie of andere maatregelen waren genomen of in werking waren gesteld waarmee voorkomen kon worden dat werknemers bezig met werkzaamheden in deze buis, getroffen zouden worden door water of een mengsel van water met zand en grind.
Uit de verklaringen van de diverse bemanningsleden is gebleken dat, door het opzuigen en transporteren van zand en grind de slijtage aan de diverse pijpen, pompen, de zuigkop en de laadgoot voortdurend enorm is. Daaruit volgt dat laswerkzaamheden in de verschillende pijpen en de laadgoot zeer regelmatig voorkwamen, zowel aan de binnenzijde als aan de buitenzijde. De beide slachtoffers waren voor dit doel ook specifiek aan boord. Ik zag wel dat het werken op deze arbeidsplaatsen besproken was in de veiligheidscommissie aan boord op 31/10/2016, zoals blijkt uit bijlage 3-E-2, derde bullit, waarin wordt gesteld dat:
"It must be clear for all crewmembers when they start work or enter a pipe for inspection. First inform the bridge or responsible person. Take the necessary safety precautions and stay in radio contact with the bridge at all times. Report when entering and leaving (job done work spot clear and ready for use) the pipe."
Kennelijk was het nodig dat aan allen aan boord nog een keer duidelijk te maken maar heeft het niet, zoals voorgeschreven in paragraaf 11 van Annex 4 van het veiligheidsmanagement systeem, als bijlage 3-M bijgevoegd, geleid tot een maatregel van de werkgever.
6. Een proces-verbaal met nummer LEFDC17001-32 van 15 september 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , doorgenummerde pagina’s 517-525.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 15 september 2017 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van verdachte:
v. Wie is verantwoordelijk voor welke onderdelen?
a. Ik neem aan de directeur [betrokkene 1] . In feite is de structuur zo dat we alles in overleg doen. Één man moet het doen, in overleg met ons. Er moet één man directeur zijn en dat is mijn broer [betrokkene 1] .
v. Waar is dat geregeld?
a. Dat weet ik niet precies. Alles wat we hebben, is van ons vieren. We regelen alles met elkaar, maar er kan er maar één directeur zijn, [betrokkene 1] dus.
v. Wat is jouw verantwoordelijkheid ten aanzien van de [A] ?
a. Alleen als kapitein.
v. Is dat een morele verantwoordelijkheid of beschouw je die verantwoordelijkheid ook echt?
a. Het zijn onze schepen, wij doen het met zijn allen. Ik ben de kapitein en daarmee de eindverantwoordelijke.
8. Een proces-verbaal met nummer LEFDC17001-30 van 7 september 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 3] , doorgenummerde pagina’s 494-501.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 7 september 2017 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [getuige] :
v. Was je toen verantwoordelijk voor de lassers?
a. Eindverantwoordelijk niet. Dat is de kapitein.
v. Wat is de procedure als iemand de laadpijp in gaat?
a. Ik zie wat er moet gebeuren. De lasser komt naar boven, hij maakt daar schoon en dan doen we gelijk een werkbespreking. Ik zeg hem wat er moet gebeuren. Als dat in de pijp is, dan doe ik meteen plakkertjes op de knoppen van de pompen die te maken hebben met de pijp. De glazen plaat is altijd over de knoppen. De plakkers zitten dus onder de plaat. We gebruiken daar memoblaadjes voor. Die bleven goed zitten. Soms stond daar op wie er in zat, maar soms ook niet. Na het ongeval hebben we geplastificeerde kaartjes die op de knoppen liggen. Daarnaast moeten ze zich ook via de portofoon melden als ze de pijp in gaan.
v. Moest er vaak in die pijp gewerkt worden?
a. Ja bijna elke dag. Erg afhankelijk van wat er geladen wordt en hoe snel het slijt.
9. Een proces-verbaal met nummer LEFDC17001-33 van 12 december 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , doorgenummerde pagina’s 526-533.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 12 december 2017 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 1] namens [medeverdachte B.V.] :
v.: Hoeveel werknemers heeft [naam B.V. 1] ?
a.: het personeel zit in de schepen. In [naam B.V. 1] zit denk ik niemand, in [naam B.V. 2] bezit zitten er denk ik 2. Per schip zitten er 4 tot 8 in. De Filipijnen komen van een crewingbedrijf, [B] .
v.: Welke werkzaamheden voert deze B.V. uit?
a.: Dat is een holding.
v.: Welke rollen hebben jouw broers in het beheer van de schepen?
a.: Ze zijn allemaal kapiteins of WTK’s. Ze zijn aan boord autonoom, maar er wordt zo af en toe ruggespraak gehouden.
