2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Astarte exploiteert een in- en verkoop- en reparatiebedrijf van auto’s. [betrokkene 1] (hierna: de statutair bestuurder) was statutair bestuurder van Astarte.
(ii) Tussen NN en Astarte was een ZekerheidsCombinatieBedrijven-pakketverzekering (hierna: ZCB-pakketverzekering) van kracht.
(iii) Op het aanvraagformulier voor de ZCB-pakketverzekering, dat bij NN is ingediend op 26 september 2007, is met “nee” beantwoord de vraag:
“Is er sprake geweest van aanraking met politie/justitie ter zake van (verdenking van) het plegen van een misdrijf”
Voorafgaand aan de vraag staat vermeld:
“Bij deze vragen dienen feiten vermeld te worden over de voorgeschiedenis van de aanvragen/het bedrijf/en of andere personen van wie het belang wordt meeverzekerd op deze verzekering, die zijn voorgevallen in de laatste acht jaar; en indien er sprake is van een rechtspersoon tevens van de statutair directeur(en)/bestuurder(s) van de rechtspersoon; de aandeelhouder(s) met een belang van 33,3% of meer en – zo deze zelf een rechtspersoon is (zijn) – de statutair directeur(en)/bestuurders daarvan.”
(iv) De statutair bestuurder heeft van september 1999 tot april 2000 een gevangenisstraf van 14 maanden uitgezeten ter zake van een onherroepelijke veroordeling wegens, kort gezegd, belastingfraude.
(v) In maart en mei 2007 hebben doorzoekingen respectievelijk verhoren door de FIOD plaatsgevonden in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar de statutair bestuurder wegens verdenking van belastingfraude in de jaren 2000 tot en met 2004.
(vi) In het bedrijfspand van Astarte is in 2010 een brand ontstaan waardoor het pand met toebehoren en de daarin aanwezige goederen, inventaris en auto's verloren zijn gegaan.
2.2
In deze procedure vordert Astarte, voor zover in cassatie van belang, uitkering op basis van de ZCB-pakketverzekering voor de door de brand geleden schade. De rechtbank heeft de vordering van Astarte afgewezen.1
2.3
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.2 Daartoe heeft het hof, voor zover in cassatie van belang, als volgt overwogen:3
“4. Het hof verwerpt de grief dat de vraagstelling op het aanvraagformulier van NN naar het strafrechtelijk verleden niet voldoet aan de eisen van art. 7:928 lid 5 BW, en dat NN zich om die reden niet op verzwijging kan beroepen, en overweegt in dit verband het volgende.
5. Uit de wetsgeschiedenis van artikel 7:928 lid 5 BW (Kamerstukken II 1999/2000 nr. 19529, Nota van wijziging, nr. 5) blijkt dat de wetgever algemene en ruim geformuleerde vragen van een verzekeraar naar het strafrechtelijk verleden van een verzekeringnemer, onwenselijk achtte. De reden hiervoor was dat het voor een verzekeringnemer in veel gevallen onduidelijk kan zijn wat onder het strafrechtelijk verleden moet worden verstaan, terwijl een beroep van een verzekeraar op verzwijging ingrijpende gevolgen heeft. Om dit probleem weg te nemen is in artikel 7:928 lid 5 BW tot uitdrukking gebracht dat de verzekeringnemer alleen verplicht is feiten omtrent het strafrechtelijk verleden mee te delen voor zover de verzekeraar omtrent dat verleden een vraag heeft gesteld in niet voor misverstand vatbare termen.
6. Uit de vraagstelling van NN naar het strafrechtelijk verleden van onder meer de bestuurder(s) van verzekeringnemer, waaronder in dit geval [de statutair bestuurder], blijkt dat NN op de hoogte wenste te worden gesteld van alle misdrijven, met inbegrip van de verdenking daarvan, waarvoor [de statutair bestuurder] gedurende de laatste acht jaar in aanraking was gekomen met politie of justitie. Het hof is van oordeel dat sprake is van een ruime en algemeen geformuleerde vraagstelling, die bij een verzekeringnemer onder omstandigheden kan leiden tot misverstanden, nu de vraagstelling niet is beperkt tot bepaalde soorten misdrijven en evenmin duidelijk wordt wat wordt bedoeld met de term “aanraking met politie of justitie”, terwijl het onderscheid tussen misdrijven en overtredingen ook niet voor iedere burger duidelijk zal zijn.
