“3.5. Art. 7:201 BW omschrijft huur als de overeenkomst waarbij de ene partij, de
verhuurder, zich verbindt aan de andere partij, de huurder, een zaak of een gedeelte daarvan
in gebruik te verstrekken en de huurder zich verbindt tot een tegenprestatie. Indien de inhoud
van een overeenkomst voldoet aan deze omschrijving, moet de overeenkomst worden
aangemerkt als een huurovereenkomst. Niet van belang is of partijen ook daadwerkelijk de
bedoeling hadden de overeenkomst onder de regeling van huur te laten vallen. Waar het om
gaat, is of de overeengekomen rechten en verplichtingen voldoen aan de wettelijke
omschrijving van de huurovereenkomst. Dit betreft de vraag naar de kwalificatie van de
overeenkomst en moet worden onderscheiden van de – daaraan voorafgaande – vraag welke
rechten en verplichtingen partijen zijn overeengekomen [voetnoot hof: HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2034 (Inscharingsarrest)]. Die vraag dient te worden
beantwoord aan de hand van de Haviltexmaatstaf (…). Nadat de rechter met behulp van
die maatstaf de inhoud van de overeenkomst – dat wil zeggen de wederzijdse rechten en
verplichtingen – heeft vastgesteld (uitleg), kan hij beoordelen of die overeenkomst de
kenmerken heeft van een huurovereenkomst (kwalificatie).