10. Een uittreksel uit de Kamer van Koophandel en Fabrieken van [medeverdachte B.V.] , gedateerd 24 maart 2017.
Dit uittreksel houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
(...)
Rechtsvorm
Besloten vennootschap
Statutaire naam
[medeverdachte B.V.]
(...)
Enig aandeelhouder
Naam
[naam B.V. 2]
(...)
Bestuurder
Naam
[naam B.V. 2]
(...)
Bevoegdheid
Alleen/zelfstandig bevoegd.”
2.2.3
Het hof heeft over de bewezenverklaring van het begrip ‘werkgever’ in de zin van artikel 1 van de Arbeidsomstandighedenwet overwogen:
“De verdediging heeft betwist dat de verdachte kan worden aangemerkt als ‘werkgever’ in de zin van artikel 1 lid 2 sub a onder 1° van de Arbeidsomstandighedenwet, met welke bepaling het werkgeversbegrip is uitgebreid.
De bepaling luidt: ‘in deze wet ... wordt verstaan onder werkgever: degene die zonder werkgever of werknemer in de zin van het eerste lid te zijn, een ander onder zijn gezag arbeid doet verrichten’. Die verruiming van het werkgeversbegrip werd blijkens de wetsgeschiedenis nodig geacht met het oog op het ‘bevorderen van gunstige omstandigheden overal waar mensen arbeid verrichten in afhankelijkheid van een ander’ (Kamerstukken II 1978-1979, 14 497, nr. 5, p. 48). Het hof stelt vast dat voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aan boord van de [A] arbeid verrichtten in afhankelijkheid van de verdachte. Zo verklaren zowel de verdachte en de eerste stuurman, [betrokkene 2] , bij de politie dat de verdachte als kapitein eindverantwoordelijke is. [betrokkene 2] verklaart verder dat de lassers formeel onder de verantwoordelijkheid van de kapitein vallen en [betrokkene 1] verklaart bij de politie dat de kapiteins van de schepen die in de ‘holding’ ( [naam B.V. 3] ) zitten, aan boord autonoom zijn. Met die verklaring wordt de aandacht gevestigd op een bijzonder aspect van de rol van de verdachte, immers neemt hij als gezagvoerder van het schip de arbeidsplaats waarover hij gezag voert met zich mee de zee op, hetgeen de afhankelijkheid van de positie van de werknemers versterkt. Gelet op het voorgaande past de rol en hoedanigheid van de verdachte binnen het werkgeversbegrip uit de Arbeidsomstandighedenwet. Daaraan doet niet af de door de verdediging geciteerde passage uit de kamerstukken waarin wordt toegelicht dat de besproken verruiming van het werkgeversbegrip in de eerste plaats geen betrekking heeft op leidinggevend personeel, omdat de rol van de verdachte meer omvat dan ligt besloten in de term ‘leidinggevend personeel’. Enerzijds kan ter onderbouwing van dat oordeel worden gewezen op de eerder beschreven bijzondere positie van een kapitein ten opzichte van de werknemers op ‘zijn’ schip, maar anderzijds is ook van belang dat de [A] onderdeel uitmaakt van een familiebedrijf, waarbinnen een aantal broers – onder wie de verdachte – als kapitein varen op een aantal schepen. De verdachte lijkt binnen het bedrijf de nodige invloed te hebben, zo erkent hij ook bij de politie waar hij verklaart dat zijn broer [betrokkene 1] weliswaar de directeur is, maar dat ze alles in overleg doen. Eén en ander leidt ertoe dat de rol van de verdachte een andere is dan waarop in de wetsgeschiedenis wordt geduid met het begrip ‘leidinggevend personeel’. Het verweer wordt verworpen.
Het voorgaande brengt mee dat de uit de Arbeidsomstandighedenwet voor werkgevers voortvloeiende verboden en verplichtingen op de verdachte van toepassing zijn. Het hof interpreteert de tenlastelegging zo dat daarin wordt gesteld dat de verdachte – in de hoedanigheid van werkgever – voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] arbeid heeft laten verrichten. Naar het oordeel van het hof is, gelet op het hiervoor vastgestelde werkgeverschap van de verdachte, dat onderdeel van de tenlastelegging wettig en overtuigend bewezen. Dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] – zoals door de verdediging is gesteld – mogelijk op de dag van het ongeval geen specifieke opdracht hadden ontvangen om op de bewuste locatie in de laadgoot te lassen, doet aan dat oordeel niet af. Het betreffende verweer wordt verworpen.”