7. Naar het oordeel van het hof brengt lid 5 van artikel 7:928 BW, dat gelezen moet worden in samenhang met lid 1, echter nog niet mee dat een verzekeraar zich in geen enkel geval kan beroepen op verzwijging indien de vraagstelling naar het strafrechtelijk verleden als onvoldoende concreet en specifiek moet worden aangemerkt. Een dergelijke vergaande sanctie is niet in artikel 7:928 BW vermeld. Wel is in een situatie als deze naar het oordeel van het hof een terughoudende toetsing op zijn plaats, in die zin dat beoordeeld moet worden of er bij de verzekeringnemer redelijkerwijs enig misverstand over kon bestaan of hij een bepaald strafbaar feit diende te melden. Grief I wordt daarmee verworpen.
9. De doorzoeking door de FIOD in maart 2007 en het verhoor van [de statutair bestuurder] in mei 2007 betreffen echter feiten ter zake van de verdenking van het plegen van een misdrijf, waarover bij Astarte (in de persoon van [de statutair bestuurder]) redelijkerwijs geen misverstand heeft kunnen bestaan dat NN hiervan op de hoogte wenste te worden gesteld. De eerdere strafrechtelijke vervolging van [de statutair bestuurder] voor de meervoudige strafkamer van de rechtbank en vervolgens het gerechtshof en de Hoge Raad, die heeft geleid tot de detentie van [de statutair bestuurder] in 1999/2000, betrof immers soortgelijke (fiscale) misdrijven als die waarop de doorzoeking door de FIOD en het verhoor van [de statutair bestuurder] in 2007 zagen, [de statutair bestuurder] wist door zijn eerdere strafrechtelijke vervolging en detentie dat fiscale fraude een misdrijf is waarvoor men strafrechtelijk veroordeeld kan worden, en dat onder “politie/justitie” dus ook de FIOD valt. Op het moment van het invullen van de vragenlijst voor de ZCB-pakketverzekering op 26 september 2007 was [de statutair bestuurder] ervan op de hoogte dat hij (opnieuw) werd verdacht van fiscale fraude. De doorzoeking en het verhoor hadden immers nog niet lang daarvoor plaatsgevonden. Astarte heeft geen feiten of omstandigheden gesteld op grond waarvan [de statutair bestuurder] er in september 2007 van mocht uitgaan dat deze verdenking niet meer bestond. Dat de verdenking volgens [de statutair bestuurder] onterecht was en dat de FIOD “slechts” drie ordners had meegenomen na de doorzoeking, is onvoldoende om te concluderen dat er bij [de statutair bestuurder] bij het invullen van het vragenformulier voor de ZCB-pakketverzekering redelijkerwijs enig misverstand heeft kunnen bestaan over de vraag of hij deze verdenking moest vermelden. Ook de stelling van Astarte dat [de statutair bestuurder] van de misdrijven waarvan hij in 2007 werd verdacht uiteindelijk in hoger beroep grotendeels is vrijgesproken en slechts een voorwaardelijke taakstraf opgelegd heeft gekregen, brengt dit niet mee.
10. Het voorgaande betekent dat de grieven I en III worden verworpen, (…). Wat betreft de ZCB-pakketverzekering (…) is het hof van oordeel dat Astarte (in de persoon van [de statutair bestuurder]) op het aanvraagformulier ten onrechte niet heeft vermeld dat hij werd verdacht van het plegen van een fiscaal misdrijf, waarvoor in maart 2007 een doorzoeking door de FIOD had plaatsgevonden en [de statutair bestuurder] in mei 2007 was verhoord.”